De kennis, vriend, maakt opgeblazen;
De liefde, alleen de liefde sticht.
Zij, die tegen een geleerde den strijd aanbinden, verklaren volgens den schrijver, dat zij zich door geleerdheid niet zullen laten overbluffen; zij beschouwen het als eene onomstootelijke waarheid, dat de eenvoudigste mensch tevens de meest verlichte, de meest ontwikkelde is. Kennis en geleerdheid achten zij niet alleen overbodig, maar ook verderfelijk, want ijdelheid en opgeblazenheid brengen ze mede. In hun oog is de liefde het hoogste, het eenige, dat waarde heeft, de liefde alleen kan verstandig doen spreken.
3. Aan een gemoedelijk tegenstander.
Gemoed'lijk, ernstig! 't Kan wel wezen!
Maar, lieve man! houd uw gemak..,.
Wie weet, of gij Hebreeuwsch kunt lezen!
En voorts, gij zijt geen man van 't vak,
Werd in de voorgaande regelen aan den geleerde het recht van medespreken ontzegd, hier wordt den man, die tegen de beweringen van een geleerd theoloog opkomt, het zwijgen opgelegd. Waar hij alleen het gevoel, het gemoed laat spreken, wordt zijne meening in het geheel niet geteld, immers hij heeft geen verstand van die zaken: hij kent geen Hebreeuwsch, zijn oordeel is dus dat van een leek.
5 Aan een jeugdigen tegenstander.
Laatdunkend jongling, zoo verwaten!
't Bewijst niet veel, wat gij bewijst.
In zulke dingen mee te praten
Past hoofden slechts, met eer vergrijsd.
Met welk recht matigt gij, laatdunkende, verwaande jongeling, u een oordeel aan? Wat gij bewijst, wat gij als waarheid verkondigt, is het voor ons wel de moeite waard, er acht op te slaan? In ons oog komt de wijsheid eerst met de jaren, daarom moogt gij geen oordeel vellen en moet gij dat overlaten aan ouderen, die hunne jaren met eere dragen.
V. d. Mate.