Noord en Zuid. Jaargang 18
(1895)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Twee spreekwijzen, met betrekking tot St-Anna.In de 4e afl., deel II, van het Wdb. der Ned. Taal, de laatste door Matthias de Vries met eigen hand bewerkt, worden met betrekking tot St-Anna twee spreekwoordelijke gezegden verklaard, die reeds menige pen in beweging gezet, en dezer dagen, in Taal en Letteren, een nieuw artikel uitgelokt hebben. Steller van dat artikel, Dr. A. Beets, denkt het ontstaan van de tweede spreekwijze anders te kunnen verklaren, en zijne meening schijnt ons op goede gronden te berusten. Omtrent de eerste zegswijze, schrijft M. de Vries wat volgt: 1. ‘Zij zit al (of zij blijft nog) in St-Anna's schapraai, van een bejaarde maagd gezegd, die drie kruisjes of meer achter den rug en dus weinig kans heeft om nog te trouwen en kinderen te krijgen. Bij vergelijking met Sinte Anna, die, na twintig jaren onvruchtbaar te zijn geweest, eerst op gevorderden ouderdom hare dochter baarde. De spreekwijze is vooral in Brabant, Limburg en Vlaamsch België in gebruik, waar schapraai voor etenskas - hier in 't algemeen voor huishouden gebezigd - eene gewone uitdrukking is.’ Daarop is aan te merken, dat er in de omstreken van Brussel en Hal, Aalst en Ninove menig dorp is, waar eenieder het woord schapraai in den mond heeft, zonder nochtans de aangehaalde spreekwijze te kennen. De gewone, niet min gepaste uitdrukking is dan: ‘Ze staat op den ossenboek’, of ‘Ze mag al op den ossenboek staan’. In den noord-westelijken uithoek van Brabant, te Merchtem o.a., vindt men beide uitdrukkingen naast elkander, doch in gewijzigden vorm; de oude vrijsters zitten er in St. Anna's kapelleken en de oude jonkmans staan op den ruinenbok. Ik hoorde wel eens zeggen: | |
[pagina 168]
| |
‘Ze schiet op voor toeterszaad’Ga naar voetnoot1), hetwelk men in dezen zin opvat: planten - groenten b.v. - die niet verbruikt worden, blijven staan, schieten op in zaad, en zijn daardoor voor later verbruik ongeschikt geworden. Rondom Hal, althans te Pepinghen, waar men ‘St. Anna's schapraai’, noch ‘den ossenboek’ kent, heet het: ‘ze zit al op den oven.’ Ik moet hier echter bijvoegen dat, in de Oostelijke helft der provincie Antwerpen, alsook tusschen Denderleeuw en Geertsbergen, en nog meer tusschen Aalst en Gent de zegswijze: zij zit al in St. Anna's schaapsraai, in den volksmond leeftGa naar voetnoot2). 2. De tweede spreekwijze: Daar loopt wat van St. Anna onder, is, volgens M. de Vries, nog heden algemeen in zwang. - Bij de Nederl. schrijvers, ja, maar niet bij het Vlaamsche volk; ik, althans, heb ze nooit of nergens hooren bezigen, en uit een onderzoek, bij eenige onderwijzers gedaan, denk ik te mogen afleiden, dat ze in Oostvlaanderen noch Brabant, in Antwerpen noch Limburg gekend is, schoon Dr. Beets ze ‘bij uitstek populair’ noemt. Oorspronkelijk beteekende deze zegswijze, dat eene zaak niet pluis was op het gebied van kuischheid, dat ze derhalve kiesche ooren kon kwetsen. Naast die eerste, heden nog gebruikelijke beteekenis, heeft ze eene meer uitgebreide aangenomen, nl. dat iets, in 't algemeen, niet in den haak is, dat er iets onbehoorlijks onder loopt. ‘Over den oorsprong dezer spreekwijze - zegt M. de Vries - is veel geschreven. Veelal nam men zijne toevlucht tot eene verdichte anecdote, die er aanleiding toe zou hebben gegeven. Bij de inzegening van een huwelijk, zegt men, placht een van twee orgels bespeeld (een van twee klokjes geluid, of een van twee liederen gezongen) te worden: het eene aan de Maagd Maria, het andere aan St-Anna gewijd. Het eerste werd gebezigd, wanneer op het gedrag van bruid en bruidegom niets viel aan te merken, het tweede wanneer het bruidspaar schromen moest zich onder de hoede der H. Maagd te stellen. Eens zou eene bruid, wier geweten niet zuiver was, op de vraag van den pastoor, welk orgel (klokje of lied) zij begeerde, hem toegefluisterd hebben: ‘Och, heer Pastoor, laat er maar iets van St-Anna onder loopen.’ ‘Met dit verhaaltje echter is de zegswijze niet verklaard; want | |
[pagina 169]
| |
de vraag blijft natuurlijk: waarom was dat eene - min begeerlijke - spel of lied aan St-Anna gewijd? Wat had de moeder der H. Maagd met die verdenking van onkuischheid te maken? Doch het antwoord op die vraag vloeit vanzelf voort uit hetgeen de legende omtrent St Anna verhaalt, zooals men het o.a. in Acta Sanctorum van 26 Juli kan vinden. Na haar huwelijk met Joachim zou Anna, ofschoon reeds hoog bejaard, nog tweemaal getrouwd zijn geweest en nog twee dochters, beiden insgelijks Maria geheeten, gebaard hebben.’ ‘Geen wonder, dat de verhalen omtrent Anna's zwangerschap op gevorderden leeftijd, en hare drie huwelijken, aan ongeloovigen en spotters aanleiding gaven om haar in een min gunstig licht te stellen en - hoezeer ook de Kerk daartegen ijverde - hare kuischheid bij de booze wereld in verdenking te brengen.’ Zoo diep was die dwaalleer, door de H. Kerk steeds als eene ketterij verworpen, bij velen ingeworteld, dat zelfs de H. Monica en zekere andere devote maagd er geloof aan hechtten en St-Anna van onzuivere bedoelingen beschuldigden. Ziedaar, volgens M. de Vries, de ‘afdoende’ verklaring van onze spreekwijze, en tevens de opheldering van de boven meegedeelde anecdote. Voor Dr. A. Beets nu, ligt er in die verklaring een ‘ik-en-weet- niet-wat’, dat hem niet toelaat haar met den steller er van voor ‘afdoende’ te kunnen houden. Buiten het inleidend gedeelte, neem ik zijne bewijsvoering uit Taal en Letteren (No. 1, 1894) bijna woordelijk over. Laat ons eens zien, zegt hij, ‘of het wel noodig is van de orthodoxe leer der kerk aangaande de moeder Anna af te wijken, en geloof te hechten aan verdachtmakerijen omtrent hare kuischheid om nochtans eene redelijke verklaring van deze spreekwijze te vinden, m.a.w. of het niet doenlijk is op andere gronden en met handhaving van Anna's zuiverheid, aan te toonen, dat er aan een persoon (later ook aan eene zaak) waar ‘iets van St-Anna onder loopt’, evenwel ‘een steekje los’ of ‘een luchtje’ wezen moet Hetgeen, geloof ik, zeer goed kan geschieden, wanneer men niet vraagt wat eenige gifzuigers of overdrevene preutschen zich over St. Anna's beweegredenen om driemaal te trouwen in 't hoofd hebben gezet, maar veeleer als hoedanig St. Anna bij 't geringe volk bekend stond (of staat); waarom dat haar van ouds heeft aange- | |
[pagina 170]
| |
roepen en vereerd. En dan bevindt men, dat aanroeping en vereering ook heden nog aan St. Anna ten deel valt in hare hoedanigheid van (niet de eenige, maar zeker niet de minst natuurlijke) voorspraak van alle onvruchtbare, en patronesse van alle zwangere vrouwen; zij, de immers als eene andere Sara, op zoo hoogen leeftijd, in weerwil van de natuur, nog met vruchtbaarheid beweldadigde - of, als een tweede Hannah, Samuels moeder (in de Vulgaat Anna), evenzéér hare prototype, buiten alle verwachting van God met kinderzegen begenadigde vrouwGa naar voetnoot1). De litteratuur, ook de onze, is niet al te schaarsch aan bewijzen voor deze opvatting, al vermelden de Acta Sanctorum onder Anna's mirakelen slechts één geval van genezing van eene onvruchtbare. Uit den nieuweren tijd - maar de bewijzen zijn stellig in veel grooter aantal te vindenGa naar voetnoot2) - verwijs ik naar de mededeeling van Reinsberg-Düringsfeld, in den Calendrier belge (2,61), dat in hare kapel te Auderghem de vrouwkens St. Anna gaan aanroepen om den zegen van het moederschap, maar vervolgens vooral naar het opstel van De Cock over Zwangerschap, Geboorte, Kraambed (enz.), in den 2en jaargang, van Gittée's Volkskunde te vinden. Op blz. 27 en 28 lezen wij daar, dat zwangere vrouwen St-Anna in de Kapellekerk te Brussel gaan vereeren en hare reliquie gaan kussen om een schoon kroost te mogen verwerven, alsook dat zij haar om eene voorspoedige verlossing gaan aanroepen, met de bijgevoegde verzekering, dat ‘niet eene vrouw uit de volksklas zal nalaten tijdens hare bevalling ter eere van Maria of de H. Anna, een kaarsje te ontsteken.’ Dit voor zooveel Anna als ‘vroetgodin’Ga naar voetnoot3) betreft; een bewijs dat men haar om vruchtbaarheid te verkrijgen aanzoekt, leveren de Geuzenliedjes. In het spotvers De Santen (van Vloten, Geschiedz. 1, 301) leest men namelijk het volgende: Noch liep soo menighe slechte Truije
By sfuys tsint Anne t' Armuije
Dat was om kint te draghen.
| |
[pagina 171]
| |
‘Maar het krachtigst algemeen bewijs voor het patronaatschap van St Anna over zaken van vruchtbaarheid en zwangerschap is zeker wel gelegen in de verklaring, die deze heilige zelve in hare revelatieGa naar voetnoot1) aan de H. Brigitta zou hebben gedaan: Ik ben de moeder van al de gehuwde vrouwen onder het nieuwe verbond, dewijl Godzelf uit mijn geslacht heeft willen geboren worden,’ en in het tegelijkertijd aan Brigitta aanbevolene gebed, van dezen inhoud: ‘Ontferm u, om der voorbeden van Anna wille, over allen, die in den huwelijken staat zijn, opdat zij Gode vruchten dragen.’ ‘De stelling dat de moeder Anna, evenals trouwens vele andere heiligenGa naar voetnoot2), bij 't katholieke volk als eene Juno Lucina werd of wordt vereerd, durf ik met vrijmoedigheid gewonnen achten, maar de bewering dat juist in deze omstandigheid de oorsprong van onze spreekwijze moet te zoeken zijn, dient nog waar - althans waarschijnlijk - gemaakt te worden. Toch geloof ik niet, vele woorden noodig te hebben, om het vereischte verband aan te toonen. ‘Ook De Vries hield het er voor, dat de zegswijze Er loopt iets van St. Anna onder, het eerst toepassing heeft gevonden in gevallen van twijfelachtige kuischheid, gelijk trouwens het verhaal van eene bruid, wier maagdelijk geweten niet zuiver meer was en die daarom aan den priester verzocht “er maar iets van St. Anna onder te laten loopen”, zoowel als de opheldering dier anecdote (door de twee verschillende orgels, klokjes of liederen...), hoe blijkbaar ook verzonnen en met den ritus in strijd, toch wel zooveel bewijzen, dat ook vroegere uitleggers meenden, iets van St. Anna, in zijn oorspronkelijksten zin, als iets dat met kuischheid en eerbaarheid streed, te moeten opvatten. Maar iets anders is het, of men daarom der H. Moeder Anna-zelf nog wel minder kuische dingen hoeft toe te dichten, iets van St. Anna “is Sint Anna zelf nog niet”. Neen - aldus is mijne meening - wanneer men van, of met betrekking tot eene bruid of jonge dochter zeide, dat er iets van Sint Anna onder liep, dan wilde men daarmede onder verbloeming te kennen geven, dat zij zich niet meer met volle gerustheid onder het patronaat van de Maagd der maagden kon stellen, maar dat men haar (schertsenderwijze gesproken) verdacht van alreeds met | |
[pagina 172]
| |
Sint Anna, de patrones der zwangeren in betrekking te hebben gestaan, bij haar ter beevaart te zijn geweest. Het iets van St. Anna doelde dus op de vrucht die zij reeds droeg of verdacht werd te dragen. Toen allengs de aanvankelijk alleen met betrekking tot voorbarige bruiden of ongehuwde vrouwen “daar een steekje aan los was” gepaste zegswijze, waarschijnlijk vooral bij de protestanten, niet meer in hare eigenlijke beteekenis gevoeld werd, vond zij ruimer toepassing en wel voornamelijk op met de goede zeden in strijd zijnde gezegden, verhalen, enz, en eindelijk op alles, waar - om welke reden dan ook - iets “niet pluis”, “niet in den haak”, of zelfs maar iets “geks” aan was.’ In zijn slotwoord, vleit zich Dr. Beets eene verklaring gegeven te hebben, ‘die niet op particuliere of particularistische en met de leer der kerk strijdige opvattingen steunt, maar die hare gronden vindt in hetgeen het volk van Sint Anna wist of geloofde; bij de verklaring van eene zoo bij uitstek populaire zegswijze zeker toch een voordeel.’ Ik heb niet geaarzeld die lange plaats in haar geheel over te nemen, dewijl het behandelde onderwerp, voor onze lezers, een dubbel belang aanbiedt: eenerzijds om de spreekwijzen op zichzelf, anderzijds om de opzoeking der gronden voor de vereering van St. AnnaGa naar voetnoot1). Denderleeuw. A. de Cock. |
|