Noord en Zuid. Jaargang 17
(1894)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schriftelijke taalopgaven bij de examens voor de akte van hoofdonderwijzer(es).
|
1. | Geboorteheilig van den Fenix der Poëten, |
2. | Die zoo lang 't gryze hooft bestraelt hebt met uw licht, |
3. | Ik offer vrolyk op uw outer dit gedicht, |
4. | Nu gy uw dichter noch een jaar hebt toegemeten: |
5. | Schoon d'alverslindende eeuw zoo menig heeft verbeten, |
6. | Terwyl uw voedsterling 't bespieglende gezicht |
7. | Ten hemel heft, en leert den ongodist zijn plicht, |
8. | Of tast, met boetgezang, de schyndeugt in 't geweten. |
9. | En gy, doorwyze man! maekt d'oude dichters stom |
10. | Met zulk een wakkerheit in zulk een ouderdom; |
11. | Dat dus uw jaergety my altyd heilig blyve! |
12. | Zoo stap het negende noch 't achtste kruis voorby! |
13. | Zoo schende tyd noch ramp uw heldenpoezy, |
14. | Terwyl ik achter U op wasse vleugels dryve. |
J. Antonides.
Geef van bovenstaand gedicht den volledigen inhoud in goed proza zoo juist mogelijk weer.
1. | der Poëten. Hoe noemt gij dezen genitief en waarom zoo? |
2. | hebt. Waarom staat het in den 2den persoon? |
4. | Nu. Welk rededeel en waarom? Kan het ook een ander rededeel zijn. Gebruikt dat in een zin. |
8. | Of tast enz. Welk soort van zin is het? |
9. | Stom. Waar hoort het bij? |
2. | De beste stuurlui staan aan wal, wil met andere woorden zeggen: Ay te keuren valt gemakkelijk, maar zelf te doen is heel wat moeilijker. Het valt licht de handelingen van anderen te laken, wanneer men zich niet in hun toestand geplaatst vindt. |
Nederlandsche taal (1½ uur).
1. Ga van voorbeelden uit en verklaar één van de drie volgende stellen van synoniemen:
a. | Vertellen, verhalen; |
b. | Krijgen, verkrijgen; |
c. | Voorbeeld, toonbeeld. |
2. Gebruik één van de drie volgende stellen van woorden in goede zinnen, in overdrachtelijke beteekenis; (dus drie zinnen).
a. | Onverbloemd, ontzenuwen, zich vergrijpen; |
b. | Hartader, tooverwoord, ontbolsteren; |
c | Buitensporig, brandpunt, hoeksteen. |
Verklaar bovendien één van de opgegeven woorden, d.i. deel mede de afleiding van de oneigenlijke of overdrachtelijke beteekenis uit de eigenlijke of oorspronkelijke.
3.
Geef met eigen woorden, zoo nauwkeurig mogelijk, den inhoud van het puntdicht weer.
4. Onder een versje, dat tot opschrift draagt Duisterheid en waarvan de korte inhoud is, dat de dichter N. Beets slechts van schrijvers houdt, die krachtig, klaar en kort zijn, komt het volgende voor:
Hooft, volgens zijn brieven, ‘kende er die de duisterheid voor de Duitsheid verkozen, om te beter geesten te schijnen,’
N. Beets, Nog eens Winterloof, 1887-1892.
Geef met eigen woorden, zoo nauwkeurig mogelijk, den inhoud van de aangehaalde woorden weer.
Breda. A. (1½ uur).
Op het bombardeeren van Genua.
(Naar een Italiaansch Dichter).
1. | Zoo ik, mijn moederstad, met onbetraande kaken, |
2. | Uw schoon geschonden zie, verbrijzeld en vergaan, |
3. | Het is in 't hart uws zoons geen strafbaar plichverzaken; |
4. | Maar 't zuchten ware uw roem, uw heldendeugd verraân. |
5. | Ik eer de majesteit dier neêrgevelde daken, |
6. | (Tropeeen van den Moed!) en bîd haar knielend aan. |
7. | Waar voet of oog zich wend', waar vlam of donders kraken, |
8. | Ik zie standvastigheid (en onverwrikbaar) staan. |
9. | Geen schooner zegepraal dan 't edel leedverduren! |
10. | Verheven is uw wraak, bij de omgestorte muren, |
11. | Uw ondergang te zien, van schrik en kommer vrij: |
12. | De Vrijheid zweeft in 't rond door de uitgeblaakte wallen, |
13. | En kust het dierbaar puin, voor haar behoud gevallen, |
14. | En zegt: Een puinhoop, ja; maar nimmer slavernij! |
Bilderdijk.
1. Geef den inhoud van bovenstaande dichtregelen, zoo nauwkeurig mogelijk, in goed proza weer.
II.
1. | Onder welke soort brengt gij de zinnen van regel 4 en 7 en waarom? |
2. | Geef de zinsontleding van regel 8. |
3. | Waar (regel 7), welke woordsoort en waarom? |
4. | Welken dienst doen geschonden (regel 2) en vrij (regel 11)? |
5. | Verklaar de vorming en beteekenis van onverwrikbaar. |
6. | Wijs eenige figuren aan in bovenstaand gedicht en geef daarbij eene korte toelichting. |
B. (1 uur).
Behandel in een opstel de Aanvoegende wijs, (Aard, gebruik, tijden).
's Gravenhage. (2¾ uur).
1. Maak een opstel over één der volgende onderwerpen:
a. Het programma vraagt ‘eenige bekendheid met de voornaamste voortbrengselen der Nederlandsche letterkunde, vooral van lateren tijd.’.
Hoe hebt gij uwe studie ingericht om deze bekendheid te verkrijgen; met andere woorden: Wat en hoe hebt gij gelezen?
a. | Arbeid adelt. |
b. | Monumenten. |
c. | Luchtkasteelen. |
II. Behandel één of meer van de volgende opgaven:
a. | Het tegenstellend zinsverband. Wijs daarbij tevens aan, in hoeverre het toegevend zinsverband er mede in betrekking staat. |
b. | De wijzen der werkwoorden. |
c. | Het voegwoord of. |
d. | Een der voorvoegsels be, ge, ont en één der achtervoegsels baar, schap, ing. |
Amsterdam. (¾ uur).
Geef den inhoud van onderstaand fragment uit Potgietér's ‘Bronbeek’ zoo nauwkeurig mogelijk terug:
Spraakkunst (½ uur).
Doe in zinnen de verschillende beteekenissen uitkomen der woorden daar, nu en toch en wijs die beteekenis bij elken zin duidelijk, maar zoo beknopt mogelijk aan.
of:
‘Dikwijls is het moeilijk een voegwoord en een bijwoord behoorlijk van elkander te onderscheiden’. Waaruit vloeit die moeilijkheid voort, en waardoor laat gij u bij uwe beslissing in dezen leiden?
Opstel (1½ uur).
Keuze uit de volgende onderwerpen.
Liefdadigheid. |
De laatste avond thuis |
Eenmaal is geenmaal. |
Robertus Nurks of Jan Adem Kegge. |
Leeuwarden. (2 uur.)
1. | Breng deze coupletten in proza over en zorg er voor, al de gedachten van den dichter weêr te geven. |
2. | Is het voorz. te in Regel 1 taalkundig te verdedigen?
Wat weet gij overigens van de kracht van dit voorzetsel? |
3. | Waarom zegt de dichter: Werk uw werk (regel 3) en niet: Doe uw werk? |
4. | Bestaat er in regel 5 eene bloote aaneenschakeling? |
5. | Maak het verband tusschen de zinnen in regel 9 en 10 onderschikkend; evenzoo tusschen de overige zinnen in het 2e couplet, en licht uwe veranderingen nader toe. |
6. | Van welke middelen maakt de dichter gebruik om de modaliteit der gedachten uit te drukken, voorkomende in regel 17-20? Welk andere middelen kan men aanwenden om de modaliteit eener gedachte uit te drukken? (Voorbeelden). |
7. | Vergelijk de beteekenis van haat (regel 21) met die van nut, winst en voordeel, en helder uwe verklaringen op door gepaste zinnen. |
Opstel (1 uur.)
Kies een der volgende coupletten of een der onderstaande personen tot onderwerp van een opstel:
Zwolle. (1½ uur.)
A. Zoo zijn er.
1. | In de ongerechtigheid verheugt ge u. Zwarte vlekken, |
2. | In die men eert en prijst te ontdekken, |
3 | Bedroeft u niet; gij aast op kwaad, |
4. | 't Is voor de nieuwe klok, die gij gaat gieten, |
5. | Gewenschte spijs. Hoe zal uw hart genieten, |
6. | Als zij door stad en land haar wanklank hooren laat! |
7. | Is 't Waarheidsliefde, of Grootheidshaat? |
1. | Vergelijk naar de beteekenis ongerechtigheid (reg. 1) en onrechtvaardigheid. |
2. | In welken naamval staan: vlekken (reg. 1), die (reg. 2) en wanklank (reg. 6); en waarom. |
3. | Verklaar de vier laatste regels. |
B. Roem.
1. | Drieerlei is de roem, de kroon in den strijd van het leven; |
2. | Elk dier kronen om beurt loone den manlijken geest: |
3. | Roem van wijsheid erlangt, wie, eigene zwakheid gedachtig, |
4. | Strijd, te zwaar voor zijn kracht, zij het zelfs vluchtende vreest. |
5. | Roem van moed is het loon van hem, die niet vraagt naar den uitslag, |
6. | Maar zich werpt in den strijd liefst, waar het felst wordt gestreên. |
7. | Roem van adel der ziel mag oogsten, wie weigert te strijden, |
8 | Is de kans niet gelijk, mooglijk 't verwinnen alleen. |
A. Pierson,
1. | Benoem de bijzinnen, ook de beknopte, in reg 3 en 4, 7 en 8. |
2. | Wat beteekent van in regel 3? |
3. | Wat beteekent erlangen (regel 3)? Gebruik hetzelf in een flinken zin. |
4. | In welken naamval staat zwakheid (reg. 3); en waarom? |
5. | Wat voor rededeel is mooglijk (reg. 8)? Hoe komt het nog anders voor? |
(Nederlandsche taal 1½ uur).
Schets aan de hand van bovenstaande regelen den dichter Vondcl met uw eigen woorden.