Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Grootheidswaan.In de 8e afl. van het 5e deel van het Woordenboek der Nederlandsche Taal wordt op gezag van dr. A. Beets het volgende afgedrukt: Grootheidswaan, znw. vr. Uit Grootheid in de bet. I, 3, a) (in den vorm van den 2den nv.) en Waan. Inbeelding van grootheid, t.w. van verhevenheid of soms ook maar van meerdereGa naar voetnoot1) voortreffelijkheid in rang, staat, geestelijke of lichamelijke vermogens en derg. Een bij onderscheiden soorten van meerdereGa naar voetnoot1) of mindere krankzinnigheid voorkomend verschijnsel van ziekelijke zelfoverschatting. Verg. nhd. gröszenwahn. Hoe groot onze bewondering voor het Woordenboek ook is, we betreuren, dat, waar alle woorden worden opgenomen, bij geen enkel wordt medegedeeld, of dit woord naar ons hedendaagsch Nederlandsch taaleigen al of niet behoort verworpen te worden of wel, of de aangehaalde schrijver het in den juisten zin of althans in een verdedigbaren zin gebruikt. Of het woord in den smaak valt, gebruikt wordt of in gebruik blijft, dat kan eerst het nageslacht weten, maar of het met den aard der taal overeenkomt, dat weet de redactie van een gezaghebbend woordenboek en ze mag en moet dat zeggen, zal haar arbeid | |
[pagina 152]
| |
ook van beteekenis zijn voor de zuiverheid der taal, waarvan hier de geheele rijkdom wordt vertoond. Met het oog daarop betreur ik, dat de Red. anders zoo mild in het aanhalen van voorbeelden, het woord grootheidswaan heeft opgenomen, op gezag van éen schrijver, die wel met zijn artikel heel veel succes heeft gehad, maar als auteur weinig heeft gegeven en van wiens taal dus heel weinig te zeggen valt. Bovendien is deze schrijver medicus en hij heeft dus, evenals philosophen, hoofdzakelijk uit Duitsche werken gestudeerd, waardoor het vermoeden gewettigd wordt, dat hij aan grössenwahn (de Red. schrijft dit woord met sz, wat in Latijnsch schrift niet gaat) denkende, eenvoudig grootheidswaan schrijft, wellicht ook, omdat grootheidswaanzin hem wat kras toescheen. Grootheidswaan heeft echter in den aangehaalden zin zeer zeker de beteekenis van grootheidswaanzin; immers, de bewering, dat ‘begaafde en ontwikkelde’ neurasthenici of andere menschen zich ‘langzamerhand’ groot beginnen te wanen, is in vele gevallen eene beleediging, zij zijn overtuigd en wel op goede gronden, dat zij meer zijn dan een ander, ja dan vele anderen. Eerst wanneer zij zich voor eenig gaan houden, voor menschen ver verheven boven alle anderen, boven alle wetten en gebruiken, boven alle oordeel en alle meening, dan eerst begint dat wanen al te sterk te worden en hot wordt waanzin, zoodra zich dit uit tegenover de geheele menschheid. Ik zou bovenstaande artikelen liefst aldus lezen: Grootheidswaan, znw. enz. germanisme, naar hgd. grössenwahn. Grootheidswaanzin, znw. enz. eene soort van onschadelijke krankzinnigheid, voornamelijk bij parvenus en luiaards voorkomende, waarbij de lijder zich verbeeldt, door geboorte, geleerdheid of geld onmetelijk hooger te staan dan zijne omgeving. Taco H. de Beer. | |
Naschrift.De gelegenheid mij door den Heer De Beer aangeboden om reeds in deze aflevering zijne aanmerkingen op mijn artikel Grootheidswaan te beantwoorden, wil ik niet verzuimen. Vooraf wijs ik er op, dat ook ik het woord ‘grootheidswaan’ als eene navolging van Nhd. grössenwahn heb beschouwd, gelijk door het toevoegsel ‘verg. | |
[pagina 153]
| |
Nhd. gröszenwahn’ (sic!)’ werd aangeduid, al zou mijne bedoeling zeker duidelijker zijn gebleken, wanneer ik gezet had: ‘Eene navolging van enz.’ Maar iets meer zou ik toch ongaarne hebben beweerd, omdat - zie mijne omschrijving - de opvatting van het Nederlandsche woord ganschelijk verschillend is van de beteekenis waarin Duitsche vakgeleerden grössenwahn gelieven te bezigen (want het zijn, voor zooveel ik kan nagaan, tot heden alleen nog maar Duitsche medici die wahn gebruiken in den zin van wahnsinnGa naar voetnoot1). Wil nu de Heer De Beer, omdat het Hd. woord grössenwahn blijkbaar de aanleiding is geweest tot het ontstaan van een Nederlandsch woord grootheidswaan, dit laatste voor een germanisme verklaren, mij goed. Maar in dien zin zijn dan ook gemoedsleven, godsdienstwetenschap, schoonheidszin germanismen. Ook dat geef ik desnoods toe, mits maar germanismen van geheel anderen aard en graad als b.v. hoofdwonde, heilgymnastiek, wondeplek, halfzijdige verlamming, onheimelijk oord en dergelijke fraaiigheden. Bezwaren die de vorming betreffen heeft de Heer De Beer, naar ik merken kan, tegen grootheidswaan niet; hij zou ze dan trouwens ook tegen grootheidswaanzin moeten hebben, dat door hem echter niet wordt verworpen. Zijne afkeuring van grootheidswaan is blijkbaar alleen op de beteekenis gegrond. De Heer De B. heeft er tegen, dat men grootheidswaan zal bezigen als vertaling van Hd. grössenwahn, dewijl dit den zin heeft van grootheidswaanszin, althans (dit merk ik nogmaals op) gebruikt wordt in dien zin. Eilieve, daar heb ik evenzeer tegen; ik zal het mede ten sterkste afkeuren, wanneer men ooit in 't Nederlandsch waan gaat bezigen met de beteekenis van waanzin. Maar ik heb tot nog toe niet bevonden dat zulks geschiedt, zooals hieruit blijkt, dat ik bij grootheidswaan geenszins eene beteekenis heb vermeld, die in 't Nederlandsch alleen zou kunnen eigen zijn aan grootheidswaanzin; men gelieve de letterlijke aanhaling mijner artikelen in het opstel van den Heer De B. maar te herlezen. Heeft dan soms Dr. Swart Abrahamsz., in de plaats welke ik citeer, grootheidswaan gebezigd voor grootheidswaanzin (in welk geval echter altijd nog niet mijne omschrijving, maar wel de daarbij aangehaalde bewijsplaats verkeerd zou zijn)? | |
[pagina 154]
| |
De Heer De B. beweert dat inderdaadGa naar voetnoot1) en hij vermoedt, dat Dr. S w. A., die medicus is en dus hoofdzakelijk uit Duitsche werken heeft gestudeerd, aan grössenwahn denkende, eenvoudig grootheidswaan heeft geschrevenGa naar voetnoot2). Dat zou men zich inderdaad, zonder het nog goed te keuren, ook wel kunnen voorstellen. Maar - en hiermede neemt de Heer De B. zijn beweren, dat Dr. S w. A. ‘grootheidswaanzin’ in den zin van Hd. grössenwahn gebruikt, weer terug, - de Heer De B. gist tevens, waarom Dr. S w. A. ‘grootheidswaan’ en niet ‘grootheidswaanzin’ zal hebben geschreven; Dr. S w. A. heeft dat ‘wellicht’ gedaan, ‘omdat grootheidswaanzin hem wat kras toescheen.’ Welnu, datzelfde heb ik, toen ik mijne artikelen Grootheidswaan en Grootheidswaanzin maakte, niet slechts gegist of vermoed, maar voor zeker gehouden, en vandaar dat ik destijds het citaat uit het geschrift van Dr. S w. A. een geschikte bewijsplaats heb geacht voor het gebruik van grootheidswaan in den zin, waarin dat woord, naar mijn weten, in het Nederlandsch alleen wordt (en ook moet worden) opgevat. Ik heb immers grootheidswaan - dat tegenwoordig, al komt het uit den aard der zaak in geschrifte nog niet veel voorGa naar voetnoot3), nochtans ook onder leeken een vaak gebruikte term is -, ik heb immers grootheidswaan in het woordenboek opgenomen in -, en omschreven overeenkomstig de beteekenis, waarin ik het had gehoord en gelezen, en die ook voor het Nederlandsche taalgevoel de eenig mogelijke is, d.w.z. de beteekenis, waarin waan denzelfden zin heeft als in ons deugdelijk Nederlandsche woord eigenwaan, den zin van: inbeelding, dunk. Wie met ‘grootheidswaan’ behept is, zoo begreep ik het, is onderhevig aan den waan, den dunk, de inbeelding, dat hij - waarin dan ook - voortreffelijker of voornamer is dan anderen; hij lijdt aan ziekelijke zelfoverschatting; hij is, in modern-medischen zin, ook wel een lijder, maar de ‘verbeelding die hij van zich zelf heeft’ maakt hem in de oogen van zijne medemenschen niet veel anders dan bespottelijk, en op zijn hoogst is hij, voor zijn nadere omgeving, ondragelijk; hij is wel ‘een gek,’ maar ook de faculteit verklaart hem toch nog niet krank- | |
[pagina 155]
| |
zinnig. De lijder evenwel aan ‘grootheidswaanzin’ is een beklagenswaardig wezen, werkelijk een patient, wiens opneming en verpleging in een gesticht gewenscht is. Edoch, ik zal het nu noch immer wagen, de hachelijke grens tusschen het ‘al of niet rijp voor een gekkenhuis’ te bepalen; ik heb hier alleen maar wat duidelijker willen doen uitkomen, wat uit mijne woordenboeksartikelen reeds niet onduidelijk blijkt, dit namelijk, dat er tusschen ‘grootheidswaan’ en ‘grootheidswaanzin’ een verschil in graad bestaat; juist de reden waarom Dr. S w. A., als hem grootheidswaanzin ‘te kras’ leek, den zwakkeren term ‘grootheidswaan’ heeft gebezigd! Wil de Heer De Beer zich door mannen van het vak over dit graadverschil zien ingelicht, ik verwijs hem dan b.v. naar de artikelen Psychose, Manie en Delirium in het Real-lexicon der gesammten Heilkunde. Dan zal hem tevens blijken, dat zelfs de Duitschers, waar zij de termen mania ambitionis, megalomanie en monomanie des grandeurs et des richesses met grössenwahn overzetten, daaronder toch ook wel eens het ‘minder krasse’ ‘grootheidswaan’ verstaan en niet altijd den vorm van volslagen krankzinnigheid, dien men ‘grootheidswaanzin’ noemt.
Is dus het woord grootheidswaan maar in zekeren zin een ‘germanisme’ en wordt het bij ons niet eens opgevatGa naar voetnoot1) in den zin, waarin (de?) Duitschers het woord grössenwahn gebruiken; wordt voorts tegen de vorming van het woord niets ingebracht en heb ik aangetoond, dat de aangehaalde schrijver het in een verdedigbaren, ja in den juisten zin heeft gebezigdGa naar voetnoot2), dan heb ik het recht te beweren, dat alle bezwaren, die de Heer De Beer tegen het artikel Grootheidswaan kon hebben, zijn vervallen, en dat hij het een wettige plaats in het Woordenboek niet meer kan ontzeggenGa naar voetnoot3). Ik behoef dus ook niet nader stil te staan bij de alinea van den Heer De B., beginnende ‘Grootheidswaan heeft in den aangehaalden | |
[pagina 156]
| |
zin [van Dr. S w. A.] zeer zeker de beteekenis van grootheidswaanzin; immers enz.’ En gelukkig, want ik verklaar ronduit hetgeen daar volgt niet te begrijpen, en als ik er iets van begrijp, dan is het dit, dat de Heer De B., indien hij daar werkelijk iets wil betoogen, verstandiger had gedaan, het woord wanen in dat verband maar niet te bezigen. Maar, nego majorem, ik ontken de juistheid van de bewering in dien aanhef en behoef dus in de gevolgtrekkingen niet te treden. Evenwel, ik wensch nog een paar opmerkingen, betreffende het stukje van den Heer De Beer te maken. Ik wil er niet met hem over twisten, of men zeggen kan dat ‘iets op iemands gezag is afgedrukt’; ik betuig hem zelfs mijn dank voor het invoegen, tusschen haakjes, van eene door den Heer De B. noodig geachte komma (al had ik daar ook het door De Vries aangenomen stelsel van interpunctie gevolgd!Ga naar voetnoot1); ik wil verder gaarne beterschap beloven in het schrijven van ss in Hd. woorden, waar het bezigen van sz in Latijnsch schrift ‘niet gaat’ (had de Heer De B. niet kunnen schrijven: niet gebruikelijk is? want aan de klankwaarde doet het schrijven van ss of sz toch niet het geringste af!). Zelfs vraag ik maar in 't voorbijgaan aan den Heer De Beer, waarom hij het gebruik van meerder afkeurt en niet ook dat van minder; ten minste als 't alleen is op den grond dat meerder ‘een comparatief is van een comparatief gemaakt’; dat is toch met minder evenzeer het gevalGa naar voetnoot2). Ik roer dit alles slechts aan, maar ik moet de beschuldiging weerleggen, als zou in het Woordenboek, dat alle(?) woorden opneemt, bij geen enkel woord worden medegedeeld of het naar ons hedendaagsch taaleigen al of niet behoort verworpen te worden. Dit verwijt is ten eenenmale ongegrond en ik verwijs den Heer De Beer slechts naar artikelen als Aanheer, Aanstalte, Alzijdig, Arbeid, Arbeiden, Bad (Deel II, kol. 855), Gehalte, Gemoedelijk, Geschicht, Gewisse, Goedachten, Onbeholpen, Oogenschijnlijk (ik noem er maar wat!), om hem van zijn ongelijk te overtuigen. Ik ben deze terechtwijzing aan de eer van alle vroegere en tegenwoordige leden der Redactie nadrukkelijk verplicht. Ten slotte verklaar ik nog niet te kunnen besluiten mijne artikelen voortaan te stellen in den geest en den toon, als waarin de Heer De Beer het artikel Grootheidswaanzin ‘liefst zou lezen.’ Leiden, 15 Januari 1895. A. Beets. |
|