Noord en Zuid. Jaargang 18
(1895)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||
Aren-lezing.XV.
| |||||||||||||||||||||
Potgieter's Sonnet op het Sonnet.Ik had daarop kunnen antwoorden: als ik van al de Sonnetten op het Sonnet melding had moeten maken, zou ik de perken van het bedoelde opstel te buiten zijn gegaan; als een voorbeeld was mij het beroemde Sonnet van Schlegel voldoende voorgekomen. Van tijd tot tijd kwam ik op enkele détails terug; de roem van Potgieter eischt, dat onder de verdere bijzonderheden van het belangrijk onderwerp die waaraan zijn naam verbonden, is, niet vergeten worden; vandaar dat ik er hier een en ander van wil mededeelen. Het bedoelde Sonnet op het Sonnet is niet oorspronkelijk; Potgieter vermeldt zelf, dat hij een vertaling leverde van Lope | |||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||
de Vega's klinkdicht. Hij deelt echter het oorspronkelijke niet mede; evenmin vermeldt hij, waar het te vinden is. Ook teekent hij het opstel waarin zijn vertaling voorkomt, niet met zijn naam, maar met de enkele letters J.J.Ga naar voetnoot1) Ziehier wat den dichter aanleiding gaf tot de vertaling van Lope de Vega's Sonnet. In de Gids van 1837, eerste deel, Boekbeoordeelingen blz. 158, geeft Potgieter een aankondiging van den Almanak voor het Schoone en Goede. De aankondiger doet het voorkomen, dat hij het jaarboekje aan zijn Jacoba gezonden heeft, en nu weet hij niet beter dan het oordeel van die jonkvrouw mede te deelen over een almanak, die in het bijzonder voor ‘het Schoone Geslacht’ is samengesteld. Onder de woorden van de gewaande Jacoba komen nu de volgende regels voor aan haar Floris, (J.J. dat is, Potgieter): ‘Van bloemen gesproken, zij brengen mij de Sonnetten [in het jaarboekje] te binnen; schrijf mij toch in uw eersten brief, Floris! wat een Sonnet is. Mevrouw B. - gij kent haar, - beweerde dat het een gedicht is, hetwelk ons in eene onschuldige wereld verplaatst; wilde zij er mede zeggen, dat het zoetvloeiende tweetal door een krachtiger middenstuk meer zoude zijn uitgekomen?’ Het tweetal bedoelde Sonnetten is van J.P. Heye. Na het oordeel van Jacoba te hebben medegedeeld en na nog enkele uitweidingen over andere gedichten, besluit J.J. zijn aankondiging van den Almanak met de woorden: ‘Vergat ik het Sonnet? Voorwaar niet, ik haalde eerst den regel van Boileau aan: Un sonnet sans défaut vaut seul un long poème,
en vertaalde toen voor haar, uit het Spaansch, een klink of kniedicht, dat ik ook u niet onthouden wil. Ziehier hetzelve.’ En nu volgt Potgieter's vertaling van: Het sonnet.
(Naar Lope de Vega). Gij vraagt me u een proef van die dichtsoort te geven?
Welaan, Violante, die wensch is me een wet:
Een veertiental verzen vereischt het Sonnet,
Daar heb ik al reeds de vier eerste geschreven.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||
Maar 't moeilijke rijm doet voor d'uitslag mij beven;
Hier zijn de gevaarlijkste strikken gezet,
En toch - ik ontsnap aan het kunstige net:
Wat kan mij in 't ovrige zestal weerstreven?
Geen vogel zweeft vrijer door 't ruim van de lucht,
Dan 't negende rolt door geen rijmklank gedwongen,
Eilaas! met het elfde verflauwt het genucht!
Ik had in dit uur licht drie odes gezongen;
Maar, waarom aan 't einde wanhopig gezucht?
Tel, zijn er geen veertien? - het pleit is voldongen.
Hierop laat Potgieter volgen: ‘Zoo gij het niet fraai vindt, ik zal mij troosten met de woorden uit l'Art Poétique, die op de bovenstaande aanhaling volgen: ‘Mais en vain mille auteurs y pensent arriver,
Et cet heureux phénix est encore à trouver.’
Vergelijkt men Potgieter's vertaling met het oorspronkelijke, dan bemerkt men, dat de vertaler niet den gewonen sonnetvorm van vijfvoetige jamben volgt, maar de drie-sylbige of trippelmaat en welden amphibrachus met vier voeten, aldus: terwijl de afwisselende staande en slepende rijmen het oorspronkelijke volgen wat de rangschikking betreft, hoewel in het Spaansch, even als gewoonlijk bij het Sonnet, uitsluitend vrouwelijke of slepende rijmen voorkomen. De voorstelling van het rijm is aldus:
Waar nu heeft Potgieter dit Sonnet gevonden? Het is te vinden in het tooneelstuk van Lope de Vega, getiteld: La Ninja de Plata, het Meisje van ZilverGa naar voetnoot1). Lope de Vega, de beroemde Spaansche tooneeldichter, leefde van 1562 tot 1635. Zijn tijdgenoot en levensbeschrijver vermeldt, dat | |||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||
de vruchtbare dichter het ontzaglijke aantal van 1800 tooneelstukken en bovendien nog 400 kerkelijke spelen (Autos Sacramentalos) geschreven heeft. Daarvan zijn er ten minste 500 uitgegeven. Het zou dus eenige moeilijkheid inhebben onder de massa tooneelwerken dit Sonnet te vinden, als het niet in onderscheiden talen vertaald was en dus algemeene vermaardheid had gekregen. In het Italiaansch werd het vertaald door Marino, den bewonderden dichter uit Hooft's en Vondel's dagen. In het Fransch bestaan er twee vertalingen, die van Voiture en Desmarais. Op de Engelsche vertaling komen wij straks terug. Lope de Vega was zoozeer ingenomen met het Sonnet in het algemeen, dat hij in tal van tooneelstukken Klinkdichten heeft ingeschoven, voor het meerendeel door minnaars aan hun geliefden gericht. Het bedoelde Sonnet heeft echter een bijzonder karakter. Hij drijft daarin den spot met veel Sonnettendichters van zijn dagen, waartoe het sollen met dit modeartikel in zijn tijd overvloedig aanleiding heeft gegeven. Om nu te beoordeelen, in hoeverre het Potgieter gelukt is het satirisch karakter van Lope de Vega's hekeldicht weer te geven, dient men de vertaling met het oorspronkelijk Sonnet te vergelijken. Ik ben zoo gelukkig den belangstellenden lezer daartoe in staat te stellen en zijn wensch te bevredigen. Ik zal daarin verontschuldiging vinden voor het eenigszins zonderlinge feit, dat ik in een tijdschrift als dit, Spaansche gedichten aanhaal. Het onderwerp dat ik hier behandel eischt het te meer, omdat er de naam van Potgieter aan verbonden is en ik geen half werk mag leveren. Men beschouwe dus de aanhaling van het oorspronkelijke Spaansche Sonnet als een bijdrage tot Potgieter's werken, en uit dat oogpunt zal ook de schijnbaar zonderlinge mededeeling in dit tijdschrift verdedigd kunnen worden. In de Ninja de Plata zegt Chacon tot Leonelo, dat Violante hem een Sonnet heeft gevraagd. Hij kan zich aan die opdracht niet onttrekken, daar het nu eenmaal gewoonte is geworden, dat gelieven Sonnetten wisselen. Men merkt nu dadelijk, dat men een satire te wachten heeft, waarin de dichter doet gevoelen, hoe men eenvoudig slechts de rijmwoorden, door het Sonnet vereischt, heeft te schikken, om althans voor den vorm met een klinkdicht voor den dag te kunnen komen. De aanval op veel zoogenaamde dichters dier dagen valt dus onmiddellijk in het oog. Het oorspronkelijke luidt aldus: | |||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||
Soneto.
Un Soneto me manda hacer Violante,
Que en mi vida me ha visto en tanto aprieto;
Catorce versos dicen que es Soneto;
Burla burlando van los tres delante.
Yo pensé que no hallara consonante,
Y estoy à la mitad de otro cuarteto;
Mas si me veo en el primer terceto,
No hay cosa en los cuartetos que me espante.
Por el primo terceto voy entrando,
Y parece que entré con pié derecho,
Pues fin con este verso le voy dando.
Ya estoy en el segundo, y aun sospecho
Que voy los trece versos acabando;
Contad si son catorce, y está hecho!
Om den lezer tegemoet te komen, wil ik hier ook een Engelsche vertaling laten volgen, die zeer goed gelukt is. Het zal de vergelijking van Potgieter's vertaling met het oorspronkelijke gemakkelijker maken. Er bestaan verschillende overzettingen van Lope de Vega's Sonnet in het Engelsch; doch geen van allen heeft de handigheid en ongedwongen losheid, de schalkschheid en spottende ongegeneerdheid van het oorspronkelijke zoo goed weergegeven als die van James Gibson, welke hier volgt. Lope de Vega. Sonnet on the Sonnet.
To write a Sonnet doth Juana press me,
I've never found me in such stress or pain;
A Sonnet numbers fourteen lines, 'tis plain,
And three are gone, ere I can say, God bless me!
I thought that spinning rhymes might sore oppress me,
Yet here I'm midway in the last quatrain;
And if the foremost tercet I can gain,
The quatrains need not any more distress me.
To the first tercet I have got at last,
And travel through it with such right good will,
That with this line I've finished it, I ween;
I'm in the second now, and see how fast
The thirteenth line runs tripping from my quill;
Hurrah, 't is done! Count if there be fourteen!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||
De vraag is nu, heeft Potgieter het losse en spotzieke van het oorspronkelijke even duidelijk doen uitkomen als deze Engelsche vertaling? Heeft hij in zijn proeve van overzetting, - daargelaten of ze over het geheel getrouw is, - niet den schijn aangenomen, alsof Lope de Vega een werkelijk ernstig Sonnet op de samenstelling van zulk een gedicht heeft willen leveren, welk laatste natuurlijk niet het geval is? En heeft ook Potgieter de vraag van Jacoba eigenlijk wel beantwoord? Ik laat het den lezer over dit te beslissen. Maar hiermede is het onderwerp nog niet afgedaan. Wij hebben nog te wijzen op het feit, hetwelk evenmin door Potgieter vermeld is, dat Lope de Vega in de bespotting van sommige sonnetdichters volstrekt niet de eerste is geweest, en zelfs zijn Sonnet niets anders is dan de zeer getrouwe navolging van een reeds bestaand Sonnet. Bij de vergelijking daarmede zou men zelfs van plagiaat kunnen spreken, wat aan de waarneming van de meeste bewonderaars van Lope de Vega ontsnapt is, waarvoor de roem van den grooten tooneeldichter wel aansprakelijk zal zijn. Lope de Vega heeft het model voor zijn Sonnet op het Sonnet gevonden bij Diego Hurtado de Mendoza. De roem van dien naam heeft, eenige eeuwen, door geheel Europa geheerscht, daar hij door den Lazarillo de Tormes als de vader van den Schelmenroman, (den roman picaresco) beschouwd werd, een roman, die eenmaal zulk een groote rol speelde in de uitspannings-lectuur van onze voorvaderen. Maar ook al is, gelijk herhaalde malen door Dr. J. ten Brink is aangetoond, dit vaderschap hem ten onrechte toegekend, dan nog is de naam van Mendoza een der schitterendste in de geschiedenis der Spaansche letterkunde.Ga naar voetnoot1) Afstammeling van een eeuwenlang beroemd geslacht, heeft hij zich als staatsman aan het hof van Karel V en Filips II en bovendien als dichter, geschiedschrijver en groot geleerde onderscheiden. Vergelijkt men nu Lope de Vega's Sonnet met dat van Mendoza, dan dient men in aanmerking te nemen, dat de laatste een 50 jaar vroeger bloeide: hij werd geboren in 1503 en stierf te Madrid in 1575. | |||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||
Ik deel hier de vertaling van het Sonnet mede, zoo getrouw mogelijk naar het oorspronkelijke, in ieder geval in den vrijen en lossen toon die Mendoza's satire kenmerkt. Sonnet op het Sonnet
van Diego Hurtado de Mendoza. Vraagt ge een sonnet, mijn Reina? Nu, ziedaar!
Dat 's de eerste regel en, meteen de tweede;
En lukt nu even snel de derde mede,
Dan is het eerst kwartet gelukkig klaar.
Nu nommer vijf! - San Jago, 't rijm! - Bedaar,
De zesde staat er reeds, wees maar te vrede;
Komt nu naar wensch de zevende in 't gereede,
Dan ben 'k gered, - geen kleinigheid voorwaar!
Daar staan nu, eer je 't weet, de twee kwartetten.
Wat, Reina, zeg je er van? Hadt gij 't gedacht?
Maar nu, help Hemel! - nog die twee tercetten!
Wordt dit Sonnet er schiklijk afgebracht,
'k Doe van mijn leven nooit meer in Sonnetten; -
Daar is 't, God lof! vòòr 't eind nog was verwacht!
Lope de Vega heeft zijn meester trouw gevolgd. En nu heb ik opnieuw een verontschuldiging bij te brengen, als ik weder met het Spaansch voor den dag kom; de eerlijkheid eischt het, dat ook hier het oorspronkelijke volgt, ofschoon ik er geen Engelsche of Fransche vertaling naast kan stellen. Welnu dan: Don Diego Hurtado de Mendoza.
Soneto. Pedis, Reina, un Soneto. - Y ya le hago!
Ya el primer verso, ya el segundo es hecho.
Si el tercero me sale de provecho,
Con otro verso el un cuarteto os pago.
Ya llego al quinto. - Espanja! Santiago!
Fuera que entro en el sexto. Sus buen pecho!
Si del septimo salgo, gran derecho
Tengo à salir con vida deste trago.
Ya tenemos à un cabo los cuartetos.
Que me decis, Senjora? No ando bravo?
Mas sabe Dios, si temo los tercetos!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||
Y si con bien esto Soneto acabo,
Nunca en toda vida mas sonetos,
Que de este, gloria à Dios! ya he visto el cabo.
Wij hebben nu aan den wensch voldaan van Potgieter's Sonnet op het Sonnet mee te deelen, en de bijzonderheden vermeld, die er zich aan vastknoopen. Wij hebben daarmede tevens een bladzijde aangevuld, die in de geschiedenis van het Klinkdicht belangstelling vereischt. Een andere vraag is, of dit gedeelte dier geschiedenis daarmede compleet is. Dit is volstrekt niet het geval. De bovengenoemde Klinkdichten zijn in geen geval de eenigste proeven van het Sonnet op het Sonnet. Ik zou hier, behalve op het vermelde Sonnet van Schlegel, in de eerste plaats kunnen wijzen op het Sonnet van Ten Kate in de laatste uitgave van Braga op blz. 195 voorkomende en beginnende met den welbekenden regel: Geverfde pop, met rinkelen omhangen.
Doch ik heb dit reeds in mijne proeve der geschiedenis van het Sonnet medegedeeld en herinner er hier slechts aan, dat het in geestigheid verre boven dat van Lope de Vega staat; als Satire kan het sonnet van den laatste de vergelijking met dat van Ten Kate niet doorstaan. Doch de dichter, hoewel hij zelf in dien tijd nog al Sonnetten schreef, had reeds vroeger in zijn tijdschrift in jeugdigen overmoed de Sonnettendichters onder handen genomen. Het Sonnet had in ‘de Gids’ blijkbaar bescherming gevonden en de Almanakken van die dagen leverden onderscheiden proeven, waaronder die van Heye gunstig werden opgenomen, gelijk ook uit Potgieter's woorden blijktGa naar voetnoot1). In den eersten jaargang van Braga (1842) verscheen het volgende Sonnet op het Sonnet van Ten Kate, getiteld: | |||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||
Nieuwerwetsche manier van dichten.
Een klinkdicht, ja! dat wil ik eens probeeren....
Het is een sjouw, zoo viermaal 't zelfde rijm!
En dat nog wel op dat ellendige ijm;
Maar 'k heb den tijd, en 'k wil en zal het leeren
Dat 's één couplet! Het zal wel rëusseeren.
Maar kieze ik nu, eer ik soms verder lijm,
Een onderwerp.... Tsa Muzen! ik bezwijm,
En weet niet waar ik 't eerste mij zal keeren!
Een rijkdom van gedachten lacht mij aan.
Wie voegt het meest de hulde mijner noten:
De Roos? de Herfst? Maria of de Maan?
Een min begaafde had al lang besloten.
't Wordt toch hoog tijd, zoo 't ergens op wil slaan....
Neen, 't hoeft niet meer: 't ding staat al op zijn poten!
Men merkt wel: deze eerste satire staat heel wat lager dan die eenigen tijd daarna van denzelfden dichter volgde, aanvangende met: ‘Geverfde pop’. Eén denkbeeld keert in beide klinkdichten terug: het Sonnet is te beperkt van vorm om aan de bezieling van den dichter tegemoet te komen, wanneer een onderwerp hem werkelijk beheerscht en tot spreken dringt. Wij laten dit voor rekening van den Satiricus; men was ook nog niet in de dagen van de ‘Stemming-poëzie’. Tegenover de medegedeelde scherpe aanvallen op het Sonnet en de Sonnettendichters wil ik doen uitkomen, dat er ook onderscheiden Sonnetten op het Sonnet bestaan, die een geheel anderen geest ademen In mijn geschiedkundig overzicht heb ik er reeds een van August Graaf von Platen medegedeeld. Veel hooger staat het beroemde Sonnet van William Wordsworth, waarvan wij ter wille van de lezers eerst onze vertaling zullen geven, maar bloot als proeve tot toelichting van het oorspronkelijke. Het Sonnet.
O, spaar 't Sonnet! Kritiek, 't was ondoordacht
Zijn roem te ontwijden. Heel zijn innigst wezen
Gaf Shakespeare door dien sleutel ons te lezen;
Zijn luitklank heeft Petrarca's leed verzacht.
't Gaf telkens weer geluid aan Tasso's klacht;
Camoens kon 't met des ballings smart verzoenen;
Een bloem was 't, die in Dante's vizioenen
Tusschen 't cypressen-loof ons tegenlacht
| |||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||
Een glimworm-lamp, die Spenser troost toestraalde,
Bij 's levens sombren strijd, toen Fairy-land
Hem werd ontzegd; en toen de nevel daalde
Op Milton's weg, werd 't Klinkdicht in zijn hand
Een veld-klaroen, waar hij een toon uit lokte, -
Te schaarsch helaas! - die aller ziel doorschokte.
Er zou hier, als de ruimte het toeliet, wel wat ter verklaring van de genoemde dichters en hun Sonnetten moeten volgen. Ik kan mij hier alleen bepalen tot de opmerking, dat het oorspronkelijke het woord richt tot een Critic, een persoon; op wien de dichter evenwel het oog heeft, durf ik niet beslissen, vandaar dat ik hem tot de kritiek in het algemeen laat spreken. Thans volgt het oorspronkelijke. The Sonnet.
Scorn not the Sonnet; Critic, thou hast frowned,
Mindless of its just honours; with this key
Shakespeare unlocked his heart; the melody
Of this small lute gave ease to Petrarch's wound;
A thousand times this pipe did Tasso sound;
With it Camöens soothed an exile's grief;
The Sonnet glittered a gay myrtle leaf
Amid the cypress with which Dante crowned
His visionary brow; a glow-worm lamp
It cheered mild Spenser, called from Fairy-land
To struggle through dark ways; and when a damp
Fell round the path of Milton, in his hand
The thing became a trumpet, whence he blew
Soul-animating strains, - alas too few!
Inderdaad, een nobel Klinkdicht, dat van Wordsworth! En de Engelsche letteren tellen vele heerlijke Sonnetten. Een der schoonste van den nieuweren tijd is dat van Theodore Watts, waarin het karakter van het Italiaansche Sonnet naar zijn meening wordt weergegeven. De dichter bevond zich aan het strand bij het eiland Wight, toen hij dit Sonnet op het Sonnet schreef; in het golfgeruisch meende hij de zwellende melodie van de twee quatrains te hooren, gevolgd door de teruggaande en afnemende klank van tercetten. Wij laten die theorie voor hetgeen zij is; in ieder geval is de roem van zijn Sonnet op het Sonnet volkomen verdiend. Wij willen voor de lezers eerst de door mij beproefde vertaling mededeelen, om daarna het heerlijke oorspronke- | |||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||
lijke Klinkdicht te laten volgen. Daar het bij ons niet zoo algemeen bekend is, mogen wij het niet achterlaten. De vertaling luidt aldus: De Stem van het Sonnet,
afgeluisterd aan de zee. Tot mijn vriend. De zilvren golven, die op 't zeestrand breken,
Gaan schuimend op en af bij d'avondgloor,
Terwijl mijn verzen ruischen in uw oor,
U steeds vertolkend wat de waatren spreken.
Mijn ziel toch wenscht, aan eigen diepte ontweken,
Op dees Sonnetten-golven uw gehoor
Te boeien, waar in 't ruischen, altijd door,
Natuur een taal zich schept voor alle streken.
Wat is 't Sonnet? Een golf van melodij!
De vloedgolf van een ziel, innig bewogen,
Zwelt tot één grootsch akkoord, welks gansch vermogen
Zich uitstort in 't Octaaf; dan rollen, vrij,
Haar waatren in 't Sestet terug, - getogen
Naar 't diep van 's Levens zee,... daar rusten zij!
Dat is de stem van een dichter! Er zou zeker op zijn gewaande theorie wel wat zijn af te dingen, want ook het onderwerp van het Sonnet heeft invloed op den vorm, en dus is zijn voorstelling op vele der beste Sonnetten zelfs niet van toepassing. Maar toch blijft zijn klinkdicht, zooals hij het later toelichtte in the Athenaeum, van beteekenis, waar men over deze dichtsoort spreekt. Ik mag het echter niet bij deze vertaling laten, en dus volge hier het oorspronkelijke. The Sonnet's Voice.
A metrical lesson by the Seashore. To a Friend. Yon silvery billows breaking on the beach
Fall back in foam beneath the star-shine clear,
The while my rhymes are murmuring in your ear
A restless lore like that the billows teach;
For on these Sonnet-waves my soul would reach
From its own depths, and rest within you, dear
As, through the billowy voices yearning here
Great Nature strives to find a human speech.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||
A Sonnet is a wave of melody!
From heaving waters of the impassioned soul
A billow of tidal music one and whole
Flows in the Octave; then returning free
Its ebbing surges in the Sestet roll
Back to the deeps of Life 's tumultuous sea.
Zoo ziet men, dat de Sonnetten op het Sonnet, van allerlei aard niet zeldzaam zijn. En daar wij, bij monde van Potgieter met Lope de Vega, of eigenlijk met een dichter uit de zestiende eeuw, begonnen zijn in de dichterlijke antwoorden op de vraag: wat is het Sonnet, willen wij besluiten met een stem uit onze dagen uit het geboorteland van het Klinkdicht, uit Italië. Er zou weder een uitvoerige commentaar te leveren zijn bij de mededeeling, vooral met het oog op den spot enkelen Sonnettendichters toebedeeld, maar ik mag de scherpzinnigheid van de lezers niet te zeer in twijfel trekken; die geen vreemdeling is in onze hedendaagsche letteren zal zelf de toepassing kunnen maken en ontdekken, waar ‘de modezucht het door velen mishandelde Sonnet’ met ‘het leugenkleed’ heeft omhangen. Men behoeft tegenwoordig niet verlegen te staan bij het zoeken naar voorbeelden, die beurtelings een bedenkelijk hoofdschudden, een spotlach of ergernis teweegbrengen. In ‘Lombok en Nederland’ gaf ik de hier volgende vertaling van het schoone Sonnet op het Sonnet door den Italiaanschen dichter Ad. Borgognoni. Vooral het slot is een gelukkige greep, dien Wordsworth den Italiaan zou benijd hebben. Hier volgt het als uitnemend slot voor onze aanhalingen. Aan het Sonnet.
Bezield Sonnet, herinnert Ge u de dagen,
Toen Dante uw stem aan d'Arno klinken deed?
En toen Petrarch van liefde 's lust en leed
In nachtegaal-geklank U liet gewagen?
Wel hadt Ge sedert bittre stof tot klagen,
Als U de mode hulde in 't leugenkleed,
Als de Onmacht U verminkte, fel en wreed,
Of de Onzin wonde op wonde U had geslagen.
Toch leeft Ge nog! - In uw geboorteland
Viert Ge uw bestaan bij eeuwen! Gij houdt stand,
Trots smaad en gril, verjeugdigd telkenmale.
Nog blijft Gij liefdebode en hymne en zucht
Der bange ziel, die snakt naar reiner lucht;
Nog leeft Gij voort, Sonnet! -
Ave Immortale!
| |||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||
‘Ave Immortale!’ Wees gegroet, gij Onsterfelijke! En van een Onsterfelijke is zeker heel wat te vertellen. Wij hebben dan ook met de geschiedenis van het Sonnet nog niet afgedaan. Voor heden echter genoeg: de gelegenheid om er nog wat meer van mede te deelen zal zich wel voordoen in onze dagen van - ik zou haast zeggen: Sonnettenwoede. Dit ééne nog: de neiging voor het Sonnet valt in verschillende landen samen met den bloei of eenigen bloei althans der letteren: het schijnt ook, naar sommigen beweren, dat die neiging kan samengaan met verval of treurige armoede. (Wordt voortgezet). A.S. Kok. | |||||||||||||||||||||
Naschrift.In Aren Lezing XIV: ‘Nog eens Huygens en de Schilderkunst’, zie afl. 3 van dit jaar, zijn een paar zinstorende drukfouten onverbeterd gebleven. Met verontschuldiging maak ik er hier melding van:
A.S.K. |
|