| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Het Nederlandsch voor Eerstbeginnenden. Taalcursus ten dienste van de Ned. Ind. Scholen, door R.A.H. Thierbach. 3 stukjes. Amsterdam, J.H. de Bussy, 1894.
Reeds dadelijk stelt de schrijver in zijne voorrede ons gerust, waar we, afgaande op den titel, eene nieuwe serie grammaticale oefeningen vreesden in handen te krijgen. ‘Deze taaloefeningen,’ zegt hij, ‘zijn te beschouwen als eene voortzetting en herhaling der spreekoefeningen en hebben ten doel langs geleidelijken en practischen weg taal te leeren door taal te geven. Evenmin als bij spreekoefeningen worden hier gramm. regels gegeven; de leerlingen hooren en zien den juisten vorm of die wordt hun door den onderwijzer gewezen. Is er voor spreekoef. een zekere voorraad kennis noodig om als stof te kunnen dienen, niet minder is dit het geval voor een taalonderwijs als de schr. het wenscht. En we kunnen niet anders zeggen, dan dat hij zeer goed geslaagd is in de keuze der onderwerpen: voorvallen, gebeurtenissen geheel aan het leven en de omgeving van het kind ontleend, vormen den inhoud der lesjes.
Langzamerhand leeren de kinderen de veranderingen, die de vorm van het werkwoord ondergaat bij verandering van tijden en personen; de verschillende persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden; het weergeven van den inhoud van sommige lesjes in een' anderen vorm (samenspraak - verhaal en omgek., verhaal - brief en omgek.).
Langs dezen weg moeten de kleinen de taal goed leeren gebruiken, al kunnen wij ons niet ontveinzen, dat er bij eene goede behandeling meer van de zorg des onderwijzers geëischt zal worden, dan schr, wel meent.
Enkele op- en aanmerkingen mogen hier volgen:
In de eerste lesjes van het 1e stukje vinden we den infinitief van werkwoorden, die de leerling in den juisten vorm moet schrijven. Maar, nergens heeft hij dien nog kunnen zien en daarom achten wij deze soort van oefeningen beter op hare plaats aan het einde van dit stukje.
Les 13 oef. m, lijkt ons uitstekend en brengt ons tot de vraag: Waarom niet meer van die soort? Dan komen de leerlingen ook tot het inzicht, dat na de z.g. zinsomzetting ook de beteekenis eenigszins anders geworden is.
Zullen de oefeningen, en vooral die uit het 1e stukje, niet een weinig vervelend worden? (er zijn lesjes met 20 oef.!) Waarom toch telkens en telkens weer dezelfde les; zal de lust tot meedoen, de belangstelling van het kind voor zijn werk daardoor niet verminderen? Drie, vier, hoog- | |
| |
stens vijf oef. naar aanleiding van ééne les had ons beter en wenschelijker toegeschenen.
De oefeningen 3b, 4b, 14n, 17p en q enz. verdienen om hare doelmatige inrichting onze bijzondere goedkeuring. Daar ziet de leerling uit de vooropgestelde losse zinnen (of deelen van zinnen) een geheel ontstaan.
Betreurden wij het, dat oef. 10m nagenoeg alleen als eene arme verlatene te midden van boven haar bevoorrechte stiefzusters stond, hetzelfde geldt van oef. 28j. Al hadden ze dan wat eenvoudiger moeten zijn, gaarne hadden wij zulke oef meer aan het begin van het boekje gezien.
Les 29 hoort thuis in het 2e stukje, waar de schrijver dan ook terecht met de oefening begint, die hier eerst de zesde is. Hier kan de cursiveering, die voor oef, f plaats had, de aandacht sterk afleiden of oorzaak zijn van een vooruitloopen op hetgeen nog komen moet.
Les 33 is, naar wij hopen, ook voor Indische jongens en meisjes verre van natuurlijk.
In les 42 uit 't 2e stukje moet den juisten vorm van het werkwoord ingevuld worden; als variatie na al die tamelijk wel gelijkvormige oefeningen onder de lesjes, zal zij de kinderen welkom zijn en ook weer naar meer doen uitzien.
Maar, en dat neemt vele grieven weg, aan het slot zijner voorrede zegt de schrijver: ‘de onderwijzer kan en zal ook, zoo hij de voorkomende oefeningen niet voldoende acht, wel van andere gebruik maken, welke voor zijne leerlingen in 't bizonder noodig zijn’ Behoudens enkele aanmerkingen, kunnen wij dezen taalcursus den belangstellenden zoeker naar iets goeds, met gerustheid aanbevelen.
Zob.
| |
R.K. Kuipers, Volledig Woordenboek der Nederlandsche taal.
De eerste verdienste van dit Wdbk. is, dat het maar f1.90 kost hoewel het 1200 bladz. in 2 kol. groot is. De schr vond den weg voor hem gebaand door Van Dale, maar heeft uit dien rijken schat eene keuze gedaan en veel weggelaten. Het is jammer, dat het boek niet f 1 kost en dat de eene helft ook nog is weggelaten. Een woordenboek moet geven, wat men zoekt, maar moet niet bevatten, wat zeker niemand zoeken zal, want elke noodelooze toevoeging is hinderlijk in het gebruik. Zoo vinden wij bij onder- eenige kolommen samenstellingen, bijv. onderbeul, onderbevelhebber, onderbibliothecaris, onderboekhouder, onderbootsman, terwijl men geslacht en meervoudsvorm van het hoofdwoord kan zoeken, hetzelfde geldt voor over-, boven-, op-, mede- e.v.a Dat wij lezen: onderborstrok, m. - ken, kleedingsstuk; maakt de zaak niet veel duidelijker; temeer, daar men onder Borst vermeldt: - rok, m. - ken; dus geen verklaring. Wie zal eenig nut kunnen hebben van het art. Bram, m. - men, bramzeil; - boelijn, v. - s; - bras, m - sen; - buiksgording, v. - s, - en; - zijtouw, o. - en; - hijscher, m. - s; enz. negen regels lang. Elders lezen wij haander, m. - s, - tje, biezen korfje, Het is best mogelijk, maar haander is dialect en dan moest het Geldersche hoender met dezelfde beteekenis er ook in staan. Woordverklaring is in een woordenb. heel wat waard, al is het niet volstrekt noodig te schrijven: mond, m. - en; - je,
| |
| |
de opening in het hoofd, waardoor het eten en drinken naar binnen wordt gebracht en waarin de stem naar buiten klinkt; maar.... bl. 775 lees ik pinter. v. - s (zeew.) Men zal dat woord wel nooit zoeken, maar als er eene definitie van mond in het Wdbk. staat, moest pinter ook verklaard; dat ‘koraal-adder, v. - s, eene soort van adder;’ is, zou ieder, die het Wdbk. niet bezit, wel begrijpen en waarom ‘koraal-jaspis, o;’ genoemd is, terwijl jaspis ontbreekt, zal de schr, wel niet weten. Op den omslag staat ‘Afleiding-Synoniemen. Zegswijzen - Spreekwoorden. Natuurlijk staan er een zeer klein gedeelte onder ‘Zegswijzen en spreekwoorden’ in, maar in vele gevallen zijn ze niet verklaard of zeer onduidelijk: (Zeew.) met een schralen wind zeilen, bijna in den wind hebben; (?!)
Wat aangaande afleiding en synoniemen in het boek moet staan, hebben wij niet gevonden. We zoeken boterham, Dinsdag, kleinood maar vinden niets aangaande afleiding, bij ooievaar vinden we eene (betwistbare) afleiding met verwijzing naar kleinood (!); bij oorlam de mededeeling, dat het van Mal. orang lawa - ervaren man, afkomt, in dien zin heb ik het nooit gehoord, maar in den zin van borrel wordt er geen afl. gegeven. En wat te zeggen van het volgende artikel: triakel (Lat. - Gr.) ook thriakel, v. (oudt), een geneesmiddel (zoo gen., omdat het bereid werd uit deelen van wilde dieren.) Dat is nog al duidelijk: omdat is kostelijk. Nu is triakel bij v. Dale zeer onvolledig, maar niet geheel verkeerd verklaard; de afleiding geeft Vercoullie, maar niet geheel betrouwbaar; wat er van bekend is, vinden we bij Skeat An Etymological Dict. sub treacle.
In het kort genomen is dit woordenboek, dat de Belgische regeering op de lijst der schoolboeken heeft geplaatst, eene welkome gave voor hen, die aan de Woordenlijst niet genoeg hebben en voor wie van Dale te duur is; zij zullen er grammaticale aanwijzingen in vinden, de verklaring van vele woorden en zinnen, maar ze zullen niet vinden, wat de roodlinnen band belooft en in zake afleiding zullen ze dikwijls vinden, wat òf onvolledig, òf onwaar is.
Taco H. de Beer.
| |
Sterk in leed. Een familieroman door Mevr Zwaardemaker - Visscher Schrijfster van ‘Grootmoeder.’ ‘Ada Bermuda,’ ‘De ruïne van den Oldenborg’ enz. 2 deelen. Schoonhoven. S. & W.N, van Nooten. 1894
Wij zouden ons zeer vergissen, wanneer deze familieroman niet bij vele families een hoogst welkom onthaal vond Zijn vele goede eigeschappen zijn er natuurlijk in de eerste plaats oorzaak van, dan heeft hij het voorrecht niet alledaagsch te zijn, waarmede wij bedoelen, dat hij niet met de tegenwoordige mode mede doet, de wereld van haar zwartsten kant te bezien, den mensch beschouwt als een ontoerekenbaar product van erfelijkheid, levensomstandigheden, enz., die niets beter kan doen, dan al zijn impressies en sensaties te volgen, totdat deze hem brengen tot moord of zelfmoord
De familie Brouwer wier lief en leed mevr. Zwaardemaker ons verhaalt is van een geheel andere soort Zeker, zij bestaat niet louter uit engelen, velen hebben een tik beet van den nieuwen tijd, maar het zijn toch menschen van vleesch en bloed, met hun gebreken en hartstochten, hun deugden, hun strijd, overwinning en nederlaag. Het is de ernstige levens- | |
| |
opvatting van enkelen, hun vaste overtuiging en sterk geloof, die hen helpen zoo krachtig te zijn in hun leed en tevens invloed ten goede te oefenen op de zwakkeren en schuldigen. De groote levensvragen van onzen tijd worden in deze bladzijden behandeld, misschien niet in den meer en meer gebruikelijken geest, maar daarom juist zoo degelijk, en ernstig, dat het menigeen zal voorkomen als hoorde hij een stem uit een geheel andere voorbijgegane wereld.
Men verbeelde zich echter niet, dat het verhaal daarom saai, preekerig, droog is. Integendeel het is opgewekt, levendig en gezellig geschreven, daar waar er geredeneerd wordt, geschiedt dit op zulk een ongedwongen lossen toon, dat wij er gaarne naar luisteren. Vooral de behandeling der echtscheidings-quaestie, verdient ten hoogste de aandacht, juist omdat zij uit zulk een geheel ander oogpunt beschouwd wordt, als dat, waarop men zich in den laatsten tijd het liefst plaatst.
Fijn zielkundig geteekend is ook het huwelijksleven, en de bijna eindelooze strijd van den vromen Leo en zijn wereldsgezind, maar toch niet geheel onbeduidend vrouwtje; een strijd zoo aandoenlijk ten einde gebracht.
Een eigenaardige en ook nieuwe manier is het de handelende personen bij het begin op te geven, als gold het een tooneelstuk en geen roman en onder in plaats van boven elk hoofdstuk de motto's te plaatsen.
| |
Een nagelaten bekentenis, door Marcellus Emants. Amsterdam. Van Holkema en Warendorf,
Moeten wij niet al genoeg met onaangename, nare menschen in het dagelijksche leven omgaan, dat zij ons nog vervolgen in de boeken? En met een alleronaangenaamst mensch, waar de goeie Nurks niets bij is, brengt ons de heer Emants in kennis. Nurks zien wij nog maar alleen van buiten en wat is zijn onhebbelijkheid bij die van Willem Terweer, het allerakeligste, ploertigste, ongevoeligste, geniepigste, ontevredenste, nijdigste, - ja, waarom het niet gezegd - het boosste schepsel, dat men zich verbeelden kan?
En in die donkere ziel laat ons de schrijver dalen, zoo diep, zoo diep, dat wij den drassigen bodem voelen en nergens iets vinden, wat naar een lichtpunt zweemt; hij verhaalt ons uitvoerig alle gedachten, gevoelens, sensaties, begeerten zelfs van de laagste soort van zijn held; hij laat ons met hem mede zijn langen weg maken, die eindelijk leidt tot den moord op zijn vrouw, en - als wij dan meenen dat de ellendeling diep genoeg gevallen is, en er nu geen neerdaling meer mogelijk is, misschien nog alleen opheffing uit het slijk, waarin hij steekt, verlaat hij ons plotsellng en neemt afscheid met een vraagteeken, geplaatst na een vraag: de brutaalste, waarmede dat wezen, na zoolang ons geduld beproefd en onze ergenis opgewekt te hebben, ons nog ten slotte durft tergen. Na het eindeloos verhaal over al zijn zedelijke ellende waagt hij het te vragen of de door hem niet beminde maar vurig begeerde deern hem ondanks alles om zijn geld nog zal willen liefhebben!
Wij zijn er niets nieuwsgierig naar en daar de bekentenis nagelaten heet, zou het onze belangstelling kunnen opwekken, hoe of de moordenaar aan
| |
| |
zijn eind is gekomen. Is de witte lelie van het berouw nog uit het moeras zijner zwarte ziel opgestegen? Heeft als een andere Raskolnikow zijn misdaad hem gepijnigd en eindelijk tot zelfaanklacht gebracht? Het kan ons niet schelen, en dit gemis aan deelneming in het zielsproces van Willem Terweer is misschien het beste bewijs, dat ondanks zijn groot talent, het den heer Emants niet gelukt ons met zijn held te doen medeleven.
Hij is te slecht, te laag en tevens te onbeduidend, dan dat hij ons iets kan wezen. Het eindeloos woelen in zijn modderige ziel, het eeuwige niet kunnen, niet willen en dan weer het klagen en jammeren over dat niet willen en niet kunnen verveelt en walgt ons onuitsprekelijk Het is een verlichting als hij zijn vrouw vermoort, dat is tenminste iets anders dan dat eeuwige denken en - mopperen; want een akelige mopperaar is Terweer vóór alles en ieder weet hoe zulk een hebbelijkheid ons te huis spoedig de deur uitjaagt. En hier zoo vele bladzijden lang dat aanhooren, zonder hem ooit een ernstige poging te zien doen, eens te veranderen, eens te beproeven aan iets anders te denken dan zich zelf. Waarlijk de heer Emants moet al een zeer groot kunstenaar zijn, om zoo iets te durven ondernemen. Het boek is in zijn soort, een fijne, zielkundige analyse; jammer dat het weerzinwekkende van het onderwerp er tegen inneemt, men huivert bij de gedachte, dat zoo iets doorleefd is of te minste doorleefd kon worden, dat iemand, die zich zelf kent tot zulk een diepte vallen kan.
| |
Boven den afgrond, door Cath Alberdingk Thijm, Amsterdam. N.J. Boon.
Nu alle blikken op het Russische rijk gevestigd zijn, heeft deze roman of liever dit nieuwe ware verslag van het lijden der ballingen in Siberië, wel het voorrecht van actueel te wezen. Juffrouw Alberdingk Thym verkert ons immers herhaaldelijk, dat zij niets verdicht heeft en dat alle feiten door haar verhaald op waarheid berusten. Dan wordt het ook hoog tijd dat de nieuwe Czaar aan deze mensch-onteerende en hemeltergende gruwelen een einde maakt. Kon hij het boek van onze Hollandsche schrijfster maar zelf lezen, wie weet welk een gelukkigen invloed dit zou hebben op het lot der Poolsche en Russische staatsmisdadigers?
Dat er in dit boek veel wordt samengezworen, gemoord en gevlucht, spreekt van zelf. Juffr. Thym heeft een handige manier om de verschillende gebeurtenissen te groepeeren en al zijn haar personen soms wat conventioneel en de toestanden een beetje melodramatisch, haar onderhoudende stijl redt de geschiedenis en wie van het genre der moord- en doodslag anders gezegd sensatie-romans houdt, behoeft naar geen vertalingen te grijpen, waar hij hier in eigen taal even goed zijn gading kan vinden.
| |
Else van Brabant. Lente - Liefde. Amsterdam, D. de Voogd.
Eene dichteres van wie men sinds lang in verschillende tijdschriften gedichten zag opnemen, verrast ons met haar eersten bundel keurig smaakvol uitgegeven. We brengen haar hulde, dat zij zoó de muziek der taal heeft weten te ontdekken en te gebruiken. Waar zij de ‘princes van alle talen’, zooals de verblinde vaderlandsliefde ze noemde, liet spreken,
| |
| |
deed zij een muziek hooren, die Helmers en Tollens, en nagenoeg al hun tijdgenooten nooit in de Nederlandsche taal hebben gevonden. Dan weet de dichteres haar lyrische gedichten zoo te doen klinken, ze zoo te belichamen, dai zij het epische naderen. Hoeveel liefde en teleurgestelde liefde, hoeveel minnewee en minnesmart, hoeveel teleurgesteld verlangen wordt hier in liefelijke klanken uitgezucht.
Maar beantwoordt de bundel aan het motto uit Heine genomen,
Aus meinen grossen Schmerzen,
Mach ich die kleinen Lieder.
Is het inderdaad smart, dat uit deze liederen spreekt? Of is het een afspiegeling van wat men gevoelt, als men zich in het leed van anderen indenkt?
Is dat nu echt of is het gemaakt? Is het het hoofd of de ziel die zoo spreekt? Op menige plaats denken wij aan het eerste, maar ook in deze afbeelding van ‘andermansziel’ doet de dichteres zich kennen als een dichter-schilder, die aan de besten uit onzen grooten Vlaamschen tijd doet denken.
Het boekje, dat er keurig uitziet, is als een roman in verzen en de hoofdmomenten zijn haast zonder uitzondering, uitmuntend geslaagd, dan komen er verbindende gedichten van meestal minder waarde, zoo bijv. bl. 30 waar de groote smartelijke wending geteekend wordt in metrisch geschreven proza, dat ons niet treft.
Maar wàt het bundeltje waard is, dat zegt de bewering, dat de geest van Heine inderdaad door deze bladen schijnt te waren. Van hem stamt die weemoed, die langer treft en dieper doet gevoelen dan de smart.
Het is ons eene behoefte dit bundeltje warm aan te bevelen.
| |
Studies, tweede reeks, van Frederik Van Eeden, Amsterdam W. Versluys.
Kon er sprake zijn om van dit boek eene goed gemotiveerde en dus het werk waardige beoordeeling te schrijven, dan zou ik het, na lezing, aan de Redactie terug gezonden hebben, met de uitnoodiging het aan bevoegder handen toe te vertrouwen. Daarvoor echter is in dit tijdschrift geen plaats, en ik kan dus volstaan met een gemotiveerde aankondiging.
De bundel is, nog meer dan de eerste reeks studies, die ik ook met toewijding gelezen heb, een zonderling boek. Men vindt in beiden twee afdeelingen. De eerste helften zijn gewijd aan allerhande onderwerpen, waarover ieder denkend wezen, hoe dilettantisch hij moge zijn, meêpraten kan; in de tweede helften is haast uitsluitend de geneesheer aan het woord. Doelmatiger zou het geweest zijn, beide boeken te splitsen, door de eerste helften in één, en de tweede in een anderen band te vereenigen. De eerste reeks zou dan door een wel uitgezocht, toch vrij talrijk publiek genoten kunnen worden, terwijl de tweede slechts door vakgenooten zou kunnen worden gewaardeerd.
Maar, kan de heer Van Eeden tegenwerpen, het was juist mijn doel om mijne denkbeelden over hypnoze, suggestie, psycho-therapie, vitalisme enz. meer populair te maken. Welnu ik vrees, dat hem dit slechts in geringe mate gelukken zal.
| |
| |
Wel is zijn redeneertrant nagenoeg overal, en vooral in zijn geneeskundige vertogen, logisch en zoo helder als de onderwerpen gedogen. Dat een leek, mits hij er den tijd er toe neemt, met vrucht en zelfs niet zonder genoegen, er kennis van nemen kan, ondervond ik, maar men vergete niet, dat het nu mijn taak was geworden om alles aandachtig door te lezen.... en door dat tal van kunstwoorden heen te worstelen. Het was wel der moeite waard, maar het kostte toch moeite! Zou het, als men wetenschappelijk voor een publiek wil schrijven, onmogelijk zijn om de stadhuiswoorden der wetenschap door eenvoudig-nederlandsch te vervangen Hoe bevorderlijk zou dat wezen, om juist het waas van geheimzinnigheid wat de schrijver terecht een bezwaar noemt, weg te vegen!
Groote ingenomenheid voor Van Eeden's gewrochten geeft mij deze opmerking, meer dan aanmerking in de pen. Waar hij meer algemeene onderwerpen behandelt, als: Kritiek, Humaniteit of een brief schrijft aan den Keizer aller Russen (eigenlijk ook een vertoog over de humaniteit) ben ik een en al bewondering en waardeering en wordt mijn geloof versterkt in alles wat de geneesheer op zoo bondige wijze betoogt.
Met één studie, die over Vincent van Gogh, kan ik het niet eens zijn Het onderwerp bracht het wel eenigermate mede, maar daarin vind ik niet de klemmende redeneertrant van elders. Voorzeker, met bonte kleuren kan men uitmuntende kunstvoorwerpen scheppen, al zou ik niet gaarne den Nedertandschen schilder aanraden zijn ‘fijn grijs, getemperd ultramarijn, zacht geel oker’, dat wil zeggen de tonen, die hij als het ware heeft ingezogen van zijn jeugd af, zoodat ze met hem zijn saamgegroeid, voor de bontheden van het Oosten of het Zuiden te verwisselen. Toch, levert hij in dat genre iets schoons, dan voegt het te zwijgen, want bij de praktijk wordt alle theorie grauw. Gaat echter Van Eeden - gaan velen met hem - niet te ver, waar men zelfs ‘bloedroode boomen, grasgroene luchten, safraangele gezichten’ in bescherming neemt? Ik lees in Van Eedens opstel over Kritiek deze als uit mijn ziel gegrepen woorden: ‘dat de kunstenaar alleen en uitsluitend moet zoeken naar directe en zuivere uiting van reeel schoon zonder aan originaliteit te denken.’ De zucht om bijzonder (dat noemt men dan origineel) te wezen, zweeft tegenwoordig zóó door de lucht, dat, naar mijn meening, niettegenstaande zijn fraaie theorie, de auteur er een influenza van gekregen heeft. Had dan van Gogh geen talent? Daarvan heeft hij het bewijs geleverd in zijn teekeningen, maar bij het zien zijner schilderijen, kwamen Shakespeare's weemoedige woorden mij voor den geest:
O, what a noble mind is here o'erthrown!
Laat mij eindigen met een woord van erkentelijkheid. Wij leven in een tijd van pessimisme, afgewisseld met grof-zinnelijke-aardigheden. Hier hebben wij het werk van een man, die diep doordrongen is van de wetenschap en haar geschiedenis tot in onzen tijd, die veel waarneemt en het waargenomene met geweten verwerkt, die groote artistieke gaven bezit en aan grondigheid helderheid paart, een onzer knapste mannen van den jongeren tijd en, ziet, die man is doordrongen van een humaan optimisme. Dat doet nadenken: dat heeft mij verrast en verblijd!
Hilversum.
H.Th. Boelen.
|
|