Noord en Zuid. Jaargang 17
(1894)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
No. 53. - Historische Anagrams, ook in de Nederl. letteren.
| |
[pagina 482]
| |
weer door letterkeer. Men verstaat er door het lezen van een woord of naam van achteren naar voren, wat in de letterlijke beteekenis van het Grieksche woord ligt opgesloten. Bij uitbreiding van beteekenis bedoelt men er mede, iedere verplaatsing van de letters waaruit een naam of woord bestaat, waardoor dan een nieuw woord verkregen wordt, soms ook wel een geheele zin. Natuurlijk is er onder verstaan, een verplaatsing zonder toevoeging van nieuwe letters of het weglaten van letters in het oorspronkelijke woord. Zulk een anagram van een persoonsnaam kan een loftuiting of een satire bevatten; soms ook ligt er een toespeling op het karakter of op de daden van den persoon in opgesloten, en eindelijk vindt men er, die een spreuk uitdrukken, welke de drager van den naam zelf door letterverplaatsing verzonnen heeft. In dit laatste geval is het anagram vaak zeer karakteristiek of verrassend. Er zijn natuurlijk ook anagrams op gebeurtenissen verzonnen. Is er nu een zeker toevallig verband tusschen de beteekenis der beide woorden, dan komt het verrassende duidelijk uit, en daaraan heeft het maken en zoeken naar een zinvol anagram bij sommige bijgeloovige of impressionabele personen een groote aantrekkelijkheid te danken. Van de eenvoudige anagrams, die een woord omkeeren, heeft men in alle talen voorbeelden genoeg; daaronder ook vaak met een zekere toevallige speling der beteekenis. Zoo wijzen de Duitschers op Sarg en Gras, op leben en nebel; in het Latijn heeft men Roma en Amor, enz. Het anagram is van grooter beteekenis geweest, dan men van zulk een letter- of woordenspel, een onschuldige knutselarij zou men zeggen, wel zou denken. Sommigen noemen Lycophron, een Grieksch schrijver uit de 3e eeuw vóór Chr., den vinder van het anagram. In zijne bewondering voor den Egyptischen koning Ptolomeus en zijne gemalin Arsinoë maakte hij uit beider namen twee anagrams, die in het Grieksch beteekenen: uit honig genomen en Juno's viooltje. Het is echter veeleer te verdedigen, dat de smaak voor het anagram uit het mystieke Oosten naar Europa is gekomen. De kabalistische wijsheid heeft er althans veel mee op gehad; men zag een geheimzinnig verband tusschen het woord of den persoonsnaam en het anagram; men meende daarin zelfs verborgen karakter-eigenschappen en neigingen te kunnen ontdekken of verklaren; het is zelfs gebeurd dat het anagram de roeping en levensloop van een persoon bepaalde. | |
[pagina 483]
| |
Met de Renaissance kwam het anagram in de mode. Wellicht hebben de Franschen het meest bijgedragen tot de verspreiding van de neiging voor het anagram; in Frankrijk toch koesterde men in de 16e eeuw een bijzondere voorliefde voor den letterkeer en gedurende de 17e eeuw vooral was het in andere landen van Europa zeer gezocht. Ook in ons land was dit het geval; wij willen hier enkele historische voorbeelden allereerst uit onze geschiedenis aanhalen. Het boven aangehaalde: ‘Sotje vol van sonden’
werd uitgelokt door het welbekende vinnige gedicht, dat van de Amsterdamsche Academie, zoo het heette, is uitgegaan. Bakhuizen van den Brink zegt daaromtrent in zijn ‘Vondel met Roskam en Rommelpot’ het volgende: ‘De Amsterdamsche Academie, nimmer en althans niet onder de leiding van Coster en Vondel, van stekeligheid en zucht tot spotternij geheel zuiver, had reeds in 1630 vragen in het licht gezonden, welke de regeering noodig oordeelde te verbieden, opdat de haat en de verbittering onder de ingezetenen niet vermeerderd zouden worden. Door den twist over den schutterlijken eed, over het afzetten van Smout en Cloppenburg, over het recht der Regeering op zitting in den kerkeraad, was de oneenigheid inderdaad zóó hoog geklommen, dat de Prins zich met den staat van zaken had moeten bemoeien. - Vondel schreef een prijsvers namens de Academie uit, waarin hij de betwiste punten aan het oordeel der poëten onderwierp. Het vers, hetzij het een gewijzigde herhaling der vroeger verboden vragen was, hetzij de Regeering, door den tegenstand der kerkelijken verbitterd, rekkelijker omtrent de Academie bleek, werd ditmaal verspreid. Hooft achtte het al te vinnig te wezen,’ - en werkelijk behoeven wij slechts de eerste regels aan te halen om een der scherpste hekeldichten van Vondel in herinnering te brengen. Wien is het onbekend, als hij laat vragen: ‘Apol, op Helikon gezeten,
Vraagt al zijn heilige Poëten,
Wat beste of slimste tongen zijn? enz.
Het slot luidde: ‘Wiens antwoord kortst en bondigst is,
En klaarst in deze duisternis,
Dien zullen d' akademi-heeren
Met eenen princen-roemer eeren,
| |
[pagina 484]
| |
Daar Pallas met haar diamant,
In snee den Veldheer van het land,
Die met 's Hertogenbosch gaat strijken,
Daar Maurits tweemaal of most wijken.’
De laatste onbillijke hatelijkheid op Prins Maurits moet vooral kwaad bloed gezet hebben. Voor den eersten van Zomermaand zouden de antwoorden worden ingewacht. De vraag, zegt van Lennep, wekte dadelijk de heftigste verontwaardiging bij de wederpartij, die geen zomermaand afwachtte, om een tal van antwoorden in het licht te zenden. Onder die antwoorden was er een, dat Bakhuizen van den Brink aan Hooft toeschrijft, maar inderdaad van Maria Tesselschade was, een antwoord dat zich door zooveel waardigheid onderscheidde, dat Hooft die het betutteld (nagezien en verbeterd) had, erkennen moest: ‘als ik naar de prijs van de Academie staan wilde, ik zoude staan houden, dat de beste tong is die van Joffrouw Tesschelschaas pen.’ Het antwoord dat het meest den toorn van Vondel opwekte, en geen wonder! was de beruchte aanval van Jacob Cats op het persoonlijk karakter van den dichter. Het antwoord was een parodie op dezelfde eindrijmen van de zoogenaamde Academie-prijsvraag en droeg tot titel: ‘Kakademie ofte Guytschool. Aen alle op-eters ende dronckaerts, liefhebbers van de volle kannen.’ En wat Vondel daarop antwoordde was ook niet malsch; het hekeldicht droeg tot titel, met toespeling op het kerkelijk konsistorie: ‘Amsterdamsche Kakastorie, of Muytschool. Aen alle geestelijcke doel- en dronckvaers, liefhebbers van brassende klassen en eeuwighduurende Slempsynoden.’ Ik behoef geen der drie gedichten hier over te nemen; men vindt ze gezamenlijk in de uitgave der hekeldichten opgenomen. Aan het einde van Cats' parodie wordt toegevoegd het volgende: Anagramma.
Nu is, Joost van Vondelens,
Wijs en heiligh dunckend mensch,
In uw naem bevonden,
Sooje siet,
Dat je hiet,
Sotje vol van Sonden.
| |
[pagina 485]
| |
Men zou het Cats niet tot grooter verwijt mogen maken dan men het Vondel zou doen, dat hij zich in zijne verbittering tegenover een tijdgenoot zoo ongemanierd aanstelde, daar die tijdgenoot zelf zijn tegenstanders niet minder onbehouwen te lijf kon gaan. De uitdagende prijsvraag van de Amsterdamsche Academie, d.i. Vondel, rechtvaardigt echter in geen geval dien scherpen persoonlijken uitval. Ook Vondels Kakastorie eindigt met een anagram, dat evenwel niet zoo vernuftig verzonnen is als dat van Cats, daargelaten het onverkwikkelijke van dien papieren-strijd. Cats schijnt van iemand in die dagen den bijnaam van Japick Priaep gekregen te hebben; vandaar dat Vondel zijn uitval, die nu natuurlijk niet minder persoonlijk is geworden, met een ‘Anagram van Japick Priaep’ namelijk ‘Ick pai Priaep,’ eindigt, een letterkeer die zeker niet gelukkig te noemen is tegenover dien van Vondels aanvaller na de uitdaging. Vondel zelf heeft enkele zijner gedichten met een anagram van eigen vinding geteekend, vooral enkele klinkdichten uit zijn eerste dichter-periode. Dit anagram stemt niet overeen met den naam, waar de dichter gewoonlijk mee teekent, evenmin met den vorm dien Cats voor zijn letterkeer bezigde. De dichter teekende zich ook wel Joost vander Vondelen, zooals onder anderen blijkt uit de onderteekening van de opdracht van het treurspel: De Amsterdamsche Hecuba aan den rechtsgeleerde Antonis de Hubert, schepen der Stede Zierickzee. Uit dien vorm van zijn naam stelt hij zijn anagram samen: ‘Door Een is 't nu voldaen,’ dat, zooals duidelijk in 't oog valt, een theologisch karakter draagt, daar het een toespeling bevat op de voorstelling der kerkelijken omtrent Christus' dood. Reeds lang vóór Vondel was aan de neiging om uit eigen naam een letterkeer saam te stellen en dien als kenspreuk aan te nemen toegegeven. Veelal teekende de dichters en schrijvers hun voortbrengselen of voorredenen met dit anagram als zinspreuk uit hun naam afgeleid. Zoo Lucas d'Heere, de schilder en dichter, geb. te Gent in 1534 en gest. in 1584. Hij gaf een psalmberijming uit en een bundel getiteld: ‘Den lof en boomgaert der Poësijen.’ Hij is in dubbelen zin de leermeester geweest van Karel van Mander, die niet | |
[pagina 486]
| |
alleen als schilder, maar ook als schrijver beroemd is geworden. Het anagram van Lucas d'Heere was: ‘Schade leer u;’ niet onaardig gevonden, dunkt mij. Karel van Mander, de beroemde leerling van Lucas d'Heere, mag hier niet vergeten worden. Vondel heeft hem als dichter, prozaschrijver en schilder verheerlijkt. Hij zelf was de leermeester van Frans Hals. Zijn kleinzoon van denzelfden naam werd door Vondel meermalen bezongen; hij maakte tijdens het verblijf van den dichter in Denemarken, waar Van Mander hofschilder was, ook het portret van Vondel. De oude Karel was de vermaarde schrijver van de Levens der oude Italiaansche, Nederlandsche en Hoogduitsche schilders, het Schilderboek, zooals Vondel het in zijn bijschrift op van Mander den oude noemt. De schilder-dichter die met Goltzius te Amsterdam een schilder-academie tot stand bracht, stierf in genoemde stad in 1606. Een staaltje van zijn gelukkig dichttalent laat ik hier volgen. Wat vindt men nu al blinde lien
Met balken in haar oogen,
Die nog naar een klein stofken zien!
Zij willen eens anders hofken wien.
Die zelf niet veel en dogen.
't Is wel der hypocryten aard
Veel schuld een ander op te welven,
Daarover zeer bekommerd, bezwaard,
Te gaan, en kijken elders waart
En nimmermeer op zijn zelven!
Een fragment ontleend aan de ‘Gulden Harpe, oft des Herten snarenspel.’ Ik sta hier een oogenblik ter loops bij stil, omdat de oude Karel van Mander een dier uitnemende Vlamingen is geweest, die hoofdzakelijk in de Noordelijke Nederlanden het veld hunner werkzaamheid gezocht en met roem gevonden hebben. Van Mander de Oude veroorloofde zich de weelde om naast zijn anagram er nog een devies op na te houden; van beiden maakte hij ter teekening gebruik. Het devies luidde: ‘Een is noodig’; en door van weg te laten en zijn doopnaam met een C te schrijven wist hij uit zijn naam het anagram ‘Elc man rader’ saam te stellen. Zijn gedichten verdienen meer belangstelling. ‘Kiest het beste’ en ‘Boereclacht’ worden als proeven door Prof. A.J. | |
[pagina 487]
| |
Alberdingk Thijm in zijn bekende bloemlezing meegedeeld en bevatten vergelijkender wijze goede regels. Een curieus voorbeeld van letterkeer vinden wij onder de lofdichten op Bredero's Spaansche Brabander. Nadat de lofdichter titel en schrijver vermeld heeft, - waarbij hij van Bredero getuigt: ‘Een Rijmer gheboren tot pronck en roem van sijn Vaderlandt’, - laat hij volgen een: ‘Verset-schrift op de Naam van welk verzetschrift (anagram) luidt: Ha! Onderbrenger der Briesende Aart’ In een noot wordt aan den ‘Ongezonden oordeelaar’ meegedeeld, dat de h als geen ‘letter gerekend wordt, maar alleen voor een toeblasen oft asemen. Derhalven is 't geen faal, dat ze hier overschiet.’ Het anagram is een duidelijke toespeling, meer bijzonder op den dichter die in De Spaansche Brabander de snoeverij tentoonstelt; de vinder van dezen letterkeer is er zoo mede ingenomen, dat hij aan het einde van zijn lofdicht het anagram herhaalt, den bedillers toeroepende: ‘Quaatspreeckers, gaat en leert u selfs voor schande wachten,
Mijn Brederood' en kan u giftich steecken achten.
Hoe soud' hij kunnen toch? vermidts hij onvervaart
De t' onderbrenger is der felle en briesende Aart.’
De lofdichter verzwijgt bescheidenlijk zijn naam, schoon hij een meester meent te zijn in het samenstellen van een anagram, waarvan hij zelf wel de grootste bewonderaar zal geweest zijn. Nu we over Bredero spreken komt ons een anagram in de gedachte van een man, die in de werken van Vondel herhaalde malen genoemd wordt. 't Is Mr. Daniël Mosterd (of Mostart), de secretaris van Amsterdam, een man van veel smaak en groote belezenheid, de vertrouwde vriend van Vondel, met wien hij dikwijls samenwerkte, bijv. in het vertalen van den ‘Sophompaneas.’ Bij den dood van Bredero verschenen er tal van ‘Lijkdichten over 't afsterven des aardigen ende vermaarden Poeets.’ Een er van is een distichon van Daniël Mostart en luidt aldus: De Schaver onses taals, wiens roem niet zal versterven,
Laat ons zijn Dicht, 't Lijf d'aard, de ziel den Hemel erven.
Nostra damus laeti.
| |
[pagina 488]
| |
Dit onderschrift (‘Blijde geven wij het onze’) is met eenige vrijheid het gelukkige en schoone anagram van 's dichters prozaischen naam. Men moet het met de toevoeging van een enkele letter of het dubbele gebruik van dezelfde letter niet altijd zoo nauw nemen, gelijk hier blijkt. Een zeer ongemeen anagram vinden wij bij den Overijselschen dichter en predikant Jacob Reves of Revius, wiens geestige en pittige dichtwerken door Van Vloten zijn uitgegeven, die hem terecht zeer hoog stelt, hoezeer ook zijn contra-remontrantsche heftigheid zich wel eens op krasse wijze uiten kon. Vooral verdienen zijn uitnemend gelukte Sonnetten vermelding. Een daarvan laten wij hier volgen om het anagram aan het slot. Aan de stad Grave, na de inneming der ‘dry steden, Venlo, Straelen, Ruremonde’ door Frederik Hendrik.
Wijkt, Grave, het en is geen teeken hier te blijven,
Wijkt, zeg ik, end' en vreest voor lastering noch spot;
't Is eere, lieve man, hem te ontzien voor God,
Die nu den Spanjaard wil ontlijven of verdrijven.
Op, steden van de Maas, verlosset uwe wijven
En kinderen van dit ondeugende ravot;
De prins komt uwen voet te redden uit het slot.
Reikt hem de palmen toe, hij reikt u den olijven.
Ontslaat u van het jok en komt uw helper bij,
Ziet, Venlo, Ruremonde en Straelen alle drij
Hem vallen in den arm en tredende te voren.
Ook Oostenrijk en maakt geen rekeninge meer
Na 't zoete Gelderland te nemen zijnen keer,
Als hebbende daarvan den stalen muer verlooren.
Uit de namen van de drie steden, Venlo, Stralen en Ruremonde, door Frederik Hendrik in 1632 zoo schitterend achtereen gewonnen, zoodat het kwartier van Opper-Gelder voor goed tegen de Spaansch-Oostenrijksche benden beveiligd bleef, heeft de vurige vaderlander Jacob Revius zijn historisch anagram ‘Den stalen muer verlooren’ samengebracht. Uit denzelfden tijd dient ook een Vlaamsche dichter met een goed gevonden anagram, dat tegelijker tijd een devies vormt, vermeld te worden. De dichterlijke smid van Kortrijk, de Prins van de | |
[pagina 489]
| |
rederijkerskamer de Kruisbroeders, in zijn geboortestad gestorven in 1687, Joost Mattelaer, teekende zijn gedichten naar den smaak dier tijden en de eigenaardige gewoonte zoo der Rederijkers als der Renaissance met het anagram: ‘Al-met-raet.’ Eenigszins afwijkende van het gewone anagram maar toch daartoe te brengen is het devies van de dichteres Margareta Godewijck, een voortreffelijk begaafde jonkvrouw, door Prof. J.A. Alberdingk Thijm met zooveel toegenegenheid herdacht, geboren te Dordrecht in 1627, ‘Tot Gode is ons wijck.’ Evenzoo is de woordspeling van Dirk Volkertsz. Coornhert tot het anagram te brengen. Meermalen maakt hij in zijn gedichten toespeling op zijn naam, zooals wij hier door een enkel voorbeeld willen aantoonen. In het welbekende Geuseliedtboeck komt een eenvoudig, kunsteloos maar diep-roerend gedicht voor, kort na Alva's komst geschreven en getiteld: Ballingen. Een nieuw liedeken, alle vrome wtlandische christenen voor desen tijd seer nut ende oorboorlijck.
‘Wij baender-heeren, in ghetale veel,
Vlieden het Nederlant, ons aertsch priëel,
Meestal om weldoen, buyten eenich schult;
Laat ons den Heere bidden om ghedult,
En meer ons sonden, dan Gods straffe haten;
Des Heeren goetheyt sal ons niet verlaten.
Terwijl het slot-couplet het verrassende anagram en dus den dichter verraadt. Princen, baender-heeren, tot Gode keert,
Belijdt uw zonde, uw hert ook verneert
Onder Gods handt, en hem ghelaten staet;
Staet na Gods liefd', verlaet des Duyvels haet,
God zal ons, door die van der maecht geboren wert,
Ontbermen en minnen als zijn ver-coren hert.
Men noeme zulk een woord- en letterspel vrij een rederijkersknutselarij, zulke mannen als Dirk Volkersz-Coornhert zijn hun oprechte vereering aan andere verdiensten verschuldigd. Hun eigenaardigheden die samengaan met het tijdperk waarin zij optraden, hebben ook weer haar aantrekkelijkheid. | |
[pagina 490]
| |
De naam van Coornhert brengt mij tot een anagram van Hendrik Laurensz Spieghel. Het zou evenzeer tot de zoogenaamde acrostichons te brengen zijn. De spelling van ‘Volkaarsen’ is gewettigd naar de afwisseling in de schrijfwijzen der eigennamen in dien tijd; men denke aan de verschillende vormen van Vondel's naam. Men zegt immers nog Evertsen. Het pundicht van Spieghel luidt aldus: Op D. Vz. Coornherts ‘Gebruyk en misbruyk van tijdelijke Have.’
Die rijk en milt is, laat zich hier merken,
Volkaarsen der kennis, die openlick lichten,
Koorn, wijn, en voetsel, tot 's geests versterken
Hertelijk uytdeelende, om elk een te stichten.
Constantijn Huygens is bijzonder gesteld op naam- en woordspelingen, waarin hij wel eens de lankmoedigheid van den lezer tot het uiterste drijft. Maar die woordspelingen zijn nog geen anagrams. Een der laatsten herinner ik mij uit zijn Mengelingen; het bijschrift is van 1621 en te vinden in de Korenbloemen van 1672 in het eerste deel, blz. 479. Het luidt aldus: Naam-verzet
van Joffr. S(usanna) D (e) V(ogelaer). Een jeugdig Amsteldier vol ongemeene vlams,
Wat meer als Waterlands, wat meer als Amsterdams,
Ontliet haar schoone twee bewegelijke kranen
En dekte met een vloed van ongeveinsde tranen
Den eertijds lieven romp van haar's gelijken Een,
Die 't aller-zielen-pad te vroege most betreen;
Doe nu de zelve druk, die haar beval te spreken,
Het spreken haar benam, al sprekende bezweken
Sprak, sluitende met een haar nooit besloten lied:
‘O, Leven, as van Gras, en meer en zijt gij niet’
Deze Susanna was een nicht van Huygens en voor de tweede maal gehuwd met den uit Vondel bekenden Hendr. Schaep. In dit anagram valt De weg en wordt de u voor eene v gebezigd. ‘Amstel-dier’ (reg. 1) is: Amstelsch meisje; kranen (reg. 3) oogen; sprak (reg. 9) beteekent: sprak zij. Nog een drietal anagrams uit de 17e eeuw wil ik hier mededeelen en dan sluit ik de voorbeelden uit de Nederlandsche letteren om eindelijk nog enkele historische in andere talen in herinnering te brengen. | |
[pagina 491]
| |
Een vrij zonderling anagram hield de Eibergensche predikant en vruchtbare dichter van het buitenleven Willem (Wilhelmus) Sluyter er op na. Zijn dichtwerken waren eenmaal zeer populair, vooral op het platteland; nog in 1776 zagen al zijne gedichten te Amsterdam het licht. Uit zijn naam stelde hij het anagram samen, zoo geheel in den geest van den vromen beminnenswaardigen dichter: ‘Heer, sus lust my u wil,’ wat in weerwil van de vrijheid in de samenstelling van den letterkeer niet zoo heel duidelijk is. Dat niet alleen dichters en schrijvers, maar ook mannen van zaken op een sprekend anagram gesteld waren, blijkt uit het volgende voorbeeld. Een welbekend boekverkooper en uitgever in de 17e eeuw, Dirck Pieterssoone had als vignet op de titels zijner boeken een Romeinsch krijgsknecht, slaande op den aardbol met dit anagram als omschrift: ‘Ick stri op sno eerde.’ En eindelijk haal ik nog een klein puntdicht aan uit den tijd der onderhandelingen over het twaalf-jarig bestand, om te doen zien, hoe de zucht naar woordspeling en letterkeer zich telkens en bij allen die schreven of dichtten deed gelden. Deze woordspeling en dit anagram zijn ver gezocht, doch daarom juist kan het als voorbeeld dienen van de somtijds zeer ondichterlijke knutselarij. Opmerking verdient het, dat behalve het eigenlijke anagram de woordspeling op den naam van Pater Jan Ney of Neyen ook bij Vondel voorkomt. De welbekende geestelijke, die zulk een werkzame rol speelde bij de onderhandelingen over het twaalf-jarig bestand, was een geslepen diplomaat, wiens naam weldra door al de Provinciën vermaard werd. De woordspeling komt voor in Vondels Roskam; men moet er bij in het oog houden, dat de gewestelijke uitspraak vooral in de Zuidelijke Nederlanden de woordspeling mogelijk maakt. Vondel zegt in zijn Roskam, vs. 45 en verv.: ‘Indien de Spanjaard zag het land van Hoofden blinken,
Hoe zou zijn fiere moed hem in de schoenen zinken:
Hoe zou hij Vader Ney opwekken, door gebeên,
Om met zijn tong dees scheur te neyen hecht aanéén.
Ook vermeldt Vondel, die hem bijzonder als Vredestichter nog jaren lang vereerd heeft, in het gedicht aan de Engelsche Koningin Henriette Maria zijn naam; hij hoopt dat Willem van Oranje bij zijn huwelijk met de Engelsche prinses niet zal nalaten | |
[pagina 492]
| |
‘Vader Neys gezegenden olijf’ te aanvaarden voor een eeuw van oorlogsroem. Het puntdicht waarin het dubbele anagram voorkomt, kan men vinden in Van Vlotens ‘Nederlandsche Geschiedzangen, naar tijdsorde gerangschikt en toegelicht’, II, bl. 387. Wij laten het hier volgen. De namen dick den aert der menschen voorbescheyen
En duyden 't amt dat haer na te bedienen staet;
Siet, keert Jean het is naei, keert Neyen gij spelt neyen,
Dus Jean Neyen, die neyt, waer gij hem grijpt oft laet.
Niet dat de Fater sich op 't cleermaken verstaet,
Geestlick en geestich is 't neyen, daer ick van spreke,
Met monde, niet met hand, geen cappen, maer den Staet;
Ney, Pater Ney, maer wacht dat 't garen niet en breke!
Er zijn wel minder aardige puntdichten gemaakt dan dit van een onbekende. Wij nemen hier van de Nederlandsche anagrams voorloopig afscheid om nog eenige historische in andere talen te vermelden. In Frankrijk, zeiden wij reeds, is het anagram altijd een bevoorrecht spel van vernuft geweest, vooral in de 16e en 17e eeuw. Onder de regeering van Frans I hadden het hof en de hovelingen er bijzonder veel smaak in. Daurat heeft er zijn naam bekend door gemaakt; de aanzienlijkste personen in Frankrijk kwamen tot hem en beloonden hem mildelijk, als hij een gelukkig anagram had gevonden; hij schijnt er bijzondere handigheid in gehad te hebben. Men verhaalt ook van een Franschen dichter, die zoo smoorlijk verliefd was, dat hij niet rustte voor hij een paar dozijn anagrams op den naam van zijn liefste gevonden had. Natuurlijk kwam de anagram-woede in discrediet, toen men aan het morsen raakte, door òf de namen zelf te verwringen òf minder nauwgezet in de keuze of het weglaten van letters te zijn. De grootste tegenstanders van dergelijk letterkundig spel moeten echter toegeven, dat een gelukkig anagram een zeldzame voldoening geeft aan den vernuftigen en geestigen vinder en evenzeer groot genoegen moet doen aan hem of haar, wien het geldt, zoo het ten minste niet een satire inhoudt. Op de maîtresse van Karel IX, om eens een gelukkig voorbeeld te noemen, werd een anagram gemaakt, dat ook een historische waarheid bevatte Haar naam Marie Touchet leverde als anagram op: ‘Je charme tout.’ | |
[pagina 493]
| |
Ook vermeldt men nog als goed gevonden het anagram op Frère Jacques Clemens, den moordenaar van Hendrik III; het luidde: ‘C'est l'enfer qui m'a créé.’ Bekend is ook het anagram op Revolution Française, dat zelfs een tweede heeft opgeleverd, hetwelk als partij-leuze dienst heeft gedaan; zij luiden: ‘Un Corse la finera: veto!’ Dat met Corse, den Corsiaan Napoleon bedoeld wordt, zal elk begrijpen. Eenigszins verwant met het anagram is ook een woordspeling, als het Panama-schandaal aan de hand gaf. Men vroeg het verschil tusschen Panama en Panorama, en het antwoord was: ‘Panama manque d'or.’ En naar het verdwenen goud of geld werd vergeefs gezocht. Zoo ook kan men als verwant met het anagram beschouwen de beteekenis die de naam van den beroemden componist Verdi eenmaal in Lombardije had. ‘Leve Verdi!’ was een nationale kreet geworden met politieke beteekenis, toen Lombardije nog onder Oostenrijks bestuur was: de vijf letters vertegenwoordigden de aanvangsletters van ‘Vittore Emanuele Re d' Italia’, Victor Emanuel, Koning van Italië. Eindelijk nog vermeld ik den naam van Voltaire, die uit zijn eigenlijken familie-naam zou genomen zijn, namelijk: Arouëtl (e) j (eune), waarin de j voor i staat en de u met de v gelijk gesteld wordt.
Ook in Engeland hebben vaak de geestigste mannen een neiging voor het anagram getoond. Beginnen wij met een letterkeer op Maria Stuart, waarbij wij weder aan Vondel denken. Voor de opdracht van zijn treurspel Maria Stuart (1646) komt het volgende anagram voor ‘der onvergelijke Heldin, der incomparabilis heroinae’, gelijk hij de ongelukkige Koningin noemt: ‘Maria Stuarta erat Matura Arista,’ dat is: ‘Maria Stuart was een rijpe korenaar.’ Het anagram is echter niet van Vondel-zelf; men vindt op oude afbeeldingen van de Schotsche Koningin vaak een korenaar met toespeling op dezen | |
[pagina 494]
| |
letterkeer. Er zijn nog andere anagrams op denzelfden naam of een kleine wijziging daarvan; een er van is aldus: Maria Stevarta, dat is: ‘de gewapende waarheid.’ Ook op haar tegenstandster Koningin Elizabeth bestaan anagrams; een er van luidt: Elizabetha Regina Angliae, waarin zij dus beschreven wordt als het ooilam der Engelschen en de leeuwin der, of liever voor, de Spanjaarden. En op den zoon van Maria Stuart, Jacobus I wist men een goedgevonden anagram te maken door zijn vollen naam Charles James Stuart te veranderen in: ‘Claims Arthur's seat,’ ‘heeft aanspraak op den zetel van Arthur’, waardoor zijn recht op den Engelschen troon bewezen werd, meende men, daar het anagram hem tot afstammeling verklaart van den denkbeeldigen koning Arthur. Een dichter in dien tijd maakte van James Stuart, ‘a just Master,’ ‘een rechtvaardigen meester’ of heerscher. Veel gelukkiger nog was het historische anagram op Monk, later Hertog van Albemarle. Na de terugkomst van Karel II maakte men den volgenden letterkeer, waarvan Ano Sa beteekent: Anno Salutis, in het jaars des heils (het jaar onzes Heeren): Georgius Monke, Dux de Aumarle, Ook op verschillende andere, niet vorstelijke namen, waren de anagrams niet zeldzaam. Van des dichters naam Sir Thomas Wiat (Wyat) maakte men ‘a Wit, een venuft,’ wat een aardig compliment was aan den dichter uit het overgangstijdperk in de 16e eeuw, aan den man die het Sonnet in Engeland populair maakte. En van Vernon, den beroemden naam van een familie, die zich zoowel op staatkundig als op letterkundig gebied bekend heeft gemaakt, vormde men het anagram ‘Renoun, vermaardheid,’ Zoo zette men den naam van Randle Holmes om in den letterkeer ‘Lo, Men's Herald, zie den heraut der menschheid,’ wat zeer vleiend was voor den man, die een standaardwerk over heraldiek had geschreven. Niet | |
[pagina 495]
| |
altijd was echter het anagram vleiend. Van William Noy, den procureur generaal van Koning Karel I en een personage dat nog al vreemd met de wet kon omspringen, maakte men den letterkeer: ‘I moyl in Law, ik mors met de wet.’ Het geestigste anagram betrof een dame uit de onrustige dagen van Karel I. Het was Lady Eleanor Davies, die zich verbeeldde een profetes te zijn en in die hoedanigheid de troebelen aanstookte. Zij beweerde dat de geest van Daniel in haar werkte, in welk geloof zij versterkt werd door een anagram op haar eigen naam, dat ze evenwel zelf verzonnen had, nam. ‘Reveal O Daniel,’ openbaar, dat is: profeteer o Daniel! Zij lette blijkbaar niet veel op een letter meer of minder. De opgewonden dame werd echter met haar eigen wapenen verslagen. Toen een vergadering van bisschoppen te vergeefs trachtte ‘haar zondige fantasie’ te bezweren, kwam een geestelijke op den gelukkigen inval een nieuw anagram saam te stellen, dat haar profetische ingevingen voor goed tot zwijgen bracht; het luidde: Dame Eleanor Davies, Zie daarover D'Israeli's Curiosities. Bekend is ook het gelukkige anagram op Horace Nelson, den overwinnaar bij Aboukir. Dr. Burney complimenteerde hem eenmaal met den letterkeer: Horatio Nelson, Nog een paar op mannen uit de letterkundige geschiedenis van Engeland wil ik medeelen. De dichter uit den tijd van Milton, Edmund Waller werd eenmaal verrast met het volgende distichon: ‘His brows need not with lawrel to be bound,
Since in his name with Lawrel he is crown'd,’
De andere letterkeer is van John Bunyan op zijn eigen naam. De vrome ketellapper, die in de gevangenis een boek geschreven heeft, dat na den Bijbel en Shakespeare in Engeland het meest herdrukt is, die weergalooze allegorie getiteld ‘A Pilgrims Progress’, in het Nederlandsch bij duizenden herdrukt onder den titel: ‘Eens Christens reize naar de Eeuwigheid’, die eenvoudige man uit het volk in den veelbewogen tijd van Karel I en het Protectoraat, kon niet alleen zeer humoristisch zijn, maar | |
[pagina 496]
| |
zich ook zeer kras uitlaten tegenover zondaren en onverschilligen. En als zij zich gekwetst achtten door zijn uitvallen, dan wees hij hun op het anagram van zijn naam: ‘No hony in a B.’ De spelling was gewoon in die dagen en de letter B (Bunyan) was tevens de uitspraak van bee, honigbij. Men merkt wel dat de Engelschen in de 16e en 17e eeuw niet minder met het anagram waren ingenomen dan de Franschen en de Nederlanders. Men bracht ze zelfs in rijm, zoo als uit het oude couplet blijkt: ‘Live, vile and evil have the selfsame letters,
They live but vile whom evil holds in fetters.’
Dezelfde letters in live, leven; vile, gemeen, laag, en evil, kwaad, hielden de opmerking in die tot het rijmpje aanleiding gaf. Dergelijke anagrams behooren tot de populaire soort, evenals het oude en welbekende astronomer, sterrekundige, in letterkeer: moon-starer, maankijker. Bij groote gebeurtenissen is men vooral tot het anagram geneigd. Toen Koningin Victoria 50 jaar geregeerd had, ging het volgende anagram van mond tot mond:
Queen Victoria's jubilee year,
‘I require love in a subject.’
En eindelijk wijst de geschiedenis op een anagram, dat gevormd werd uit de eerste letters van de namen der personen die een ministerie uitmaakten, een zeer bekend anagram trouwens; ook in het Nederlandsch sprak men van het kabaal ministerie, een beruchte vereeniging van staatslieden door Karel II tot bereiking van zijn politieke plannen saamgesteld, waarvan het verbond met Lodewijk XIV in 1672 het gevolg was. De namen dier ministers waren: Clifford, Ashley, Buckingham, Arlington en Lauderdale, wier aanvangsletters het woord Cabal vormden, gelijk men ziet. Nog enkele anagrams in andere talen zijn min of meer bekend geworden. Het bekende woord van Pilatus, toen hij als rechter over Jezus gezeten was: ‘Wat is waarheid!’ (Evang. van Joh. XVIII, 30) werd in het Latijn aldus omgezet:
Quid est Veritas?
‘Est vir qui adest,’
‘het is de man die voor u staat,’ | |
[pagina 497]
| |
Celspérius van Regensburg, die zelf een uitgebreid boek over anagrams geschreven heeft, voegde zijn lastige vrouw (Lat. mulier) toe: ‘I lemur: ga weg, spooksel!’ Van Gustaaf (Gustavus) maakte men: Augustus. Zoo vormde men van den beroemden arts Galenus het woord: Angelus, om hem daardoor tot Engel der wetenschap en der lijdende menschheid te verheffen. Calvijn (Calvinus) gaf zijn Institutiones uit onder den naam op het titelblad Alcuinus, den naam van den beroemden geleerde aan het hof van Karel den Groote. En Montecuculi maakte van zijn eigen naam het anagram: centum oculi. En een zeer twijfelachtige toespeling op de verdienste van den Silesischen dichter Schneiderreit vindt men in het anagram waartoe zijn naam uitlokte: Riesendichter. Dat schrijvers niet altijd op hun eigen naam, maar ook met toespeling op de strekking van hun werk een letterkeer verzinnen, waarachter zij zich verbergen, blijkt uit een werkje, dat eenige jaren geleden uitkwam en waarin een soort van Utopia beschreven werd, later gevolgd door Bellamy's ‘Het jaar 2000.’ Dat werkje verscheen onder den pseudoniem: Erewhon, dat duidelijk laat lezen: nowhere, nergens. De Berliners zijn ingenomen met het anagram op den Latijnschen naam hunner stad, Berolinum, waarvan de letterkeer is: Lumen orbi, het licht der wereld, dat ergens op een kerktoren van de stad gevonden werd, zonder dat men den oorsprong er van kon ontdekken. En hierbij willen wij het laten, schoon het onderwerp nog lang niet is uitgeput, zooals men denken kan. Men zal uit de gegeven voorbeelden zien, dat niet alle anagrams even gelukkig zijn. De goed-gelukte evenwel blijven in iedere letterkundige geschiedenis van beteekenis en zullen nog steeds de opmerkzaamheid trekken, zoo zij een verrassend verband met persoon of gebeurtenis weergeven of van eene vernuftige vinding getuigen. Onze eigen letterkundige geschiedenis geeft er voorbeelden van. Ook de geringste bijzonderheden die de Renaissance kenmerken verdienen de aandacht. | |
[pagina 498]
| |
No. 54. - Nog een dichter-portret. P.A. de Genestet.Ik kom nog eenmaal op No. 43 terug: Dichters bij hun portretten. Het bijschrift van de Genestet ter begeleiding van zijn beeltenis aan Prof. van Vloten ontbreekt daar. Men zal het ook vergeefs in de ‘volledige Dichtwerken’ zoeken: de dichterzelf heeft het nooit openbaar gemaakt. Het komt het eerst voor in het tweede deel van de ‘Bloemlezing uit de Nederlandsche Dichters der Negentiende eeuw door Dr. J. van Vloten,’ Deventer, 1862, en is dus een jaar na 's dichters dood verschenen. De dichter heeft zijn boutade blijkbaar niet voor het publiek bestemd. Daar door de eigenaars van de Genestets dichtwerken aan Dr. van Vloten, den samensteller der bloemlezing, geweigerd werd iets over te nemen, voegde hij bij zijn belangrijk levensbericht, behalve eenige strofen uit den juist verschenen Fantasio, het bedoelde bijschrift als een tot heden onuitgegeven bijdrage ter vergoeding van het ontbrekende. Dr. Van Vloten zegt aan het slot van zijn levensbericht: ‘Wij voegen er voorts de schertsende regel of wat aan toe, door den dichter aan zijn mislukt portret, in de Aurora voor 1855, gewijd en in zijn handschrift onder ons berustend.’ Of het bezit van het handschrift de openbaarmaking rechtvaardigde hebben wij niet te beslissen. In de ‘Bloemlezing’, blz, 607 van den oorspronkelijken druk, leest men het volgendende: Op een mislukt Portret.
P.A. de Genestet is 't niet,
Goddank! dien ge op dit prentjen ziet;
Die kijkt, bij gratie der natuur,
Wat minder scheel, wat minder zuur;
Die heeft in 't leven nog wel schik;
Ook zijn 's mans lippen niet zoo dik,
Vooral hangt nooit of nimmermeer
Zijn onderlip zoo pruilend neer; -
En zegt Taurel: nu ja, maar 't is
Toch zijn portret, zijn beeltenis,
Dan liegen hij en 't plaatjen saam,
En daarvoor teekende ik mijn naam
Men ziet, de anders zoo blijmoedige dichter was alles behalve tevreden met zijn portret in de Aurora. Wij weten nn, dat hij die ontevredenheid bij eigen beeltenis met onderscheiden andere dichters deelde. De lezer zal overigens wel begrijpen, dat Taurel de naam was van den graveur. Het portret voor de latere uitgaven | |
[pagina 499]
| |
der volledige dichtwerken is niet dat van genoemden graveur, maar van P.J. Arendsen. Dit tot troost van degenen, die in het bezit zijn van een dier uitgaven en thans in de meening zouden verkeeren, dat zij een afgekeurd portret van den dichter bezaten. Ook het portret der laatste Volksuitgave heeft een anderen teekenaar, nam A. de Vries, terwijl de graveur de welbekende kunstenaar Steelink is. Het portret van Taurel schijnt dus op aandrang van den dichter voor goed te zijn opgegeven. De geïllustreerde uitgave heeft het portret van den reeds genoemden - en laat ik er bijvoegen hoogstverdienstelijken graveur Arendsen. Onder de illustratiën zijn die van Rochussen de belangrijkste en meest karakteristieke. Daar er tal van illustratiën bij proza en gedichten van onze auteurs door den origineelen Rochussen geteekend zijn, vestigen wij de aandacht van onze onderwijzers die oog voor de Kunst hebben, op de reproducties van den genialen teekenaar en schilder. Zulke ‘verluchtingen’ of illustraties vormen een gewichtig bestanddeel van goede uitgaven, en het wordt tijd de gewone onverschilligheid daaromtrent te laten varen. Onderwijzers moet de ontwikkeling van eigen kunstzin geen onverschillige zaak zijn. (Wordt voortgezet). A.S. Kok. |
|