Noord en Zuid. Jaargang 19
(1896)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
De Wolff- en Deken-tentoonstelling (gehouden te 's-Gravenhage bij gelegenheid der onthulling van den Gedenksteen op het graf van Elizabeth Wolff-Bekker en Agatha Deken).Dr. Johs. Dyserinck, die sedert jaren in woord en geschrift de beteekenis van Wolff en Deken in het licht stelde, heeft zijn' wensch vervuld mogen zien: op het kerkhof Ter Navolging te Scheveningen is een gedenkteeken geplaatst ter gedachtenis aan de beide schrijfstersGa naar voetnoot1). Maar, er is nog meer geschied. De commissie, die zich de oprichting van het grafmonument ten doel steldeGa naar voetnoot2), besloot te 's-Gravenhage eene Wolff- en Deken-tentoonstelling te houden, waar zooveel mogelijk alles bijeen gebracht zou worden, wat op het leven en de werken dier beide vrouwen betrekking heeft. Waarlijk geen lichte taak, die de commissie zich daardoor op de schouders legde, maar dank de welwillende medewerking van verschillende personen en corporaties heeft zij zich op waardige wijze van die taak kunnen kwijten. Met voldoening heeft Dr. Dyserinck den genoodigden ter opening van de tentoonstelling in Pulchri Studio zijnen welkomsgroet kunnen toeroepen, welken wij hier laten volgen, zooals wij dien aantroffen in het Dagblad van Zuíd-Holland en 's-Gravenhage. | |
[pagina 67]
| |
Vergun mij, zoo sprak de heer D. ongeveer - met enkele woorden te herinneren, dat Elisabeth Wolff en Agatha Deken in 't laatst der vorige eeuw, na uit Frankrijk te zijn teruggekeerd, hier in Den Haag de laatste, kommervolle jaren van haar leven hebben doorgebracht, tot zij in November 1804 weinige dagen na elkander ontslapen zijn. Tevens verscheen van de hand van Dr. Dyserinck een catalogus der tentoonstelling, een hoogst welkome en onmisbare gids. | |
[pagina 68]
| |
Alvorens in eene nadere beschouwing der tentoongestelde voorwerpen te treden, willen wij er op wijzen, hoe de commissie voor alles naar volledigheid gestreefd heeft en dat streven met den besten uitslag heeft bekroond gezien. Wolff en Deken zijn voor onze lezers geen onbekenden; bij hunne studie voor de hoofdacte hebben zij met deze schrijfsters kennis gemaakt; eerst misschien alleen, omdat er naar hare werken gevraagd kon worden, en, naar wij hopen, later nog eens, omdat zij zich aangetrokken gevoelden tot deze vrouwen. Maar ver is die kennismaking niet gegaan. Sara Burgerhart, enkele brieven van Willem Leevend uit eene bloemlezing, verder komen de meesten niet. En die nog weet te spreken over de Economische Liedjes en de Wandelingen door Bourgogne meent allicht alles genoemd te hebben. Edoch lezer, stel daartegenover de talrijke werken, die op de tentoonstelling aanwezig waren, ga den rijken inhoud van den catalogus eens na! Allereerst bepaalden wij onze aandacht bij de handschriften van E.W. en van A.D., meerendeels brieven, verder gelegenheidsgedichten en enkele tot nu onuitgegeven vlugschriften. Merkwaardig vonden wij de nos. 34, 35, 37 en 38, brieven, waarin A. Deken hare vriendin verdedigt tegen de aanvallen, waaraan deze na het verschijnen van Willem Leevend was blootgesteld. Aan de verzameling handschriften is toegevoegd een Legaat van Mr. H. Vollenhoven (geen onbekende voor hem, die Daags na het feest van Busken Huet gelezen heeft), bestaande uit eene briefwisseling tusschen hem en het schrijfsterpaar. Wat geschriften betreft, heeft E. Wolff er meer het licht doen zien dan hare vriendin. De nos. 75-155 zijn van hare hand en bestaan uit: gelegenheidsgedichten (waaronder de Zedenzang aan de menschenliefde, bij het verbranden des Amsteldamschen Schouwburgs (4 drukken!) verhandelingen over godsdienst (w.o. De onveranderlijke Santhorstsche Geloofsbelijdenis) en over opvoeding; en geschriften over Vaderland en Vrijheid. De werken van A. Deken zijn, zooals wij boven reeds opmerkten, minder in getal (nos. 155-172). Hier bleek ons, dat zij niet minder dan 74 christelijke gezangen en liederen vervaardigde voor de Vereenigde Doopsgezinde gemeente te Haarlem. Den meesten roem hebben de schrijfsters ingeoogst met haren gezamenlijken arbeid (nos 172-208). Onder deze werken vonden | |
[pagina 69]
| |
we 5 uitgaven der Economische Liedjes, die van 1781-1791 verschenen, terwijl in 1792 en 1793 hetzelfde werk nog eens ‘Voor kinderen’ verscheen. De bekende Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart was vertegenwoordigd door uitgaven van 1782, '83, '86, 1836, '36, '56, '79, '86 en '91 en door eene Fransche en eene Duitsche vertaling (Sara Reinert). Van Willem Leevend waren slechts twee drukken, eene Duitsche uitgave en eene ‘Navertelling’ door Mevrouw Van Westrheene. Verder lagen er o.m. Brieven van Abraham Blankaart, Wandelingen door Bourgogne en de Historie van Mejuffrouw Cornelia Wildschut (van dit laatste werk ook eene Duitsche vertaling). Hebben wij in het begin van dit opstel reeds gewezen op het streven der commissie naar volledigheid, duidelijk blijkt dit, waar we op de tentoonstelling ook geschriften aantroffen van Adrianus Wolff, den weduwnaar, met wien Betje op 21-jarigen leeftijd in het huwelijk trad; een man, dien zij bijzonder hoogachtte en met wien zij niet ongelukkig geweest is. Bij zijn' dood uitte zij hare droefheid in deze regelen: ‘Is dit mijn waarde Wolff, zoo minzaam in zijn spreken!
Zoo keurig in zijn smaak! zoo goed - zoo groot van ziel!
Zoo wakker op zijn post, zoo treffend in zijn preeken!
Die nooit uit vrome drift in lage straattaal viel,
Noch 't heilig Bedehuis ontheiligde door twisten;
Die op 't meest noodige het meest heeft stilgestaan:
Is dit die groote man? die ongeveinsde Christen?
Neen, 't is zijn lichaam slechts; hij zelf is heengegaan
Ter plaats, daar zwakke deugd in Gods getrouwe vrinden
Haar vrijspraak uit genade, en loon bij God zal vinden.’
Van de hand van Wolff vonden we o.m.: Apologie of verdediging en ontschuldiging van het dichtstukje genaamd, de Santhorstsche geloofsbelijdenis; en redevoeringen over Vrijheid van godsdienst en over de Burgerlijke Vrijheid in Holland en W.-Friesland, waardoor hij toonde in vele opzichten de denkbeelden zijner echtgenoot te deelenGa naar voetnoot1).
Ieder onzer lezers, die de levensbeschrijving van Wolff en Deken in zijne letterkunde van De Groot, Leopold en Rijkens nalas, | |
[pagina 70]
| |
is het stellig opgevallen, hoe de schrijvers dier bloemlezing naar een aantal werken over Wolff en Deken verwijzen, maar hoe gering is dat aantal in vergelijking met wat we op de tentoonstelling zagen! Niet minder dan 87 grootere en kleinere werken over de beide schrijfsters lagen daar op eene afzonderlijke tafel uitgespreid! Zoowel bestrijders als vereerders zetten door hunne tegenwoordigheid de tentoonstelling luister bij. En onder de beoordeelaars vinden we mannen als: Mr. J. Scheltema, Mr. M.C. van Hall, Frijlink, Cd. Busken Huet, Dr. J. van Vloten, W.J. Hofdijk, Dr. Th. Jorissen, Dr. J. ten Brink, Dr. Johs. Dyserinck, Mr. Gallandat Huet. Verder waren aan deze rijke verzameling nog toegevoegd: Portretten van E. Wolff en A. Deken, Herinneringen aan Coosje Busken (grootmoeder van Cd. Busken Huet), eene jongere vriendin van Betje Wolff, terwijl we onder de rubriek Verscheidenheden aantroffen: platen bij verschillende werken (Sara Burgerhart, de Fabelen), teekeningen bij de Economische Liedjes, afbeeldingen van hare woningen te De Rijp (1778-1782) en te Beverwijk (Lommerlust met 't rieten kluisje), een koopbrief van Lommerlust, ja zelfs een breiemmertje en een geslepen glas met 't portret van E. Wolff, altemaal voorwerpen, die ons nog nader trachtten te brengen tot de schrijfsters, die zich eene blijvende plaats in de geschiedenis onzer letterkunde verworven hebben en wier arbeid geen onzer, die zich, zij 't dan ook in bescheiden mate, toelegt op de studie der Nederlandsche Letterkunde, onbekend mag zijn.
Het gedenkteeken is onthuld en zal tot den nakomeling spreken van eene dankbare hulde door het nageslacht gebracht aan de gedachtenis van twee groote vrouwen, die, door de meeste harer tijdgenooten miskend, op een gunstig oordeel van het nageslacht durfden rekenenGa naar voetnoot1). De tentoonstelling, die ons zoo geheel tot dien vroegeren tijd terugvoerde, behoort alreeds tot het verledene en... Wolff en Deken mogen tevreden zijn over ons, die haar herdachten. Neen, veel is er gedaan, maar nog oneindig veel meer moet er verricht worden. Meer dan doel was die tentoonstelling | |
[pagina 71]
| |
in onze oogen middel; middel, om de belangstelling te wekken voor het leven en de werken van twee begaafde schrijfsters; middel, om den trage en gemakzuchtige aan te sporen, om onvermijdelijke moeilijkheden te overwinnen, ten einde dieper door te dringen in de kennis van den tijd, waarin Wolff en Deken ‘niet vertaalde’ romans schreven, waarin zij, twee vrouwen, ter wille van gewetensvrijheid ons altijd zoo verdraagzaam geroemd vaderland meenden te moeten ontvluchten. Dat èn tentoonstelling èn gedenksteen hun doel niet missen; dat de hoogste eer den schrijfsters niet onthouden worde: gelezen te worden.
Amsterdam, November '95. v.d. Mate. |
|