Noord en Zuid. Jaargang 18
(1895)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 362]
| |
Verscheidenheden.Luteraen en Calvinist als scheldwoorden.Opmerkenswaardig is het, dat men in de kluchten van den Zuid-Nederlander De Bie, te midden van de ruwste en gemeenste scheldwoorden, als zoodanig ook aantreft de woorden Luteraen en Calvinist, zonder dat er afvallige broeders mee bedoeld worden B.v.: Gelooft eens manne volck, dien duypen, dien hangh dief
Dien Schelm en kaelen baviaen, die mericat, Luteraen,
Lantern sonder licht, hy magh van de galgh gewaeyt sijn.
De Bie, Klucht van het Bedriegelijk-Mal, 1710, bl. 29.
Wel gy en Lanterfant, gy en Weir-wolf, Calvinist,
Vileyn, gy en tydt verquist,
Gy en Eer-vergeter, gy en Wyven-terger.
De Bie, Jan Goedthals, bl. 16.
Karakteristiek is ook het volgende spreekwoord: Soort soeckt soort, seyd' den duyvel, en gingh tusschen twee Apostaten
De Bie, Klucht van het Bedriegelyck-Mal, 1710, bl. 11,
Hilversum. K. Poll. | |
Dwaaltuin - Doolhof.‘Wat is 't hier druk lange markt en grachten,
Als 't in de stad weer ochtend heet,
Wie daar eens ronddoolt in gedachten,
Hij wordt gestooten, eer hij 't weet.’
Aldus Tollens in zijne ‘kinderlijke gedichten.’ Juist, zóó is het. Iemand, die zoo in gedachten verdiept, in mijmering verzonken is, dat hij nergens acht op geeft, dus ook niet op den weg, dien hij bewandelt, doolt rond. Hij, die meent op den rechten weg te zijn, doch verkeerd uitkomt, dwaalt. | |
[pagina 363]
| |
Of men niet meer zegt, als iemand het mis heeft: gij doolt, kan ik niet zoo gaaf toegeven. Iemand heeft bijvoorbeeld vele boeken, die uiterlijk veel op elkander gelijken, en vraagt aan een ander: ‘wil mij dit of dat boek eens aanreiken.’ Deze wll aan het verzoek voldoen, doch slaagt er zoo dadelijk niet in, het rechte te vinden; dan zal hij allicht antwoorden: er zijn hier zooveel boeken, die op elkander gelijken, dat ik het bedoelde niet zie: men doolt er inGa naar voetnoot1). Dit komt vrij wel overeen met de definitie van dwalen. Doch veronderstel, dat de vriend een boek aanreikt, dat het bedoelde niet is, dan kan hij tot bescheid verwachten: neen, dat is het niet; gij doolt = gij hebt het mis. Een plattelandsbewoner zal van eene groote stad zeggen: er zijn zooveel straten en steegjes in die stad, dat men verdooltGa naar voetnoot2), eer men 't weet. Hij weet echter daar den weg niet, en gebruikt alzoo dolen in den zin van rondloopen, zonder den weg te kennen. ‘Als een Herder wil Hij trouw,
't Schaap, in een woestijn aan 't dwalen,
Daar 't zich zelf verliezen zou,
Van den doolweg wederhalen.’
Ev. Gez. 39 vs. 3.
Hier wordt de weg doolweg genoemd, omdat in de woestijn geen gebaand pad is, dat naar een bepaald doel leidt. Geen wonder, dat het schaap verdoold loopt En toch wordt dit dwalen genoemd. Een bewijs, dat het onderscheid tusschen dwalen en dolen niet meer in acht genomen wordtGa naar voetnoot3). Zóó is het ook in de volkstaal, de synoniemen worden niet nauwkeurig onderscheiden. Onze meening is: dat de naam dwaaltuin niet kwaad gekozen is. Men tracht dan door oplettendheid den rechten weg te houden en - men verdwaalt. Nisse, 20 April 1895. J. Kousemaker Jr. | |
[pagina 364]
| |
Bij de Camera Obscura.Het liedje dat de ‘dikke boerenmeid’ tot groot vermaak van Dolf en tot ergenis zijner ‘melancholieke zuster’Ga naar voetnoot1), zingt komt onder allerlei vormen voor, hier is eene van: Plompaert.
Plompaert en zyn wuvetje
Ze zyn te merkt egaen,
Drie uertjes voor den dage,
Dage, dage, dage,
Drie uertjes voor den dage
Ze zyn te merkt egaen.
Als ze te Burburg kwamen,
Te Burburg op de merkt,
Zij braken al de eyers,
Eyers, eyers, eyers,
Ze braken al de eyers
De butter viel in het slyk.
‘Plompaert, zeyde zy, Plompaert,
Loopt huyswaert, haelt den haek:
Wij zullen de butter uyttrekken,
Trekken, trekken, trekken,
Wy zullen de butter uyttrekken
Voor dat ze in gronde gaet.
‘'t En is wel om de butter niet,
't En is maer om den doek:
'k En scheurd' hem maer gister'n aven,
Aven, aven, aven,
'k Scheurd' hem maar gister'n aven,
Van Plompaerts beste broek’
- ‘Hebt gy van myne beste broek
Een butterkleed gemaekt?
'k En heb mijn levensdagen,
Dage, dage, dage,
'k En heb mijn levensdage
Een zulk bot wyf gehad.’Ga naar voetnoot2)
Men ziet de oude ruwe stof, zoo naief mogelijk, is onder de handen des letterkunstenaars uit den nieuwen tijd vervormd, verkort en gemoderniseerd, zóó, dat het er als een oorspronkelijk gedicht uitziet. d. B. | |
[pagina 365]
| |
Waterstaat.In mijn editie van Staring's Gedichten (volksuitgave, Zutphen, Thieme & Co.) vind ik de aanteekening niet, waarvan de heer Jan Ligthart melding maakt in zijn opstel Lezen en verklaren (N. en Z., bl. 40 r. 10). Maar zou de reden, waarom de dichter ‘Waterstaat’ met een hoofdletter schreef, en ‘krijgswezen’ niet, niet eenvoudig deze zijn, dat ‘Waterstaat’ de geijkte, officieele benaming is van eene onderverdeeling of bevoegdheid der regeering, en ‘krijgswezen’ niet? Zoo vat ik het althans op, en deze verklaring komt mij veel eenvoudiger en natuurlijker voor dan die van den heer L., wiens verdere verklaringen ik overigens volgaarne erken, met genoegen en instemming gelezen te hebben. Antwerpen. A.C. | |
Hoorn des overvloeds.Zinnebeeld van overvloed. Prof. Hildebrand geeft den juisten oorsprong op: het woord dat in de achttiende eeuw eerst is samengesteld uit overvloed en hoorn is eene vertaling van lat. cornu copiae, cornucopia, den naam van een hoorn van de geit Amalthea: cornua Amalthea, die toevallig aan een boom was afgebroken en toen door Jupiter onder de sterren was geplaatst, uit welken hoorn nectar en ambrosia moet zijn gevloeid, waarom hij bij de Grieken en Romeinen het zinnebeeld van overvloed en vruchtbaarheid was. d. B. | |
Calescimus illo.Bij de toelichting op ‘De Bibliotheek’ in Waarheid en Droomen, (bl. 150 N. en Z. XVII bl. 317) werd calescimus illo vertaald, maar er werd verzuimd op te geven, dat deze twee woorden de laatste zijn van een veel gebruikt citaat in zijn geheel luidende: Est deus in nobis, agitante calescimus illo, en voorkomende bij Ovidius, Fasti Vl. 5. In ons woont een god en wij ontgloeien door zijne aansporing. d. B. |
|