Noord en Zuid. Jaargang 18
(1895)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 327]
| |
Huyghens' zede-print ‘een comediant.’1.[regelnummer]
Hy is een alle-man, altijd en aller wegen,
2.[regelnummer]
Waer 't hem den honger maeckt; een Bed'ler met een' degen;
3.[regelnummer]
Een Papegay om Go'; een laccher van gebreck;
4.[regelnummer]
Een Meerkat in een' Mensch; een meesterlicke Geck;
5.[regelnummer]
Een' Schilderij die spreeckt; een spoock van weinigh' ueren;
6.[regelnummer]
Een' levendige Print van 's Werelds kort verdueren;
7.[regelnummer]
Een Hypocrijt om 't jock; een schaduw die men tast;
8.[regelnummer]
Een drolligh Aristip, dien alle kleedingh past.
9[regelnummer]
Hij is dat yeder een behoort te konnen wesen:
10.[regelnummer]
Veranderingh van staet verandert maer syn wesen
11.[regelnummer]
Nae 't noodigh wesen moet: geraeckt hy op een' Throon,
12.[regelnummer]
Syn hert ontstijght hem niet nae 't stijgen van de Kroon;
13.[regelnummer]
Vervalt hy van soo hoogh tot op het bedel-bidden,
14[regelnummer]
't Gelaet past op 't geluck; 't hert drijft in 't gulde midden,
15.[regelnummer]
En onder 't mommen-hoofd steeckt noch de selve man
16.[regelnummer]
Die op en neder gaen, en niet bewegen, kan.
17.[regelnummer]
De Wereld is 't thooneel daer op de Menschen mommen;
18.[regelnummer]
Veel' staen op sprekens rol, veel' dienender voor stommen,
19[regelnummer]
Veel' draeven, veel' staen stil, veel' daelen, veel' gaen op,
20.[regelnummer]
Veel' sweeren om gewin, veel' scheppen 't met de schop;
21.[regelnummer]
Geluckigh hy alleen, die krijgen kan en houwen,
22.[regelnummer]
En missen dat hy moet, en maetelicken rouwen,
23.[regelnummer]
En lacchen maetelick in suer of soet gelach,
24.[regelnummer]
En seggen, is 't nu soo, God kent den naesten dagh.
Het derde boek der ‘Korenbloemen’, zooals Huyghens zijn gedichten in de moedertaal noemde, bevat de 18 Zede-printen d.z. karakterbeelden. Het zijn gedichten, die ons eigenaardige beelden, karakteristieke schetsen, typen van personen geven gelijk dat - Huyghens wijst daar in zijn ‘Voorspraeck’ (= Voorrede) uitdrukkelijk op - reeds in den ouden tijd door TheophrastusGa naar voetnoot1) is gedaan. De dichter droeg ze aan zijn broeder Maurits op. Als de beste der schetsen wordt ‘De Boer’ geroemd; de hier te behandelen ‘print’ geeft kort en bondig het beeld van een komediant | |
[pagina 328]
| |
doch niet alleen van een acteur op 't tooneel maar ook - en dat is 's dichters doel - van een komediant in 't gewone leven, van den huichelaar. Gelijk meer in zijn Zede-printen treedt de dichter als vermaner, als moralist op en is 't doel van zijn schrijven leering en waarschuwing aan zijn medemenschen te geven. Vs. 1. Alle-man, die zich in en naar alles kan schikken. Het woord is gevormd naar de niet classiek-latijnsche uitdrukking omnis homo, en moet niet verward worden met alleman, dat wij kennen in allemansvriend, Jan (en) alleman, dat reeds uit 't Mnl. bekend is. aller wegen, thans aan elkaar gespeld allerwegen. Het is een oude sterke tweede naamval van plaats. Men denke aan zijns weegs gaan en 't Mnl. sire (= sinre, zijner) vaerde, straeten gaen. Vs. 2. den honger, de honger. Reeds in 't Mnl. werd een accusatiefvorm vaak als vorm des eersten naamvals gebezigd, dit gebruik nam in de 16de eeuw zeer toe en was nog algemeen bij onze beste schrijvers der 17e eeuw. met een' degen, de degen is het sieraad, dat de pronkzieke 't laatst en niet dan door den hoogsten nood gedrongen aflegde. Wij herinneren aan den berooiden Spaanschen Brabander Jerolimo, die ondanks al zijn ellende zijn ‘ghewaer’ (= zijdgeweer, degen) nog zeer op prijs stelt. Vs. 3. Paepegay, papegaai, naprater. om Go', d.i. om Gode, om God, om Godswil: om den broode, om te leven. Vgl. in dezen jaargang bl. 80, waar de uitdrukking om Gode gaen = bedelen, ter sprake komt en Ned. Wdb. V, 218. van gebrek, uit nood. Vs. 4. Meerkat, een soort aap (cercopithēcus). meesterlick, knap, handig. De uitgang -lijk werd blijkens deze spelling evenals tegenwoordig met een onduidelijken klinker gesproken. Geck, grappenmaker. Vs. 5. spreeckt, spreekt, sprekend gelijkt. Schilderij, mag tegenwoordig ook onzijdig gebezigd worden. spoock, verschijning, schim. Vs. 6. print, beeld. verduren, duren, duur. Vs. 7. Hypocrijt, huichelaar. De eigenlijke beteekenis van dit oorspr. Grieksche woord is: antwoorder, dan: tooneelspeler, komediant, en dan, daar deze in zijn spel slechts nadoet, voorgeeft, veinst, huichelaar. | |
[pagina 329]
| |
jock, jok, scherts, dus ‘voor de grap.’ Zoo was in 't Mnl. jocken nog = schertsen, thans = liegen. Vs. 5. Aristip, Aristippus Cyrenaicus (van Cyrene in 't N. v. Afrika), wijsgeer die ± 380 voor Christus leefde en die tot beginsel had het genieten van genoegens tot zijn hoogste goed te maken en terwille van genoegen en genot de omstandigheden en alles aan zich te onderwerpen in tegenstelling der Stoicijnen, die de deugd als 't hoogste, maar ook eenigste goed beschouwden. De dichter bedoelt dus met ‘een Aristip’ een pleiziermaker, het is een voorbeeld van antonomasia. drollig, grappig, evenals in 't Hgd. Men denkt bij de afleiding van dit woord aan drol, dat in 't Mnl. nog voorkwam en ‘kaboutermannetje’ beteekende. dien, wien. De verbuiging van 't betr. voornw. die, wiens, wien dien (wien met voorz.), is een willekeurig voorschrift der spraakkunst. Zoowel in 't Mnl. als in de 16e en 17e eeuw was een datief die(n) gebruikelijk en een zin als ‘Hier is de man, die ik het geld gegeven heb’ is ook tegenwoordig in de spreektaal niets ongewoons. Een genitief diens, hoewel in 't Mnl. nog gewoon en in de 17e eeuw nog gebruikelijk, is thans in onbruik. Daarentegen behoeft men om wien in den vierden naamval zonder voorafgaand voorzetsel te lezen - in de spreektaal is 't dagelijks te hooren - slechts de spraakkunst op te slaan van Cosijn - Te Winkel (7e dr.) § 208, waar bijv. uit V. Lennep wordt aangehaald: ‘De man, wien gij zoekt, is reeds in veiligheid.’ Vs. 9. dat, wat, dat wat. Konnen, kunnen. De vorm met o was in 't Mnl. veel gewoner dan die met de nog niet voldoende verklaarde u, de o is de naar de andere dialecten van 't Germaansch te verwachten klinker; vgl. Gotisch, Oudhoogduisch, Oudsaksisch kunnan, Angelsaksisch cunnan, Oudfriesch kunna, alle met u (spr. oe), die volgens de taalwetten in de jongere taal o moest worden. Wat de beteekenis des woords betreft, deze is oorspr. kennen, weten en in de tweede plaats kunnen, vermogen. Het gebruik in de spreektaal van kunnen voor kennen is historisch dus best te verklaren en de spraakkunst, die daar tegen opkomt handelt weer willekeurig en vergeet dat zij zich naar de taal dient te schikken en niet - wat trouwens ook nooit zal kunnen gebeuren - de taal naar haar. Vs. 10. Wesen, persoonlijheid. | |
[pagina 330]
| |
Vs. 11. na enz., naarmate dat door de noodzakelijheid wezen moet. Vs. 12. ontstijghen, ontgaan, verlaten. Hier hebben we stijgen nog in de oorspr. beteekenis ‘gaan.’ Gewoonlijk beteekent stijgen alleen ‘gaan in de hoogte’, eene restrictie in de beteekenis, die reeds in het Oudgermaansch aanwezig was. Vgl. stijghen van de kroon, afstijgen. Vs. 13. bedel-bidden, bedelend vragen, bedelen. Bidden beteekent oorspr. ‘vragen’, gelijk nog bitten in 't Hgd. Bedel is 't grondwoord van bedelen, vgl. wankelen van wankel wankelend, weifelen van weifel onzeker enz. Vs. 14. passen op, passen bij. geluck, lot, gebeurtenissen, omstandigheden. Deze beteekenis van ‘geluk’ is verouderd, thans beteekent ‘geluk’ alleen ‘goed lot,’ ‘gunstige omstandigheden.’ Vs 15. mommen-hoofd, mom, masker. Meermalen hadden de tooneelspelers maskers voor; regel was dit bij de oude volken, waar het masker, de ‘persona’Ga naar voetnoot1) niet alleen diende als vermomming maar ook om het gelaat des spelers duidelijker, grooter te maken en zijn stem door middel van den aan 't masker zich bevindenden grooten, trechterachtigen mond beter te doen klinken, iets wat in de reusachtige theaters in de open lucht wel noodig was. de selve, dezelfde, Hgd. derselbe. Onze vorm dezelfde met de is van jonger datum en is nog niet voldoende verklaard. Prof Verdam in zijn Middelnederlandsch Woordenboek (II, 199) zegt in parenthesi bij 't voorbeeld ‘Dat ware dieselve man’: ‘hier nadert de beteekenis tot ons dezelfde, dat eigenlijk hetzelfde woord is en in 't Middelnederlandsch nog niet voorkwam.’ Hiermede in strijd is § 358 b van de Middelnederlandsche Spraakkunst van prof. Van Helten waar we lezen: ‘Van den thans in zwang zijnden vorm, met de, vindt men de oudste en eenige mij bekende voorbeelden in Hl. 109, 240 en O.H. Pass 100Ga naar voetnoot2): ‘dien selfden daghen,’ ‘ter | |
[pagina 331]
| |
selfden tijt’. In de 17e eeuw waren beide vormen in gebruikGa naar voetnoot1), doch deselve begon al te wijken voor dezelfde. En tegenwoordig is reeds sinds lang deselve = fr. le même, verouderd. Vs 16. bewegen, onovergankelijk: veranderen. Vs. 17. daer op, waarop. Reeds in 't Mnl. was de constructie met een zoogen. voornaamwoordelijk bijwoord, ook waar van personen sprake is, gebruikelijk. Zie dit Tijdschrift 3e jaargang, bl. 18. Eveneens in de 17e eeuw; zoo schreef Vondel in zijn Gulden Winkel: ‘Hercules daer veel van is gezongen’ en nog tegenwoordig: ‘Dit was de bruid daar elk mee dansen wou (V. Lennep) zie: Spraakk. v. Cosyn - Te Winkel § 209. Mommen, een een mom dragen, zich vermommen. Vs. 18. op Sprekens rol, op de rol, de lijst der sprekers. Vgl. als rechtsterm ‘die zaak is niet op de rol’ d.w.z. wordt heden niet behandeld. Vs. 29. gewin, gewin, winst. Vs. 22. dat enz. wat hij moet missen. maetelichen, met mate, dus: weinig. Naast de bijwoorden op -lijk had men in 't Middelnederlandsch en nog in de 17e eeuw bijw. op -like (vgl. Ohd. -lïcho, Oudfriesch -like); dikwijls werd die uitgang met een paragogische -n: -liken (vgl. eveneens in het Middelhoogduitsch -lichen) gelijk ons zoowel het Middelnederlandsch als de latere taal leert. Hiernaast stond de zoo even genoemde derde vorm met afgevallen e op -lyc (vgl vs. 23). rouwen, smart, leed hebben. Rouw beteekent oorspr. leed, verdriet (bijv. in het Oudhoogduitsch (h)riuwa, Angelsaksisch hreów, en 't Middelnederlandsch), tegenwoordig is de beteekenis restrikter: leed hebben over den dood van iemand. Vs. 23. gelach, lot, omstandigheden, gelag, blijkens't bijvoegsel suer of soet in goeden en slechten zin gebruikelijk en niet zooals tegenwoordig (hard gelag), alleen in ongunstige opvatting. Het woord hangt samen met (ge)liggen en beteekent dus eigenlijk ligging en dan figuurlijk: gesteldheid, toestand, lot. Vs. 24. naest, volgend. Vgl. Eng. next week = volgende week. Warfum. G.A. Nauta. |
|