eeuw zien we zelfs den gewonen huisschilder aan het werk, die wat teekenen heeft geleerd of de Haagsche school heeft bezocht en zich ook eens aan portretten waagde, die dikwijls met f 10 hoogstens f 25 meer dan hoog waren betaald en bij volslagen gebrek aan kunstsmaak wonder geprezen werden, als het overhemd met de diamanten doekspeld van mijnheer en de zijden japon of de zwierige muts van mevrouw of de juffrouw duidelijk herkenbaar waren.
Uit Jonathans causerieën blijkt, dat hij tot eene welgestelde familie behoorde, geen wonder dus, dat hij ‘ook geportretteerd’ was.
Wie een portret als kunstwerk begeerde, zou inderdaad aan Charles Howard Hodges of aan Jan Adam Kruseman denken, de eerste een Engelschman, die zich in 1788 te Amsterdam vestigde, de aanzienlijkste mannen van zijn tijd portretteerde en in 1837 overleed en o.a. de leermeester was van Cornelis Kruseman, den historieschilder, wiens ‘Gevecht bij Bautersem, waar de Prins van Oranje gekwetst werd’ genoeg bekend is; de ander een leerling van Cornelis Kruseman en van den Belgischen schilder David, in 1804 te Haarlem geboren en in 1862 te 's-Gravenhage overleden.
Voor alle volgende bladzijden zij ineens af gezegd, dat Jonathan naar den smaak dier dagen steeds over zichzelven spreekt als over het onbeduidendste wezen, dat men zich kon denken en zijn ouderdom en eenzame levenswijs met de grilligste kleuren teekent, straks noemt hij zich ‘horzel in Gods bloemengaarde.’
‘Stalen van mijn soort,’ is wel ongewoon, maar monsters of exemplaren minder gewild, individuen een beetje minachtend, personen of menschen te kleurloos.
Per euphemismum of euphemistisch, eene rhetorische figuur, waarbij ruwe, harde woorden worden vervangen door andere, die geen aanstoot geven, zoo voor sterven: van ons henen gaan, tot zijne vaderen verzameld worden, ontslapen, naar betere gewesten heengaan en derg. Hier is de uitdrukking gebruikt in de beteekenis van ‘al te mooi’.
In effigie, d.i. in beeltenis; niet de man, maar zijn beeld werd verkocht; zoo werd ook in vroeger eeuwen een gevluchte in effigie verbrand of gehangen.
Scherm voor een tochtgat, treurige maar zeer juiste karakteriseering van den kunstsmaak in die dagen: twee gelijke, even groote platen of schilderijen te weerszijden van den schoorsteen, zomers een op de opening in de muur, waar 's winters de kachel-