Uit de tijdschriften.
Tijdschrift voor Nederl. Taal en Letterk. XIV, 1. F. van Veerdeghem, Nederl. handschriften in het Britsch Museum. Hieronder vermeldt hij bijv.: gedichten van Houwaert en van Westerbaen, den Rijmbijbel en der Naturen Bloeme van Maerlant, de fragmenten van het Mnl. Nevelingenlied en van den bere Wiselau, de Hughe van Tyberien, enz.; ook noemt hij een hs. van Van Hulthem, ‘thans ter Kon. Bibl. te Brussel berustende’, wat mij niet duidelijk is. - Verdam, Tekstverbeteringen. - Kalff doet eene nadere mededeeling over Vondels proza-vertaling van Tasso's Gerusalemme Liberata, door Dr. Robert Priebsch te Oxford gevonden. Deze laatste publiceert, bl. 21 en vlgg., een afschrift van een ander aldaar aanwezig hs.: Dit is sinte Baernaert Spieghel, eene Mnl. vertaling van S. Bernardus' Speculum de honestate vitae. - Van Helten, Etymologische en andere bijdragen: betten, kies, krioelen zijn oorspr. Friesche woorden, eiland daarentegen is uit het Nederfrankisch. Draaien, dooien, bloeien, enz. hebben aai, ooi, oei uit â of ô, gevolgd door eene j in de tweede lettergreep, die eene anorganische i te voorschijn riep. Op dezelfde wijze ontstond au uit â voor w, iu (later ü) uit î voor w, ou uit ô voor w, eeu uit ê voor w in blauwe,
spuwen, touwen, eeuw(e). De beteekenissen van plegen. Het Mnl. wanconnen uit wangonnen door de gedachte aan wanc-onnen, en waers wanen uit waer wanen door de gedachte aan wers, wars. - W. de Vreese, Fragment van eene 16de eeuwsche uitgave van het Volksboek van den Ridder metter zwane, met vergelijking van twee jongere uitgaven. - Kluyver maakt het zeer aannemelijk, det Ned. kalis en caliban in Shakespeare's Tempest verbasterde woorden zijn, ontleend aan de taal der Zigeuners, die hier na 1420 en weldra ook in Engeland voorkomen. - Uhlenbeck bespreekt de vraag, waar de Indo-Germaansche stamtaal werd gesproken en de bewijzen weerleggende,