Noord en Zuid. Jaargang 18
(1895)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Bijdragen tot onzen zestiend' eeuwschen taalschat.II.In de gedichten welke J.B. Houwaert ter gelegenheid van Parma's intrede te Brussel (1585) vervaardigde en waarover onlangs in het Nederlandsch Museum gehandeld werdGa naar voetnoot1), komt ook een en ander voor van belang voor onzen taalschat uit de zestiende eeuw. Daar er thans weinig kans bestaat eenen uitgever voor deze gedichten te vinden, wenschen wij de voornaamste dier woorden en uitdrukkingen met korte toelichtingen mede te deelen. Even als in onze eerste bijdragen, hebben wij de talrijke Fransche termen, op enkele uitzonderingen na, onvermeld gelaten. In 't algemeen zijn in deze gedichten woordenkeus en taal eenvoudiger, gewoner, regelmatiger dan in de Tragedie van der Orloghen en de Comedie van den Peys. Geen wonder dus dat het getal der hier besproken woorden geringer en de opheldering ervan gemakkelijker is. Wij hebben hier, als vroeger, de alphabetische volgorde aangenomen. Het eerste cijfer verwijst naar de bladzijden, recto en verso, van het Londensche handschrift der gedichten, het tweede naar den versregel. De spelling, niet gansch eenvormig, hebben wij ongewijzigd gelaten; y vertegenwoordigt ij met of zonder stippen. Achterdeel. 25 r. 15: Die de vreede Fortune heeft gedaen soo veel leet en achterdeel. Kil.: incommodum, damnum, enz.; dus nadeel, schade. Aenveirden. 12 v. 7: Sy hebben ghenomen en dorren aenveirden de juweelen der kercken. Ook bij Kil. in den zin van aantasten, arripere, apprehendere, aggredi; dus aanvallen, zich toeëigenen; reeds zoo in het Mnl. | |
[pagina 246]
| |
Afdragen. 15 v. 7: Met afdragende woorden, scimp en verwyt hebben sy se gheterght. Kil. geeft hiervoor geen bevredigende verklaring; doch hij heeft afdraegentheyt, obtrectatio, detractio, comtemptus, ignominia; dus laster. Het deelwoord afdragent bestond reeds in het Mnl. als bijv. naamw. met de beteekenis van kwaadwillig, boosaardig, van afdragen, detrahere, Fr. détracter, Eng. to detract. Ayem. 12 v. 14: Brussel heeft haren ayem een weynich ghecreghen. Syncope van adem; zoo ook besyen = bezijden, strijen = strijden enz. Bedwanck. 1 v. 5: Die van Lacedemoniën hebben met bedwanck Archilogum uyter stadt verjaeght - 23 r. 2: Die waren in Alexanders bedwanck. Kil. coactio, violentia, vis; dus geweld, macht. Beghinsel. 13 v. 14: Die begosten my van in 't beghinsel te haten. Van den beginne af. Begrypen. 1. r. 4: Zoïlus begost my te begrypen. Kil reprehendere, dus berispen; reeds zoo in het Mnl. Behoedicheyt. 20 r. 7: De vyanden met soetheyt en behoedicheyt meer dan met strafheyt verwinnen. Niet bij Kil.; het beteekent waakzaamheid, of liever, voorzichtigheid, omzichtigheid, beleid, en is afgeleid van het Mnl. behoedich = op zijne hoede; het komt hier in tegenstelling met strafheyt, gestrengheid. Behulpen, behulpich. 11 v. 9: Sy en cost haer niet behulpen. 5 r. 8: Behulpich syn. Zich helpen, zich beschermen, behulpzaam. Benouwen, 11 v. 17.: Daer storvender menich duysent door tbenouwen. Angst, ellende enz. Men heeft ook het w.w. benouwen en het bijv. nw. benout: 27 v. 19: Om syn Hoogheyt te benouwen; 36 r. 21: Een ander mesdoen oft benouwen; 40 v. 18: Om al sulcken rebellen te benouwen; 47 r. 15: Als Brussel benout was en scheen verloren; 48 r. 3: Waert dat en dede haren benauden staet; 53 r. 13: Om syn benaut hertte te conforteren. Beradere. 35 r. 20: Goeden vrient en wysen beradere. Niet bij Kil. die echter beraeden, beraedsel enz. heeft. Beslichten, 36 v. 19: Alle questien beslichten. Beslechten, vereffenen. Besmuysteren. 4 r. 7: Dat haer eer niet en can besmuysteren. Ook bij Kil.; besmeuren, bezoedelen, bevlekken. Besueren. 20 v. 7: Dondersaten helpen uyt besueren. 24 v. 20: Hy heeft met onuytsprekelyck besueren moeten stryden teghen syn | |
[pagina 247]
| |
vyanden. 28 r. 20: Swaer besueren verdraghen. Kil. acerba pati; dus moeite, bezwaar, leed, ellende enz. Als synoniem vindt men Beswaren. 47 r. 22: Wel hem die veel volcx hulpt uyt beswaren; 51 V. 2: Lyden en beswaren. Betaempte. 47 v. 4: Naer de betaempte en naar Gods leere. Betamelijkheid, voegzaamheid. Kil. vermeldt dit naamw. niet, ofschoon hij betaemen opgeeft. Reeds in het Mnl. komt het vaak voor. Bynaest. 10 r. 7: Sy berst bynaest van haet. Bijna; Kil. heeft bijnae en bynaest. Byneven. 21 r. 7: Onder en byneven haeren goeden herder. 39 v. 12: Syn groote liberaelheyt daer byneven. Beneven; Kil. heeft ook bij-neffens. Bystandich. 6 r. 6: Sy was bystandich; 6 r. 17: Sy was bystandich haren vrint. Bijstand verleenende, behulpzaam. Bijstier. 55 r. 14: Tvolck arm en bijstier maken. Bijvorm van bijster. Kil. geeft ook bijstier arm maecken, ad extremam paupertatem redigere, tot de uiterste ellende brengen. Bouwe. 5 r. 16: Brussel was gheluckich, courtois, cloeck en bouwe. 52 r. 5: Syn Hoogheyt die vroom is en bouwe. Bijvorm van boude, dus dapper, moedig, onversaagd, zonder vrees; Eng. bold. Ciborie. 19 r. 7 en passim. In twerels ciborie. Eigenlijk de beker, waarin de gewijde hostiën bewaard worden, Fr. ciboire. Hier synoniem van twerels conroot, twerels percken, twerels cryt enz., welke bij H. vaak voorkomen. Conterfeyten. 4 r. 2: Al hadde Alexander doen verbieden, dat hij van niemant en mocht syn gheconterfeyt dan van Appelle. Kil. simulare, effigiare enz.; dus nabootsen, afbeelden, portretteeren Cousseren. 45 v. 2: Wy sullen u bystandich syn om dese willecomen te hulpen cousseren. 46 r. 8: Daer ick maer slechte veersen cousseren can. Fr. coucher par écrit, dus schrijven, te boek stellen, vervaardigen, coucheeren. Bij H. synoniem van dicteren. Van Daghen te daghen. 23 r. 15: Sy worden machtigher van daghen te daghen. Van dag tot dag, elken dag. Devoor. 18 r. 1: Die doen ghedaen hebben soo goeden devoor. Zie Bijdrage I in VoceGa naar voetnoot1). Dicteren. 1 r. 1: Als ick tuwer eeren dit soude dicteren. 1 v. | |
[pagina 248]
| |
16: Door dat Naso seker veirsen had ghedicteert. 46 r. 6: Daer syn soo vele gheleerde poeten die veel constigher connen dicteeren dan ic. Hetzelfde als dichten. Doent. 13 v. 20: Doent met my voorspoet was en al voorwint. Toen het; Mnl. doet, doe het. Exploot. 13 r. 5: Doet nu cesseren dit jammerlyck exploit, dwelck ick lyde soowel van vrienden als vyanden. Kil. Expeditio, confectio, en exploot van recht, legis actio. De gewone beteekenis van het Fr. exploit past hier niet; die van dagvaarding, indaging bevredigt en leidt tot den zin van vervolging, behandeling. Flauweren. 30 r. 8: Als sy begosten te wycken oft te flauweren. 38 v. 13: Als syn cryghsvolck beghint te flauweren. Kil. heeft slechts flauwen en verflauwen. Gehermen. 14 r. 18: De goede menschen en wisten waer gehermen. Reeds in het Mnl. had dit woord de beteekenis van rusten, rustig zijn, rust genieten. Zie Mnl. Wdb. Geschickt. 21 r. 1: Zeno die geschickt was in philosophye. Kil. o.a. aptus, idoneus. dus ervaren, bedreven. Ghedint. 6 r. 15: Met al de chieraten van verre landen
Was sy (Brussel) heerlyck verchiert, vereert en ghedint,
Sy was hooghe vermaert en wel bekint.
Ter wille van het rijm; ghedient, begaafd met, voorzien van. Ook 9 v. 7 en 10 r. 10 verdint = verdient. Ghehingen. 54 v. 9: Veel boosheden ghehingen. Ghehengenisse. 7 r. 21. Door Godts ghehengenisse. Zie Bijdrage I in voce. Ghemeyst. 33 v. 12: De brugghen die Trajanus ghemeyst en ghemaeckt heeft over den Danubium. Een w.w. meysten of meysen heb ik nergens gevonden; aan het Mnl. gemeysten, vetmesten valt niet te denken. Ik kan er slechts een bijvorm van metsen inzien. Gheringhe. 45 r. 12: Spoyt u gheringhe. 45 v. 8: Wilt u gheringhe spoeyen. Zie Bijdrage I in voce. Ghescal. 10 r. 21: Haer hoeden van meerder ghescallen. 11 v. 10: Sy en cost haer niet verantwoorden van dese ghescallen. 16 v. 18: Brussel bleef door deze ghescallen soo machteloos. Als in het Mnl. geraas, geschreeuw, verwijten, onaangenaamheden. Ghesonde. 42 v. 13: Godt wil haer in ghesonde ghesparen. Bij | |
[pagina 249]
| |
Kil. als verouderd voor ghesondheyd aangeteekend; komt in het Mnl. vaak voor. Gheweldelyck. 11 r. 6: Helpt my gheweldelyck. Hetzelfde als gheweldiglyck, rechtstreeks van ghewelt gevormd. Goetjonstich. 2 r. 17: Syn goetjonstich faveur. Goedgunstig. Greyen. 50 r. 8: En twelck u noch beter greyt. Kil. greyden, greyten, flandr. greten, placere; Mnl. greijen van Fr. gréer, bevallen, behagen. Grouwel. 12 r. 2: Ick sach en hoorde alsucken grouwel. Gruwel. Herderen. 25 r. 2: Stout in therderen; 28 v. 8: Herderen ende verdraghen. Zie Bijdrage I in voce. Herstaen. 11 v. 9: Sy en kost haer niet behulpen, noch herstaen. Weder opstaan, zich oprichten. Kil. geeft het niet op en Verdam meent dat het in het Mnl. niet bestond. Hersturen. 16 v. 17: Syn leden oprechten of hersturen. Noch bij Kil. noch bij Verdam te vinden; weder richten, in eene richting brengen. Houden. 10 r. 15 en 31 r. 18: Soo ick houwe. Zoo ik meen, denk enz.; Kil.: aestimare, judicare enz. Inbinden. 19 v. 2: Als coninck Philippus zijn patrimoniën vermeerde en tegen Byzanciën inbant, soo liet hy Alexandrum te Macedoniën. Zoo staat er duidelijk in het hs. Uit het verband zien wij dat inbinden moet beteekenen oprukken, optrekken. Bij Kil. is het woord niet te vinden en in den hier vereischten zin geeft Verdam het ook niet op. Het zal niet gewaagd zijn te veronderstellen, dat inbinden, evenals aenbinden, eerst van het aantrekken van kleederen en wapenen gezegd en later overdrachtelijk in den zin van gewapend te velde trekken gebruikt werd. Insetten. 22 r. 14: De rechten die men Alexandrum sach insetten. Ook bij Kll.; instellen. Comenschap, 7 r. 1 en 13: Elckeen brocht daer comenschap. Koopmanschap, hier handelswaar, koopwaar. Coot. 11 r. 20: Sy heeft Brussel tvleesch tot op de coten afgeknaeght. Mnl. cote, Nnl. koot, hier in 't algemeen beenderen. Coringhe. 5 v. 10: Met ander princessen sy onnaer en blusten haer coringhe. Van coren, dus wil, lust als in: sine coringhe boeten. Zie Verdam in voce en ook Bijdrage I. Cronen. 13 v. 18: Eest dan wonder dat myn herte croont. Ook bij Kil. gemere; dus zuchten, thans kreunen. | |
[pagina 250]
| |
Cuelen. 36 r. 2: Als Hephastion en Craterus deen dandere van den lijve wilden cuelen door haet en nyt. Koelen; deze uitdrukking voor het leven benemen komt mij vreemd voor. Last. 14 v. 20: In last comen. 14 v. 21: In last brenghen. In 't nauw enz. Lossen. 5 r. 6: Wie dat haer weder sal lossen uyt lyen. Verlossen. Matelyck. 52 v. 11: Dus moghen wy wel matelyck verblyen. Hier afgeleid van maet, bij Kil. mensura cantus, maat in de muziek; met gezang, op maat. Twee verzen hooger staat er: Willecom heeten met melodyen. Meeren. 15 v. 20: Myn lyden daghelycx meert. Voor 't gewone meerderen. Minioot. 49 v. 10: Een goederthieren prince minioot. Fr. mignon. Moyen. 45 v. 21: Dat ick my dat moyde, my mocht daer leet af geschien. Zich met iets bemoeien. Niet met allen. 15 r. 2: Daer en waer niet met allen aen bedreven. Niemendal. Nievers. 14 v. 4: Die en waren nievers gehoort. Nergens, thans nog zeer gewoon in de Vlaamsche dialecten. Oiryen. 51 r. 15: Die hem toecomen van oiryen. Van oir, oyr of oor, bij Kil. haeres, erfgenaam, dus erfenis. Onbeswaert. 44 v. 13: Sy heeft onbeswaert deze woorden ghesproken. Bij Kil. non gravatus, dus vrijelijk. Op. 45 r. 14: Desen edelen prins is op syn vertrecken. Op het punt te vertrekken. Paddendans. 14 r. 2: Men sach de minste de meeste commanderen;
Het was, soo men seyt, oprecht den paddendans;
Sy wilden ghebieden en niemant obediëren.
Bij Harrebomée, Spreekw. I, 12. vlgg. vond ik niets aangaande deze spreekwijze. Wellicht weet iemand er meer over.
Perket. 25 v. 19: Om hem listig te brenghen in 't perket. Zie Bijdrage I. Pert. 37 v. 19: Subtyl perten. Part, listige trek. Plaen. 11 v. 8: Soo lach ter eirden plaen. 16 v. 10: Dat sy haer sonder hooft saghen ligghen beneden, plaen. Zie Bijdrage I. Poppenruyter. 29 r. 19: Een ridder mespresen die voor een | |
[pagina 251]
| |
poppenruyter is bekent. Bij Kil. miles bellus sed imbellis, dus een pocher, een zwetser. Iemand die veel beslag maakt wordt thans nog in Vlaanderen een poesjenel (polichinelle) genoemd. Putertiericheyt. 10 r. 9: Door haer valscheyt en putertiericheyt: Liederlijkheid. Zie Bijdrage I. Qualyckvaert. 36 r. 13: Die naer deen danders qualyckvaert hadden ghehaeckt. Het tegenovergestelde van welvaert. Reuren. 2 v. 17: Door dat (het gedicht) niet wel en was ghestelt, noch ghereurt. Eigenaardige spelling voor roeren. Stellen komt hier overeen met het Fr. composer en roeren met tourner als b v. in de uitdrukking des vers bien tournés. Schenden. 26 r. 3. Alexander heeft met grooten aerbeyt geschent syn vyanden. Ook bij Kil. te vinden, te schande brengen, overwinnen, enz. Schoffieren. 10 r. 19: Ghy mocht haer verdrucken en scoffieren. 12 r. 21: Sy en waren niet vry teghen cracht, gewelt oft scoffieren. 56 r. 14: Moorden, rooven, stelen en scoffieren. - Verslaan, berooven, schoffeeren enz. Vandaar Schoffiericheyt. 10 r. 2: Sy heeft veel volcx vercort met schoffiericheyt. Bij Kil. raptus, vis enz., dus roof, plunder, geweld. Schijnsel 44 r. 3: Noch sy (Aurora) en hadde der werelt gheen schynsel ghegheven. - Licht, straalflikkering, enz. Slechten 39 v. 9: Hy dunckt my door syn liberaelheyt slechten Alexander selve. Terwille van het rijm (vechten); slachten, gelijk zijn, aarden naar. Slissen. 14 v. 8: Sy ghebruycten die om te slissen de twisten. Beslechten, thans nog zoo gebruikt. Snellyck. 11 r. 12: Ghelyck den hongerighen tigher snellyck naerloopt. Snel, vlug; ook bij Kil., men vergelijke met fellyck, straffelyck enz. Sneven 15 r. 4: Ick ben daerdoor comen in sneven. 22. r. 21: Diese brocht (verloste, verwjjderde) van haer boos sneven. 34 v. 19: brenghen in sneven. 38 r. 9: id., 42 v. 19: behoeden voor verveerlyck sneven. Bij Kil. dura sive ad versa pati, dus lijden, ellende, tegenspoed, enz. Soeticheyt. 20 v. 13: De landen en steden brengen met soeticheyt ter obediëntie. Zachtheid, cf. stouticheyt, eendrachticheyt, enz. Stapelen. 6 r. 5: Out ghestapelt was haer republycke. Bij Kil. stabilire, constabilire, firmare; vestigen. | |
[pagina 252]
| |
Steken. 39 r. 9: Die nochtans teghen haer overhooft steken oft haer princen blameren. Hier overdrachtelijk: opkomen tegen, laken enz. Een ander voorbeeld van dit gebruik heb ik nog niet aangetroffen. Stouticheit. 1. r. 17: Door syn groote stouticheyt. Stoutheid, koenheid, enz. Stouwen. 25 v. 11: De vroomheyt stoude Alexandrum op syn vyanden. Bij Kil. propellere, thans stuwen, drijven, aanzetten. Straffelyck. 9 r. 6: Ick sal haer straffelyck overvallen. Kil. rigide, dure, severe, scherp streng. Men vergelijke met de Straffe Fortune (27 r. 5), de straffe partyen (28 r. 5), den straffen Mars (55 v. 2). Stuycken. 27 v. 8: Wat en heeft sy (de Fortune) teghen haer (van Zijn Hoogheid, Parma) voornemen niet willen stuycken. Kil. geeft slechts het w.w. als quatere op met de beteekenis van stooten; de zin is hier die van stuiten, duwen en dergelijke. Sweirdich. 9 v. 7: Sy heeft verdint bloedich en sweirdich ghestraft te syne. Niet bij Kil.; met het zwaard. Timmeragie 12 v. 6: Sy hebben gheraseert doude timmeragiën. Ook bij Kil.; structura, fabrica; dus gebouw. Tromp. 17 r. 15: Daer quamen met hoopen trompen en fluyten in plaetse van bystant. De spreekwijze is op zichzelf duidelijk. Veirt. 30 v. 13: Doen Darius vliënde was synder veirden. Vaert, veert, weg, gang. Verbonden. 47 v. 22: Soo is Brussel aen u Hoogheyt verbonden. Kil. obligatus; bij Houwaert vaak verobligeert, dus verplicht, dank schuldig. Verdooren. 36 v. 7: Omdat hy met valscheyt oft eloquentie hem niet en soude laten verdooren. Kil. infatuare, hier verleiden, misleiden, bedriegen. Vereysen. 6 v. 18: Om sonder vereysen te leven. 11 v. 18: Dwelk noch om sien was het meeste vereysen. 31 v. 14: Als sy door vereysen om hulp screven. Kil. abhorrere, abominari, van vereisen, ijzen, gruwen, schrikken, vreezen. Vergrouwen. 50 v. 10: Soo dat vrempt is dat daer noch eenighe natie onder syn subjectie te comen vergrouwen. Ook vergrouwelen, synoniem van het voorgaande, verafschuwen, enz. Verhert. 25 r. 21: De haet die was gheheel verhert en obstinaet. Kil. duratus, eig. verhard, verstokt. | |
[pagina 253]
| |
Verjolysen. 2 v. 23: In studeren plach hy seer te verjolysen. 7 v. 9: Die van AEgypten en derven niet veriolysen in haer Piramides. 45 r. 19: Om een veriolysen. Zich verheugen, zich beroemen, enz. Zie Bijdrage I. Vercleynen. 15 v. 3: Soo ben ick gecomen tot dit vercleynen. 16 v. 22: Of sy haer opheffen oft vercleinen soude. 31 v. 15: Door vreese van vercleynen. Naamwoord en werkwoord, als nw. vermindering, vernedering, verval. Vercorten 10 r. 8: Sy heeft veel volcx vercort met schoffiericheyt. Kil. o.a.: Damnum inferre, fraudare, defraudare, zooveel als te kort doen, krenken, schade toebrengen enz. Vermeten. 37 v. 5: Met stout vermeten. 46 r. 7: Soo dat sy hun van const wel mogen vermeten. Naamw. en werkw. vermetelheid, aanspraak maken op. Vermonden. 11 r. 5: O Mars en Discordia, was haer vermonden. 18 r. 15: Met soet vermonden. Kil, loqui, dicere, zeggen, melden enz. Veroorsaken. 36 r. 18: Soo sal syn Hoogheyt dan syn veroorsaeckt den overtreder te straffen. Kil. vertaalt het o.a. door inducere, wat overeenkomt met het thans gebruikelijke noodzaken. Verschouden. 32 v. 7: Hy sach veel van synen volcke verschout en verbrant. 32 v. 19: Hebben syn heeren, knechten oock niet verschout en verbrant ter eirden gheleghen? Calida perfundere, calida adurere, Mnl. Scouden, Eng. to scald, eig door heet water schroeien. Verseere. 51 v. 8: Want syn Hoogheyt u uyt verseere gheholpen heeft. Leed, zie Bijdr. I. Versieren. 24 v. 6: Alle het ghewelt, cracht en practycken die Alexanders vyanden costen versieren. 33 r. 3: Syn vyanden versierden veel verscheyden manieren. Bij Kil. excogitare, uitdenken. Versinnen. 30 r. 5: Alexander wist hem in 't vechten soo subtylyck te versinnen. 37 v. 12: Naer dat ick can versinnen en bevroeden. Bij Kil. deliberare, reputare apud se, overwegen, begrijpen, vatten. Verstorven. 44 v. 1: Ghy sout een verstorven herte doen onfonken. Kil demortuus, overdrachtelijk opgedroogd. Verstranghen. 47 v. 17: Perseus die Andromedam uyt verstranghen verloste. 1 r. 16 en 2 r. 8: Brenghen in 't verstranghen; 50 r. 1: In allendich verstranghen. 53 r. 7: Verlost uyt swaren verstranghen. Angst, ellende enz. Zie Bijdr. I. Versweren. 27 r. 20: Soo dat syn Hoogheyt scheen te syn ver- | |
[pagina 254]
| |
sworen van de vreede Fortune. Kil. abjurare, dus nagenoeg zoo veel als vervloekt, vermaledijd. Vervaren. 29 v. 5: Daerin waren vroom en vervaren regeerders. Kil. expertus enz. wat thans door ervaren uitgedrukt wordt. Verwedere. 36 v. 8: De verwedere in syn defentie. Niet bij Kil.; bijvorm van of verschrijving voor verweerer, verweerder. Vlaghen. 37 r. 14: Al lesende hout hy de wacht by vlaghen. Bij tusschenpoozen. Zie Vondel's Leeuwendalers v. 1219. Vlammich. 12 r 4: Ghelyck als een subytelyck vlammich vier. Kil. flammeus, flagrans, dus flikkerend enz. Volheirden. 32 v. 12: Heeft syn Hoogheyt niet veel verdriet moeten volheirden? Kil. perdurare, dus uitstaan, lijden. Volheirdich. 9 v. 2: Sy is in boosheyt ghebleven volheirdich. Kil. perseverans, volhardend. Volspellen. 12 r. 2: De moort, het jammer en de schade en sou niemant volspellen. Bij Kil. heb ik dit woord niet gevonden, maar wel het synonien vol-segghen. Voorspoedicheyt. 8 r. 8 en 14: In wat voorspoedicheyt dat sy plach te leven. Voorspoed, afgeleid van voorspoedich dat, even als teghenspoedich, bij H. vaak voorkomt. Vrame. 50 v. 19: Dat het tractaet toeghinck tot uwer vrame. 56 v: 21. Prospereren tot haerder vramen. Nut, voordeel, reeds Mnl. Kil. vertaalt het door commodum. Vredelick. 53 r. 22: Die vredelyck syn heeten wy willecom. Vreedzaam, vredelievend; ook bij Kil. Vroedicheyt. 20 r. 5: Door haer vroedicheyt. Niet bij Kil. die slechts vroedschap en vroedheyd opgeeft. Wijsheid. Men vergelijke er mede o.a. voor- en tegenspoedicheyt, behoedicheyt en (23 v. 14) vryicheden. Wedersegghen. 21 v. 11: Soo dat sy niet dan quaetdoenders en heeft weerseyt. Bij Kil. negare, recusare; hier wezenlijk niet toelalaten, niet aannemen, Fr. récuser. Wederstoot. 57 r. 18. Soo Damon en Pythias in wederstoot deen den anderen noyt en hebben verlaten. Tegenspoed; ook bij Kil. te vinden als synoniem van wederspoed, adversitas. Wetentheyt. 2 v. 25: Omdat hy in wetentheyt hoogher sou rysen. Bij Kil. wetenheyd, scientia, dus kennis. Luik, Juni, 1894. F. van Veerdeghem. |
|