Verscheidenheden.
Woordspelingen.
Zelfs bij een oppervlakkige kennismaking met de oudere literatuur zal men bemerken, dat de zucht tot woordspelingen onzen 17en-eeuwschen dichters als in het bloed zat. Aan die neiging hebben wij onze beste epigrammen te danken en zelfs in het drama, wanneer ze maar met schaarschte werden aangebracht, deden zij vaak een uitmuntende werking. Nu hadden onze beste dichters uit die dagen in den regel smaak genoeg, om hierbij de maat niet te overschrijden.
Onder de mindere Goden echter ontaardde het in een manie, die het aanzijn aan allerlei geesteloos woordgeknutsel gaf, dat allerminst in een tréurspel paste.
Mogen enkele proefjes hier volgen als een kleine bijdrage tot de kennis van den literairen smaak dier dagen. 't Eerste is ontleend aan De Parijsche Bruiloft, Treurspel van R. Ansloo, geschreven in 1647 maar eerst in 1663 uitgegeven; een tooneelwerk, waar het publiek uitermate mee was ingenomen. Welnu, in dat destijds zoo luid geprezen stuk vinden we de volgende proeven van woord - spelingen:
Waar is de koningin, die ons zoo loos bespiedt,
Ontdekkende bedekt, gebiedende verbiedt,
En leidende verleidt; ze trekt ons met haar treken.
‘De schrik heeft mijn gemoedt ontzet, maar niet verzet.’
‘En met de vrede niet te vrede.’
‘Hij denkt, wie kreegh oit rechte zegen
En heil te degen met den degen’ enz.
Ook Jan Vos was er niet afkeerig van. Zoo lezen we in den Aran en Titus:
De godvergeeten Gott': de sarrende Sarmaatt':
En d'overvinge Vinn', beschorst met harnasplaat:
Al t'zaam ten krijg gerust, met d'ongeruste Russen:
En 't norsche noorsche volk, heb ik de vlam doen blussen