| |
| |
| |
Van Koetsveld's Schetsen uit de pastorij te Mastland. (9e druk.)
XVII. De Begrafenis.
II.
253. Met bevender handen, gekromder rug. - Waarom is de eerste dezer beide comparatieven bepaald af te keuren, de tweede - ofschoon weinig in gebruik - toch goed? Verg. Het Woordenboek i.v. Gekromd.
Weesje. - Diminutiefvorm van Middelnederduitsch Wese, Nieuwhoogduitsch Wiese = Ned. Weiland. - Zoo ook Priëel, uit Middelnederlandsch priëel (prôieel) en dit uit Oudfransch preel (proiel), eigenlijk = kleine weide, in orde gebracht of aangelegd grasperk.
255. Ergo ook het gesprokene. - Logica of sofisme?
Hierover is de schrijver het blijkbaar met zich zelf niet eens. Althans hij brengt blz. 258 dezelfde ‘gewetensvraag’ nog eens te berde.
256. Mijn preeken het zinnebeeld der onbegrijpelijkheid! - Zeker een treurige ontdekking voor den predikant. Toch is er veel waars in. De weinige in dit opzicht goeden niet te na gesproken, zijn onze predikanten in dorp en stad in den regel te hoog voor den onontwikkelden minderen man. Ze veronderstellen maar al te vaak bij hun gehoor een bijbelkennis en eene encyclopedische kennis, die ver te zoeken is; zij spreken het Nederlandsch, de kleine luiden hun landspraak. Daarbij spreken ze veelal in samengestelde volzinnen. Hebben die eenigen omvang, is de inhoud ook slechts een weinig boven hun bevatting, en worden ze ook maar eenigszins rad uitgesproken bovendien, dan draaft de prediker kalm door, in de verte niet vermoedend, welk een aanmerkelijk percentage van zijn gehoor is achtergebleven, die later welbehaaglijk aan den weg gezeten het fraaie rijdier nog
| |
| |
een enkele maal zijn equestrische toeren zien verrichten, maar er niet aan denken het te volgen in zijn vaart.
258. De vergulde krullen. - Hoofdtooisels van de vrouwen op de Zuidhollandsche eilanden, evenals het gouden oorijzer der Friezinnen. Bij de boerinnen zijn de krullen van goud; bij de vrouwen en dochters van arbeiders verguld.
Uitdrukking van hooger zieleleven. - Waarom werkt de aanwezigheid der komma achter dit laatste woord bepaald zinstorend?
Droevig was de figuur, die Horst maakte. - Dit doet denken aan den ridder van de droevige figuur, een bespottelijk personaadje uit Cervantes' Don Quixote de la Mancha, meer bekend als Don Quichot.
Men lette op de tweeërlei beteekenis van droevig hier, waar het in twee opeenvolgende regels tweemaal voorkomt. Een kleine handgreep van den humorist, waarmee een groot effect wordt verkregen.
De Herdersdichten, ‘Het Herdersdicht, de herderszang of de bucolische poëzie (van het Grieksche βουхόλος (boukólos) koeherder) drukt de gewaarwordingen uit van menschen, welke zich in dien eenvoudigen, onbeschaafden natuurstaat bevinden, waarin het herdersbedrijf in hunne nog zeer beperkte behoeften voorziet.’ - Na de herleving der letteren (2e helft der 16e eeuw) - de tweede zoogenaamde renaissance - werd het herdersdicht verbasterd, daar men de herders de gekunstelde taal der beschaving en der overgevoeligheid in den mond legde. Onder de Nederlandsche dichters, die zich op herderskout en veldzangen toelegden, bekleeden Hooft en Poot een eervolle plaats.
Een Arkadisch herder. - Zie hieromtrent het aangeteekende bij blz. 221.
De Pretendent. - Hij die dingt naar de hand der schoone. Van dezen pretendent tot den pretendent naar de koningskroon is maar één stap (in taalkundigen zin altijd).
Maar zeker zou onze elegante jonkers.... - Aardige gedachte, aardig uitgewerkt: onze steedsche fatjes, gearmband en gebinocled, tot over de enkels in de slijk badend, zwoegend om onder het melkjuk het evenwicht te bewaren! - En dan deze opmerking, hoe het jeugdige bloed hun bekoelen zou,.... als de warme melk in het kille koper. - Hier is Van Koetsveld dichter.
Verspieden. - Lees bespieden. Het verschil?
259. De menschen en négligé. - D.i. in huis- of nachtgewaad, ochtendjapon, kamerkleed. Hier beteekent het: in hun gewone doen.
| |
| |
Haar onverschillige vreemdelingen. - Let wel, dat haar hier geen bezittelijk, maar persoonlijk voornw. in den datief is.
260. Bemoeizieke en knorrige liefde, langzame trouw. - Wat een pessimisme ligt daar opgesloten in die drie adjectieven!
261.... waaruit, zonder dat gij het bemerktet of ze afdroogdet, twee groote tranen u langs de wangen biggelden. - Waaraan ligt het, dat die zin, althans bij de eerste lezing, aan helderheid te wenschen overlaat? M.i. daaraan, dat we er wel aan gewoon zijn, dat de zelfstandigheid, door het pers. v.n.w. beteekend, eerst na dat pronomen genoemd wordt.
Voor 't overige doen die twee groote langs de wangen biggelende tranen denken aan een van Ten Kate's Bragiaantjes:
En dan, bij dat kuische maantjen,
Zoet Charlotjen of Heleentjen!
Past een diep aandoenlijk traantjen,
Heet en ziltig, en - maar ééntjen!
Mijmering (bij een damesportret uit den pruikentijd).
262. Er is meer haast bij ons werk, meer waarde in ons evangelie, als men van het graf komt. - De bedoeling van dien grooteren haast, enz. zal wel zijn: Wij predikanten grijpen ons meer aan, spannen ons meer in, de ijver voor ons werk wordt grooter, en - de waarde van onzen evangeliearbeid is hooger, als wij van het graf terugkeeren. Tot deze opvatting kwam ik door vergelijking met de Duitsche vertaling (van Pfarrer H.R. Schollenbruch - zie boven), alwaar het heet: ‘Es gibt mehr Arbeit mehr Eile, und in unserm Evangelium ist mehr Werth, wenn....’
Een droevige doode. - Merkwaardig voorbeeld van gebrekkige gedachtenuiting. Hier wordt de gemoedstoestand van den nablijvende door de taal toegekend aan de oorzaak van dien toestand. Vergelijk hiermede de vrij veelvuldig voorkomende vervanging van bijv. nw. door bijwoord en omgekeerd, als in: ‘Jetje breit al en aardige kous.’ (Busken Huet.)
Het was immers al huichelaar wat er aan was? - Twee vragen. Het slaat terug op den te voren genoemden Horst, winkelier, het laatst aangeduid door zoo iemand. Hoe is dat onzijdige pers. voornw. hier te rechtvaardigen? Ten tweede: Waarbij behoort al, en hoe definiëert gij het taalkundig?
263. En verslaafde zich als met woede aan den drank. - Zijn
| |
| |
‘zich aan den drank verslaven’ en ‘met woede’ vereenigbare begrippen? Den sleutel tot dezen wellicht niet geheel onberispelijken zin vinden wij vier regels verder: ‘hij dronk als een radelooze’.
264. Ongewoon en ongewacht, Alliteratie. Een keurig schrijver is als een vrouw. Hij versmaadt geen kleine kleinigheid om aan zijn stijl die bekoorlijkheid te geven, die het lezend publiek voor hem inneemt, zonder dat het weet waarom. Verg. 261 (onder), waar Altolf ongenood en ongeweigerd de studeerkamer binnentreedt. Zie ook beneden 208, r. 3: ‘raden en redden.’
Ik twijfel bijna, of die gedachte.... groote eer in te leggen is. - Nieuw bewijs, als het nog noodig was, èn van de waarheidsliefde èn van de zelfkennis van den predikant-auteur.
265..... hoewel ik van Gods almagt alleen daarvan eenige uitwerking wachtte op dit verhard gemoed. - Bedoeling: Ik verwachtte, niet van eigen zwakheid tegenover zoo groote mate van verdorvenheid, maar van Gods almacht alleen, eenige uitwerking van mijne strafrede. Wederom heeft de Duitsche vertaling van Schollenbruch ook hier het oorspronkelijke overtroffen. Men oordeele: ‘.... mit einer ersten Strafpredigt auf den Lippen, wenngleich ich nur von Gottes Almacht einigen Einfluss auf dies verhärtete Gemüth erwartete.’
267. De hevige tooneelen tusschen de vrouws familie en Merrigje. - De uitdrukking ‘de vrouws familie’ is een voorbeeld in den trant van: zijn brave bruidjes hart (Staring), in een lelies blanke schoot (Bilderdijk)
De s geldt hier niet alleen het substantief, maar ook de daaraan voorafgaande lidwoorden of voornaamwoorden.
Horst moest zich beslissen. Zeer afkeurenswaardig gallicisme: se décider.
268..... wanneer hij door een bezadigd karakter zich man getoond had. - Is man hier zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord?
Oude bekenden spotteden. - Wij zeggen ook in den verl. tijd spotten. Waarom is dit Weilandsche verlengstuk den geheel overbodig?
269. Doos van Pandora. - Zie het aangehaalde blz. 88. Vrouwelijke hartstocht (beter; de zondige hartstocht eener vrouw) - eene doos van Pandora! Ja, inzoover een legio zonden het gevolg kan zijn van die eene; maar waar is hier de hoop, die op den bodem der doos achterblijft?
272..... op een eerbiedigen afstand. - Deze woorden komen vaak voor als een staande of vaste uitdrukking, zonder dat men
| |
| |
blijkbaar aan eer bieden denkt. Hoe is het er hier mee gesteld?
‘Beter’, zegt de Prediker, ‘is de dag des Doods....’ - Ecclesiastes of Prediker, hebreeuwsch Koheleth, d.i. volksleeraar, is de naam van een der zedenkundige boeken des Ouden Testaments. Daarin vindt men voorgesteld, dat geenszins door aardsche grootheid en zingenot, maar alleen door ware godsvrucht rust des gemoeds en alzoo een duurzaam geluk verkregen wordt. Wel wordt Salomo als de schrijver vermeld, doch men beweert op grond eener nauwgezette kritiek, dat het eerst na de Babylonische ballingschap geschreven is.
De aangehaalde woorden: Beter is de dag des doods.... zijn te vinden Prediker VII: 1.
273. Bladzijden als deze, fragmenten van godsdienstige toespraken bevattend, geven aan het werk iets hybridisch. Uit het oogpunt van kunst zou men ze gaarne willen missen: ze zijn trouwens zeldzaam. Dubbel jammer, dat zulke fraaie hoofdstukken als de twee ‘De Begrafenis’ getiteld, opstellen met onmiskenbaar talent geschreven, geen meer artistiek slot hebben.
| |
XVIII. Het Bezoek.
274. ‘Trouwe hond, trouwe pijp’. - Ongetwijfeld ligt de groote kracht van den humorist v. Koetsveld in zijne denkbeelden. Maar de lezer merke op, hoe vaak onze schrijver aardig met zijne adjectieven weet te goochelen. Zoo ook hier. Het zijn fijne penseelstreekjes, maar zij missen hun effect niet.
Van dit jaar (1843). - Dit ‘(1843)’ is hoogst waarschijnlijk een van de vele kunstgrepen door schrijver aangewend om zijn incognito te bewaren. Een feit is het, dat de heer v. Koetsveld in 1835 of '36 Westmaas (Mastland) verlaten heeft, om het beroep naar Berkel-en-Rodenrijs in te volgen, en dat hij in 1843 predikant was in Schoonhoven.
‘.... als de Heere wil en wij leven’. - Jacobus 3:13.
276. Dutselen. - Frequentatief van dutsen, d.i. volgens v. Dale, loopen sukkelen, van duts, ziekelijk mensch, sukkelaar, onnoozel mensch.
Is 't om Oom Jan niet te logenstraffen; is 't een gevolg van de nog niet geheel geweken ziekte? De ‘stille tusschenspraak’ aan het einde dezer bladzijde biedt niet veel geestigs. Hier slaapt Homerus.
277. Leuk. - L. houdt, volgens het Etymologisch Wdb. van
| |
| |
Franck, geenerlei verband met luiken = sluiten, en beteekent mat, flauw, traag. Afkomst onzeker.
278. Portorico, eigenlijk San Juan Baptista de Puérto Rico, een Westindisch eiland aan Spanje behoorende. Het levert onder andere voortbrengselen veel voortreffelijke tabak.
Maryland, een der Vereenigde Staten van N. Amerika, omvat het oeverland der Chesepeakbaai, en strekt zich uit tusschen Pennsylvanië, Delaware en Virginia. Een zijner voornaamste voortbrengselen is tabak.
Hij beslist over het lot van Turkije en Spanje. - D.i. hij koopt of verkoopt Turksche en Spaansche staatspapieren, al naar hij meent dat de kansen op welvaart voor die landen gestegen of gedaald zijn.
De Franschen met hunne regie (spr. rézji). D.i. beheer van zekeren handelstak door den Staat zelven. De meest bekende regie is die van de tabak in Frankrijk.
279. Landziekte, d.i. ziekte aan een land bijzonder eigen (v. Dale). Verg. Landziekte in Waarheid en Droomen, waar het woord epidemie beteekent. Zie Noord en Zuid, XV, 530.
De Afgescheidene Scholtianen en muiters. (Zie het aangeteekende bij blz. 113, ald. De afscheiding in onze kerk.) Dit laatste omdat zij in verzet kwamen tegen de alles behalve liberale maatregelen der Regeering. De Génestet had toen nog niet het advies gegeven aan hen, die vóór uitzetten uit de kerk waren:
‘Zet liever gij uw kerk wat uit.’
Nieuwe-werk, west-einde der stad Rotterdam, grenzende aan het toenmalige Delfshaven;
Plantage, aan de oostelijke grens, nabij Kralingen;
De Heul, noordergrens, tegen Hillegersberg;
De Boompjes, aan de Maas, in het Zuiden.
280. Char-à-bancs, open wagen met zitbanken langs de zijden.
Reticuul, ook reticule, van lat. reticŭlum = netje, dames-werkzakje.
De aankomst van Oom Jan en famielje in den char-à-bancs is afgebeeld op het omslag van den 7en druk - een volksuitgave, 1874. De prent stelt oom Jan voor op het oogenblik dat hij ds. v. Koetsveld den zak tabak in de hand duwt: ‘Daar, jongen, zoolang je rookt,....’ Tante houdt een der flesschen wijn in de hand. Het geheel is zoo weinig smaakvol, dat de volgende druk wederom met den klassieken haan prijkt.
281. Zich verbroederen, fr. se fraterniser.
| |
| |
282. .... wanneer die vaste principes hen niet verhinderen, achtingswaardige menschen en oprechte Christenen te zijn. - Gallicisme:.... ne les empêchent pas d'être.... Beletten voor verhinderen verdient hier de voorkeur.
284. Mijn roede meiboom. - Hoogst waarschijnlijk een drukfout voor meidoorn.
285. Nog al goede kanalen.... kruiwagen noodig. - Is de gedachte-uiting richtig? Waar zit de fout?
286. Boekzaal. - Zie het aangeteekende bij blz. 177, ald. De laatste boekzaal.
Om goede waar te brengen en bekend te maken, waar die vergeten werd. - Foutieve stijl. Waar zit de hapering? In de dooreenhaspeling van de eigenlijke en figuurlijke beteekenis van kruiwagen.
Ongevergde bemoeizucht. - Is bemoeizucht niet altijd en per se ongevergd?
Geen zweem van misnoegen was meer te onderkennen. - Zie Het Wdb. i.v. Onderkennen, en bepaal in welke rubriek v. Koetsveld's volzin thuis zou behooren. Zie ook de Aanmerking aan het einde van het artikel.
287. De goede smaak mijner vrouw in het aanrichten, en mijner familie in het opruimen van de tafel. - Merk op, dat ‘smaak’ hier eerst in figuurlijken, daarna in eigenlijken zin gebezigd wordt. Verg. het aangeteekende bij ‘kruiwagen,’ vorige blz., en overtuig u, dat hier niet, zooals daar dooreenhaspeling, maar nette scheiding van denkbeelden, tegenstelling is. Deze zin zit goed ineen en maakt een humoristisch effect.
Paterstuk. - Tusschenrib van een rund, het fijnste vleesch. Verg. Patersvaatje, alsmede Dominees-stuk.
Wat graagt de buitenlucht! - Graagt van gragen, d.i. graag maken. Dit woord geeft noch v. Dale (1e druk 1874), noch de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel, vierde uitgave, bewerkt door Dr. A. Kluyver, 1893. Maar Het Wdb. geeft het als bedr., onz. en onpersoonlijk werkwoord, en haalt dezen zin uit de Pastorij als bewijsplaats aan.
288. De tafelgesprekken sinds Plato's tijd. - Plato, een van de beroemdste wijsgeeren der oudheid (420-347 v. C.), legde zich aanvankelijk op de dichtkunst toe. Zijne Tafelgesprekken munten uit door veel geest.
Het hoofd neder te leggen op mijn Trommius. - Abraham Trommius, een bekend Nederl. godgeleerde (1633-1719) schreef o.m.a.:
| |
| |
Nederlandsche Concordantie des Bijbels (1665-1700, 3 dln.; 1750, 3 dln.), waaraan hij 28 jaren gearbeid heeft, een werk dat nu nog zeer gewaardeerd wordt. Behalve bovenbedoelde uitgaven bestaat er nog eene in éen deel, Gorinchem, J. Van Hoeve Jr., (zonder jaartal).
En nu moest ik mij nog laten overreden. - De heer Van Koetsveld maakt overal in zijn werk den indruk, dat hij een man van karakter is, behalve in zijn verhouding tot Oom Jan.
289. Om ver geworpen. - Wij schrijven omvergeworpen aaneen. (Niet aan één, zooals V. Koetsveld op zijn Siegenbeeksch schrijven zou). Men leze Dr. L.A. te Winkel, Leerboek der Ned. Spelling, het zesde en vooral het zevende hoofdstuk. (Regels voor het herkennen der samengestelde woorden).
Voor dit laatste tempo. - Behalve tijdmaat in de muziek beteekent tempo ook: afgemeten beweging, handgreep bij het exerceeren, meer bepaald bij de behandeling van het geweer. De familie nu had dien dag koffie gedronken, gewandeld, gedineerd, nu volgde nog het laatste tempo: het thee drinken in den koepel.
Goed eten en drinken: en dan - nog iets. - Onze auteur schijnt aan dat ‘nog iets’, wellicht van een knipoogje vergezeld, genoeg gehad te hebben. Ook de goede verstaanders die dit lezen zullen, hebben zeker aan dat halve woord genoeg.
290. Valreep. - Touw van het scheepsboord, afhangende op de plaats, waar men ‘van boord op- en afstijgt’, en dienende om hem, die de trap opkomt of afgaat, te helpen. Vandaar een glaasjen op de valreep. d.i. een glaasje tot afscheid.
Valeriaan. - Een krampstillend middel.
| |
XIX. Onverwacht besluit.
291. Historia morbi. - Geschiedenis (beschrijving) der ziekte.
292. Hinc illae lacrymae! Vandaar die tranen! Het is een zeer oud gevleugeld woord, reeds door Cicero en Horatius aangehaald, en ontleend aan een blijspel van Terentius, getiteld Andria, 1e Bedrijf, 1e tooneel. Simo verhaalt daar, hoe hij zich eerst verheugd heeft zijnen zoon Pamphilus, bij de begrafenis van een jong buurmeisje tranen te hebben zien storten; hij vond daarin het bewijs van fijn gevoel. Intusschen was hem onder de rouwdragenden een jong meisje in het oog gevallen, dat er zeer lief uitzag, en
| |
| |
in wie hij de zuster der overledene herkende. Dat deed hem begrijpen, waarom zijn zoon zóo bittere tranen stortte. ‘Nu vat ik het,’ riep hij:
‘Hinc illae lacrimae!’
Van Koetsveld is niet zeer gelukkig in de wijze, waarop hij deze aanhaling hier te pas brengt.
Boven den tand raken. - Beeldspraak ontleend aan de natuurlijke historie van het paard. Als het paard 2½ jaar oud is, vallen de voorste tanden uit, 2 onder 2 boven, een jaar later de volgende vier, en nog een jaar later de daarop volgende vier; het zich vullen der holten geschiedt even regelmatig. Als het paard acht jaar oud is, is de tandenwisseling afgeloopen: dan is het paard boven den tand. Men begrijpt nu, wat er bedoeld wordt, als men van een meisje zegt, dat zij zoetjes aan boven den tand raakt.
295. Ex officio. - Ambtshalve.
Een grensplaats in Limburg of Noord-Brabant, de besluiten der Londensche conferentie. - De Londensche Conferentie hierbedoeld vergaderde in 1830 en volgende jaren om langs vredelievenden weg de zaak van den Belgischen opstand te regelen. Eerst in 1839 is aan die verwikkelingen een einde gekomen bij den vrede van Londen, en de officiëele scheiding (liquidatie) der vroeger vereenigde deelen kwam eerst tot stand den 19en October 1842. Vele jaren lang wachtten derhalve de grensdorpen in Limburg en Noord Brabant, op welke wijze de Londensche Conferentie over hen beschikken zou. En zij wachtten met lijdzaamheid, dewijl hunne bevolking grootendeels onverschillig was, aan welke van beide rijken zij zou toegevoegd worden.
In qualiteit. - In hoedanigheid, nl. als bekleeder van een kerkelijke of burgerlijke waardigheid.
296. In optima forma. - (lat.). In den besten vorm.
De keuvel. - (Zie het aanget. blz. 244).
297, Niets in mijne rede zou veranderen. - Waardeer de eerlijkheid van den schrijver, die tusschen de regels door laat lezen, dat, indien hij niet gebonden was geweest aan zijn geschreven preek, de verzoeking hem wellicht te machtig zou geweest zijn om opzettelijk blijk te geven van een denkwijs in overeenstemming met de vermoedelijke ‘richting’ van de hoorders.
Diezelfde eerlijkheid komt nog eens uit, een twaalftal regels lager, waar de schrijver ons veroorlooft te vermoeden, dat er ook soms
| |
| |
iets werktuiglijks kleven kan aan het gebed van een predikant.
Voldoen aan een rekening. - De zucht om een min of meer aardige tegenstelling te hebben, speelt hier den schr. dubbel parten. Ten eerste voldoet men de rekening, niet aan d.r.; ten tweede voldoet men evenmin aan iemands vragen. Wel kan men aan iemands nieuwsgierigheid en aan een verzoek voldoen.
298. Cum suis. - (lat.) met de zijnen.
Het bezoek van oom Jan was doorgestaan. - En oom Jan had nog wel tabak meegebracht, en wijn, en een bundel recepten, en - (wat voorzeker een eigenaardig licht werpt op de onevenredigheid der predikants-traktementen in die dagen en de levensbehoeften van een predikantsgezin) en - ook afleggertjes. - Toch is het geen ondankbaarheid van de zijde van onzen schrijver, maar veeleer zijn zucht, die tallooze malen in het boek uitkomt, om te poseeren als slachtoffer, als zwakke, als een die ontzien moet worden, ook vaak als overgevoelig mensch, o.a. blz. 261 en 262. Die zucht is wellicht gevolg van de richting der romantische school in de eerste helft onzer eeuw, toen inzonderheid Duitsche dichters streefden naar het bovennatuurlijke, het zonderlinge en overdrevene.
Het aanschijn der eeuwigheid. - D.i. het aanzien of aanschouwen, de aanblik op de eeuwigheid. Zie Het Wdb. i.v. Aanschijn 1, b).
Pectus est, quod disertos facit. - (lat.) Het hart maakt welsprekend.
Négligé. - Huisjapon, huisjas, morgenkleeding, nachtgewaad. Beteekent hier: gewone doen.
299. In folio. Op een groot vel papier geschreven.
In forma. - In den (behoorlijken) vorm.
De begeleidende missive - een schriftuur, waarin nauwkeurig de bestanddeelen van het predikants-traktement en de bronnen waaruit het vloeien moet (behalve de vaste jaarwedde van pastoralia e.a) worden opgesomd.
Voor twaalf stuivers port. - Die hooge vracht dagteekent van vóór 12 April 1850, toen een nieuwe wet op de posterijen het brievenvervoer tot een staatsmonopolie maakte, en het porto aanmerkelijk goedkooper werd dan het tot dien tijd was. De wet van 22 Juli 1870 heeft den tweeden stap in de goede richting gedaan.
Daar henen gaan. - Germanisme: dahingehn. Is voorbijgaan beter?
301. Van een dorp naar een stad! - De schrijver doet het hier voorkomen, alsof hij van Mastland (Westmaas) naar X, d.i. Schoonhoven vertrokken zou zijn. Historisch is, dat hij van 1830- | |
| |
1835 te Westmaas; tot '38 te Berkel en Rodenrijs; tot '49 te Schoonhoven; tot '83 te 's Gravenhage predikant geweest is. De Schetsen uit de Pastorie te Mastland danken haar ontstaan aan zijn pastorale leven in zijn beide dorpsgemeenten.
Pro forma. - Voor den (uiterlijken) vorm.
302. De proponentenjagt. - Er was in 1835 overvloed van proponenten, zoodat een vertrekkend leeraar bestormd werd door liefhebbers, die om de gunst en recommandatie verzochten.
303. Wier licht ik niet wilde laten betimmeren! - Bedoeling: volgens het publiek (dat bij onbekendheid met motieven zelden welwillend of zacht oordeelt) verschafte ik zooveel mogelijk predikbeurten aan mijn vrienden, daarbij andere verdienstelijke proponenten uitsluitende, opdat niet de gaven dezer laatsten die mijner vrienden zouden in de schaduw stellen. De uitdrukking, die Van Koetsveld zelf aan het publiek schijnt ontleend te hebben, is ontleend aan het bouwen van een muur of gebouw in de nabijheid van buurmans lichtraam, zoodat dezen ‘het licht betimmerd’ wordt.
Wat hebben wij al een nasleep! - Definieër dit al taalkundig.
305. Exegese. - Verklaring, uitlegging.
Des Maandags morgens. - Is deze vorm te verdedigen? of verkiest gij: des Maandags, 's morgens; of wel: des Maandagmorgens?
Ten minste met een rein gewisse. Bedoeling: althans indien zij met een rein geweten hun oude woonplaats kunnen verlaten. -
307. Burgerlijk-geestelijk. - Twee woorden uit de Tale Kanaäns. - Wie burgerlijk onberispelijk van wandel is, leeft midden in de wereld, zoolang hij onbekeerd is.
De vijfde druk (1853) heeft als titelvignet een afbeelding van den vertrekkenden leeraar. Men ziet de reiskoets in de dorpsstraat, een (naar men zegt zeer welgelijkend) miniatuurportretje van Van Koetsveld, voorts eenige dorpsnotabiliteiten en ook - baas Perkers met de slaapmuts, en Teunis Raapland. Het plaatje is veel mooier dan de leelijke prent die de volksuitgave van 1874 ontsiert, en veel belangwekkender dan ‘Burgemeesters haan.’
308. Ik worde uitgeroeid. - Welke taalkundige vorm is worde?
311. De eer en zaak van onzen dierbaren Zaligmaker is daarmede zoo naauw verbonden. - Wordt de Heiland hier niet voorgesteld als afhankelijk van de meer- of mindere eer, die stervelingen hem bewijzen?
J.C. Groothuis.
|
|