r. 6. kwalm is dikke, dichte rook of damp.
r. 8 en 9. Voelbaar donker. Het is zóó donker, dat men de duisternis a.h.w. voelen kan. Meermalen wordt de duisternis als iets stoffelijks voorgesteld: ondoordringbare, dikke, dichte duisternis:
En 't glanzig ijsverschiet werd graauw,
Tot hoorb're stilte en tastb're schaâuw
Het kleene huis omsloten.’ (Potgieter, De Eerste Duizend).
't Is Mei en toch is alles in duisternis gehuld; het schijnt, of Louwmaand langs den weg, dien zij reeds aflegde, is teruggekeerd.
r. 11. 't Genot staat hier voor datgene, wat ons genot schenken zal (dus gevolg voor oorzaak, metonymia).
Pomona is de Romeinsche godin der vruchtboomen.
r. 12. Een telg is een jonge tak, soms ook een jonge boom (zie De Verjaardag vs. 1). In fig. beteekenis = afstammeling: koningstelgen. De vruchtboomen stonden in vollen bloei en beloofden een rijken oogst. De veenrook deed hen evenwel den weldadigen invloed van de zon derven en de bloesems vielen af, eer zij vrucht gezet hadden.
r. 13. Flora is de Romeinsche godin van de bloemen en de lente; haar feest Floralia (28 April-1 Mei) werd met uitgelaten vreugde gevierd.
r. 14. Tevergeefs zoekt zij ons nog eenige vergoeding te schenken door den geur der seringen.
r. 22. Van den salamander werd vroeger verteld, dat hij door het vuur niet aangetast werd. Ook de boeren schijnen door het vuur niet gedeerd te worden, tenminste zij komen ongedeerd uit den vuurpoel te voorschijn.
Broed heeft hier dezelfde ongunstige beteekenis als gebroedsel in: adderengebroedsel.
r. 25. Wel moet Staring met minachting op de kruistochten neergezien hebben, dat hij van kruistochtrazernij kan spreken. De groote historische beteekenis dier tochten schijnt hij niet gevoeld te hebben. Naar zijn inzien hebben de kruisvaarders slechts twee dingen in ons werelddeel overgebracht: lazerij en boekweit.
Lazerij, afgeleid van den naam Lazarus, is melaatschheid. De melaatschen heetten vroeger ook Leprozen.
v.d. Mate.