Noord en Zuid. Jaargang 18
(1895)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
Unger's Vondel-uitgave ‘betutteld’.Ga naar voetnoot1)Alvorens mij aan 't ‘betuttelen’ te zetten, moet mij een groote grief tegen deze zoogenaamde ‘voortzetting’ der Vondel-uitgave van wijlen Dr. J.A. Alberdingk Thijm van het hart. Het staat mij nog levendig voor den geest, hoe deze zich soms luide beklaagde over de ‘slordigheid’, waarmede zelfs Van Lennep, maar vooral Van Van Vloten, hunne Vondel-edities bezorgd hebben. Weinig dingen nu waren den man, wiens voortzetter de Heer Unger heet te zijn, meer naturwidrig dan slordigheid. En nu is juist dit gebrek in mijn oog het meest kenmerkende, wat deze editie des heeren Unger onderscheidt. Wij zijn niet in de gelegenheid de twee Unger uitgaven van Vondel onderling te vergelijken; hoogst waarschijnlijk zullen zij als zusje en broertje elkander gelijken: welnu, het broertje ziet er zeer slordig uit. Het ontbreekt deze uitgave vooreerst aan methode. Wat stelt de heer Unger zich voor te verklaren? En hoe? Wil hij telkens, wanneer eene uitdrukking in Vondel iets anders beteekent dan wij er tegenwoordig door plegen te verstaan, ons op dat verschil opmerkzaam maken? Zoo althans is alleen te verklaren, hoe ons tallooze malen herhaald wordt, dat b.v. wil hier zal beduidt, dat honk gelijk is aan huis, slecht aan eenvoudig enz. Maar dan is niet te verklaren, hoe andere woorden en zinswendingen, die den tegenwoordigen lezer veel raadselachtiger moeten voorkomen, zonder uitlegging blijven. Eerste gebrek: onredelijke herhalingen en leemten. Ziehier eenige voorbeelden der eerste: Bl. 389 v. 674 Zorgt: vreest; 393 v. 755 Past: zorgt; 435 v. 1776 Past: zorgt; 438 v. 1848 Past: vreest; 390 v. 690 Slaken: loslaten; 407 v. 1083 Te slaken: los te laten. | |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
[Och kom!]; 393 v. 745 Vroomsten: dappersten; 440 v. 1919 Vromigheid: dapperheid; 399 v. 867 Klokken: stemmen; 407 v. 1078 Klok: stem; 403 v. 945 Lessen [sic]: blusschen; 439 v. 1908 Lesschen: blusschen; 403 v. 969 Wil: zal; 439 v. 1903 Wil: zal; 421 v. 1477 Deizen: deinzen; 443 v. 2003 Deist: deinst; 423 v. 1499 Wat vordert dit: wat helpt, baat dit; 427 v. 1609 Iet vorderen: versta: eenig voordeel aanbrengen; 418 v. 1345 Hoe na: welnu; 434 v. 1730 Hoe na: wel, welnu. [Wel wel!]; 417 v. 1315 Gebeuren: te beurt vallen; 439 v. 1899 Gebeuren: te beurt vallen; 420 v. 1418 Kleven: blijven hangen, het leven laten; 443 v. 1992 Kleven: het leven laten; 424 v. 1512 Suffer: lafaard; 443 v. 2004 Suffer: lafaard, enz. Waar ging het heen, wilden wij ons niet bij ééne aflevering bepalen, maar verschillende naast elkander leggen? De heer Unger schijnt al een zeer geringe gedachte van het herinneringsvermogen zijner lezers te koesteren, die zich natuurlijk wel zullen wachten aan een dergelijk gebrek bij hem zelven te denken. Wij konden nog, ten gerieve des lezers, vrede hebben met al die herhalingen, indien wij hier met eene uitvoerige commentarie te doen hadden, indien althans zooveel belangrijkers niet onverklaard bleef. Nu echter is 't eenvoudig bespottelijk. Een tweede gebrek aan methode openbaart zich hierin, dat sommige uitdrukkingen bij haar eerste optreden onverklaard en dus, gelijk eene verklaring veronderstelt, onbegrepen blijven, om eerst bij een tweeden of derden keer te worden opgehelderd. Zoo b.v. had reeds v. 175 (bl. 373) Wouter Kommerijn aangesproken met ‘O bestemoêr! gij zijt te grijs’ enz. Bestemoêr bleef hier onverklaard. Maar zie, daar komen we aan v. 639 (bl. 388) en op ‘Oude besten’ vloeit thans het licht bij stroomen en vernemen wij: ‘beste vader en beste moeder was vanouds, evenals bon papa en bonne maman in 't Fr., de meer gemeenzame benaming voor ‘grootvader’ en ‘grootmoeder’. - Intusschen, al is die opheldering in zich zelve waar, zij staat hier ook daarom te onpas, wijl er uit volgen zou 1o. dat Wouter Kommerijn als zijn ‘grootmoeder’ aanspreekt, en 2o. Oude besten hier zou beteekenen: oude grootvaders en grootmoeders, wat geen van beiden steek houdt. Zoo wordt de zegswijze in 't honderd, die wij reeds in v. | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
499 ontmoetten: ‘wij slaan er naar in 't honderd’, eerst (schoon tamelijk overbodig) toegelicht op v. 861, waar Goverts knecht ‘een eiken kneppel smijt in 't honderd, in den hoop’ enz. door de verzekering, dat in 't honderd beteekent: ‘in het wilde’. Een derde gebrek aan methode is dat de heer Unger, en dan gewoonlijk uit Van Lennep, hier en daar voor zijn kader veel te breedsprakige en soms ook treurig onbeduidende aanteekeningen ten beste geeft. De beide vorige aanhalingen leveren er mede voorbeelden van. Noodeloos uitvoerig zijn bv. de noten op v. 993-996 (bl. 404) en v. 1188 (bl. 412). Onbeduidend die op 679 (bl. 390): ‘Vervarelijk: verschrikkelijk’; v. 1167 (bl. 411): ‘Verschuilen: wegschuilen’; v. 654 (bl. 389): ‘Speulen: spelen, naar [o.a.] de Noord-Holl. uitspraak’, enz. Een vierde verschijnsel van de zorgeloosheid, waarmede deze uitgave behartigd wordt, zijn de betrekkelijk vele en soms zeer zinstorende drukfouten. Ziehier enkele:
dezen geheelen regel boven den voorgaanden! Wij wenschen voor ditmaal niet verder te gaan, ofschoon we nog achter menige aanteekening een vraagteeken hadden te zetten, en ons voor 't vervolg te bepalen tot het onder theologisch oogpunt onjuiste, wat het den heer Unger misschien lusten zal uit Van Lennep af te schrijven. Deze, niet J.A. Alberdink Thijm, is de man, wiens onder meer dan één opzicht verouderde arbeid door den heer Unger wordt ‘voortgezet’, d.w.z. in handiger formaat, maar zeer onhandige bewerking, andermaal bij het publiek wordt binnengesmokkeld, onder de vlag van Alberdingk Thijm.
Den Haag. J.C. Alberdingk Thijm. |
|