Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
Verklaring van uitdrukkingen.Een uiltje knappen.Iets nieuwe aangaande deze uitdrukking mede te deelen, ligt niet in mijne bedoeling; ik zou het ook niet kunnen. Alleen wensch ik de hier en daar verspreide stof te verzamelen en tot éen geheel te verwerken, met toevoeging van enkele nadere bewijsplaatsen. Wat de uitdrukking beteekent is algemeen bekend: een middagslaapje doen; de verklaring er van heeft echter heel wat geschrijf te weeg gebracht, alweer omdat men wat eenvoudig is, als iets heel diepzinnigs heeft beschouwd, en er veel meer achter zocht, dan er te vinden was. Bilderdijk, die alles meende te kunnen verklaren, had er natuurlijk ook iets op gevonden; hij zag in uiltje het fransche oeil, zoodat uiltje zooveel zou beteekenen als oogeltje en verklaarde knappen door knippen; een uiltje vangen beteekent dus volgens hem voor een oogenbik de oogen toeknippenGa naar voetnoot1) De Jager, een anders zoo scherpzinnig man, heeft zich door deze afleiding laten verschalken en verdedigt haar in het Taalkundig Magazijn III, 14. Hij vindt die verklaring nog al aannemelijk, vooral als men bedenkt, dat in het Hoogd. äugelchen de eerste lettergreep als ons ui wordt uitgesproken. In den Navorscher ontbreekt het natuurlijk ook niet aan eenige gissingen. De een ziet in uiltje eene verbastering van wijltjen (korte tijd), terwijl een ander er zelfs de ulevellen bij te pas brengtGa naar voetnoot2). ‘Ulevellen’ wordt daar gezegd, heeten zoo, omdat zij in vroegeren tijd gewikkeld werden in stukjes van een vel uilenpapier. Dit papiertjen is dus eigenlijk de ulevel en is het papiertjen het velletjen, dat er om zit, een uilevel, dan is hetgeen in dat papiertjen gepakt is, de uil. Daar deze soort van uilen nu gewoonlijk geknapt werd bij het dessert, wanneer men goed | |
[pagina 166]
| |
gegeten en gedronken had en bij gevolg dommelig was, kreeg een uiltjen knappen de beteekenis van slaperig worden.’ Deze dwaze verklaring kan men ook vinden in het Oostfriesche Woordenboek van Ten Doornkaat Koolmann III, 459Ga naar voetnoot1). Nog zijn we niet aan het einde. In Dr. Meyer's uitgave van Langendijk's Spiegel der Vad. Kooplieden, bl. 105, wordt het vermoeden uitgesproken, dat men bij uiltje zou kannen denken aan eene verbetering van uitje, met verwijzing naar Vondels Leeuwendalers, vs. 229, waar uie voorkomt in den zin van oogGa naar voetnoot2). Dit is op zich zelf al heel onwaarschijnlijk, daar dat woord uie alleen in den Leeuwendalers voorkomt en tot nu toe nergens is aangetroffen, en ten tweede, omdat die verbastering dan al zeer vroeg moet hebben plaats gehad, daar Hooft de uitdrukking reeds ± 1610 bezigt. Men vindt de plaats bij Leendertz, Gedichten v. P.C. Hooft, I, bl. 40. Maer sij driecht mij (soo ick drae
Niet en gae)
Achtert luwe wout te duicken,
Daer s' een wltge vangen sal
Met geval
In de bolle rosen struicken.
Verder vindt men de uitdrukking bij Heemskerk, Minnekunst Amsterdam 1626, bl. 459: 't Soete groen, tot een verwonder
Lancx het water weeldrigh groeyt,
Dat het vruchtbaerlyck besproeyt.
't Welck my 's middaghs doet verlanghen
Om een uyltjen op te vanghen:
Waer ick 't slapen vind so soet
Als ghy op u pluym-bed doet.
Alle de geestige werken van Mr. François Rabelais, Amsterdam 1682, bl. 81: een uyltje te vangen of een middagslaapje te neemen.
en Langendijk, Spiegel der Vad. Koopl., bl. 8 (Pantheon-editie): Die zullen wy wel een staartje wyn
Of wat rystenbry op dat tafeltje geeven, daar Papa aan zit te slaapen.
Daar word hy wakker: hy vry[...]t zyn oogen en begint te gaapen.
Heb je een uiltje geknapt, Vader? zyt ge nu wat beter te vreên?
| |
[pagina 167]
| |
Thans is het algemeen bekend, ook in sommige streken van België; Am. Joos vermeldt tenminste in zijne Schatten uit de Volkstaal, bl. 107: ‘Een beetje slapen: een uilken vangen, een dutje doen, 'nen keer weg zijn.’ Deze laatste uitdrukking 'nen keer weg zijn, herinnert ons aan tal van andere, die alle gebruikt worden voor ‘een middagslaapje doen.’ In vele steden zegt men hiervoor een uitstapje maken naar eene nabijliggende plaats, m.a.w. voor korten tijd weg zijn, eene wandeling doen. Zoo gaat men te Zutfen naar Gorssel, te Harlingen naar Piaam, te Woudsend naar Balk, te Drachten naar Bakkeveen, te Breda naar OosterhoutGa naar voetnoot1), en in de Zaanstreek hoort men zeggen: naar Wormer gaan (Onze Volkstaal III, 46), terwijl in Amsterdam gebruikt wordt naar Buiksloot, naar Kadoelen, naar Landsmeer en over 't IJ gaan, waarbij de duur van het dutje wordt aangewezen door den afstand van de plaats, waarheen men voorgeeft te gaan. Aan al deze uitdrukkingen ligt het denkbeeld ten grondslag, dat men eigenlijk niet wil weten, dat men op den middag slaapt. Men schaamt zich hierover eenigszins en zegt nu maar, dat men eene kleine wandeling is gaan doen. Op dezelfde wijze hebben wij eenige uitdrukkingen gevormd om het begrip dood zijn weer te geven. Het woord dood heeft een onaangenamen klank; men zegt het niet graag, vandaar de tallooze zegswijzen omdat begrip uit te drukken, zooals: om een luchtje zijn, om zeep zijn, om kool zijn, om kroosjes zijn, die alle beteekenen voor korten tijd uitgaan, hetzij om een luchtje te scheppen, hetzij om zeep, kool of kroosjes te halen, en die volkomen overeenstemmen met een uiltje vangen. De Jager heeft in het Archief I, bl. 196 noot, er al opgewezen, dat deze uitdrukking zich zeer goed laat vergelijken met het Groningsche vlinder knippen, eig. kapellen vangenGa naar voetnoot2) voor ‘de school verzuimen.’ ‘Gelijk vlinder knippen gezegd wordt van iemand, die zijn' schooltijd verzuimt, kan een uiltje vangen ook gebezigd zijn van hem, die in plaats van zijn' tijd wel te besteden, die verslaapt. Is de eerste naar het lichaam de tweede is naar den geest afwezig, en loopt evenzeer (als men zegt) spelen.’ Hij had er de bovenstaande uitdrukkingen voor ‘dood gaan’, tot steun van zijne verklaring aan toe kunnen voegen, indien hij niet eene verkeerde | |
[pagina 168]
| |
meening gehad had van de eigenlijke beteekenis dier zegswijzenGa naar voetnoot1). Er blijft nog éene moeielijkheid over, n.l. het werkwoord knappen. In den Navorscher, 1858, bijblad, pagina CLXXXVI, wordt dit werkwoord in verband gebracht met een angelsaksisch werkw. knappjan, dormitare; dit geschiedt ook door Dr. Buitenrust Hettema in Taal en Letteren I, 224, en door Dr. v. Helten in den Taal en Letterbode IV. 34. Daar uiltje, zooals we gezien hebben, een vlinder beteekentGa naar voetnoot2), kan men moeilijk aan knappen de beteekenis geven van slapen, doch moet dit werkwoord synoniem zijn met vangen. Welnu, het 17de eeuwsche Wdb. van Mellema vermeldt: knappen, prendre, apprenhender, eene beteekenis, die wij terug vinden in de uitdr. een misje knappen, een psalmpje knappen (Navorscher XXII, 420), welk knappen door Van Dale verklaard wordt als knaphandig grijpen. | |
In 't ootje nemen.Aangaande den oorsprong dezer uitdrukking bestaan verschillende meeningen. De een denkt dat zij ontleend is aan het knikkerspel (Navorscher, VI, bl. 23) en wel aan het zoogenaamde ootje knikkeren, waarbij het te doen is ‘om elk op zijne beurt, en die duurt voort totdat men mist, zooveel mogelijk knikkers, die in een kleinen kring (o) door de speelgenooten ingezet zijn, daaruit te knikkeren’Ga naar voetnoot3). Harrebomée II, 152 vertelt dit eveneens ‘het is den jongens om de knikkers te doen, die in het ootje geplaatst zijn. Even als de knikkers, wordt iemand in een gezelschap door de overigen, die zich met hem vermaken willen, tot het doel gesteld, waarop zij mikken.’ Deze meening wordt ook verdedigd in Woordverklaring van M.J. Koenen, bl. 101. Eene tweede verklaring is die, waarbij men aan het touwtje springen denkt, daar men in de plaats van in 't ootje nemen ook zegt in 't touwtje nemen, dat hierin bestaat ‘om een meisje op eene behendige wijze het touw tusschen de beenen te wippen en zoo zulks gelukt, dadelijk sterk aan te halen, hetwelk | |
[pagina 169]
| |
als dan eenen verlegen toestand bij de meisjes veroorzaakt’ (Navorscher VI, bl. 141). Wat dit echter met het ootje te maken heeft, is me niet recht duidelijk. De uitvinder van deze verklaring had bovenstaande uitdrukking even goed kunnen vergelijken met de synonieme in de maling nemen, en dan kunnen beweren, dat zij haren oorsprong aan het bochten te danken heeftGa naar voetnoot1). Een derde meening is voorgedragen door Dr. Halbertsma in den Navorscher V., bl. 290. Deze ziet in het ootje den kring, dien men om iemand vormt, of waarin iemand genomen wordt, om hem vervolgens tot mikpunt te nemen van spot of scherts. De Jager denkt eveneens aan een kring, blijkens zijne woorden in de Latere Verscheidenheden, bl. 139: ‘Zegt men: iemand in 't ootje houden, dan beteekent het (ootje) cirkel of kring.’ De hier medegedeelde verklaringen zijn eigenlijk niets dan drie gissingen, de eene wat meer of minder waarschijnlijk dan de andere; immers de bewijzen ontbreken. - Aan welke moeten wij nu gelooven? Me dunkt aan de laatste, daar het bewijs hiervoor te vinden is in de volgende regels ontleend aan een bundel gedichten getiteld: Olipodrigo van de Amsterdamze Kermis, t' Aemstel-dam, ter drukkerye van Kornelis de Bruyn, anno 1654, bl. 117. Aldaar vindt men het volgende gedichtje: Cupidoos Herry, toon: Op het Rockin woont Aaltje: Laatst raakten eens Kupidootje
In 't ootje
Van vijf zes Juffertjes loos.
Zy quelden 't kleine Gootje
Zo euvel, tot dat hy wierd boos.
Eene nadere bevestiging van deze meening levert ons ook nog het Vlaamsche iemand in de o leiden, d.i. bedriegen, waarvoor ook alleen het werkwoord inleiden wordt gebruiktGa naar voetnoot2). Amsterdam. F.A. Stoett. |
|