Noord en Zuid. Jaargang 17
(1894)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
Aanteekeningen.I.1.
Er flikkerde aan den voet der duinen
Er schitterde op die blanke kruinen
Wat glans van daar de vrijheid schoot.
De aankondiging van den onderwerpszin in den derden regel in het er der beide eerste is een nabootsing van Hoogduitschen zinbouw. De zin is echter duidelijk: de glans der Engelsche vrijheid wierp zijn weerschijn op onze kusten, bleef hier de hoop op verlossing levendig houden. 2. Toch, levende in een wâ gewikkeld. Men vergete niet, dat P. hier voortdurend Holland toespreekt. Eenige regels vroeger heeft hij gezegd, dat H. de vrijheid lief had tot den dood, hier zet hij de beeldspraak voort. Holland is ‘levend in een lijkwâ gewikkeld,’ alzoo slechts schijndood. En hiermede wordt het ‘Herrijze ik!’ van 7 regels verder duidelijk. Hogendorp wordt voorgesteld als hoorende, dat het schijndoode Holland uit zijn wade wil verrijzen. | |
II.3. En wat vermaking ze onderzoeke. Vermaking voor nalatenschap is een zeldzaam woord, maar zoowel de Woordenlijst als Van Dale vermelden het. P. gebruikt het ook in Isaac da Costa: ‘Wanneer niet da Costa een grootscher vermaking
Dan Vondel of Bilderdijk liet aan de faam.’
4. Voor ied'ren stoot gewiekte bal. De bedoeling is natuurlijk, dat de republiek te vergelijken was bij een pluimbal, gereed om aan iederen stoot te gehoorzamen, alzoo volkomen passief. De geheele uitdrukking is een bepaling van gesteldheid, die bij we behoort, schoon de auteur onze republiek in gedachten heeft, een constructie naar den zin, als meer bij P. voorkomt. | |
[pagina 180]
| |
Potgieters beschouwingen in dit gedeelte herinneren aan het oordeel van Thorbecke in zijn Historische schetsen: ‘Zij (de Republiek) had haar tijd lang overleefd.... Het oude samenstel was, toen het door den machtigen stroom van 1789 werd bereikt, reeds ziel- en wezenloos.’ 5.
Wie dorst zijn leven ons beschrijven,
Als had hij niet vergeefs geleefd?
Den moed zijn meening trouw te blijven,
Wie die hem had? wie die hem heeft?
Herhaaldelijk zijn er klachten geuit, dat de mannen, die de jaren 1787-1813 meegemaakt hebben, zoo gesloten geweest zijn. Dat heeft o.a. Th. Jorissen ondervonden, die in het Voorbericht van zijn Bijdragen tot de Geschiedenis der Omwenteling van 1813 allerlei uitvluchten mededeelt, waaronder hem inzage van familiepapieren geweigerd werd. ‘In dit opzicht, zegt hij, is de wensch geoorloofd, dat ons volk wat ijdeler moge worden, en onze memoiren-literatuur daardoor rijker.’ Zoo is het bv. bekend, dat er gedenkschriften van A.R. Falck bestaan, maar dat de uitgave daarvan door zijn uitdrukkelijk verbod verhinderd is. Op de eerste bladzijde moet hij zijn vloek uitspreken over dengene, die ooit dat verbod overtreden mocht. Uit de regels, die Potgieter laat volgen, blijkt dat ook hij die terughoudendheid hoofdzakelijk gebrek aan moed vindt. Bij Falck zal het wel wat anders geweest zijn, maar voor het meerendeel waren de mannen van 1813, zooals Busken HuetGa naar voetnoot1) ze betiteld heeft, meest ‘berouwvolle keezen en in hovelingen verkeerde demokraten,’ die hun patriotsch verleden liefst vergeten zagen. Ook in zijn Daags na het feest (dl. V) laat Huet zich in dezen geest uit: ‘Sommigen van de jongeren onder hen hebben naderhand hunne afkomst verloochend en zich geschaamd voor hunne eerste liefde. Dit stond hun leelijk; en misschien is die ontrouw de reden, dat men in den tegenwoordigen tijd voor hunne tweede grootheid zoo weinig hoogachting koestert.’ 6. Wat weegschaal zijn moest te zien slingeren = zoogenaamd de weegschaal te zien hanteeren. De bedoeling is, dat Napoleon na zijn val beoordeeld werd door lieden, die niet tot zijn schouder konden reiken. Of gelijk Béranger zong: | |
[pagina 181]
| |
‘Voyant qu' Achille succombe,
Les myrmidons hors des rangs
Dansent gaîment sur sa tombe:
Les petits vont être grands!’
| |
III.7. 't Mopsje. De bekende liedeboekjes der 17e en 18e eeuw, in klein, handig formaat, die de gasten bij gezellige bijeenkomsten meebrachten en die voor den dag kwamen, als er gezongen moest worden. Het Hoornsche Mopje was zeer vermaard. 8. Als zich hun duizendst jaar besloot. Het is duidelijk, dat de dichter hier aan de viering van het duizendjarig bestaan van het Russische rijk denkt. Dat hij met de ‘andren, die voor krijgsroem leven’ de Franschen op het oog heeft, is minder stellig, maar toch niet twijfelachtig, als men bedenkt, dat het gedicht van 1863 dagteekent. Pruisen, dat thans ook in aanmerking zou kunnen komen, waar het liefde voor militair vertoon geldt, had destijds als militaire mogendheid nog weinig te beteekenen. 9. In middeleeuwschen tooi. Een der eerste staaltjes der hier bedoelde voorliefde der Engelschen voor overoude gebruiken bij hun feesten, is wel de jaarlijksche intocht van den Lord-Mayor in de City. Ook in hun rechtszalen en bij academische promoties blijkt hun gehechtheid aan ouderwetsch costuum. | |
IV.10. Oranje en Neerland! enz. Schoon het hier volgend gedeelte geen toelichting vereischt, zij toch even gewezen op den fraaien symmetrischen bouw van de eerste helft der strophe, waar tegenover het harde oordeel, dat soms over Oranje en Neerland gehoord wordt, de opvatting gesteld wordt, die de dichter voor de juiste houdt. 11. Of tot haar dienst wordt gij herkoren, maar zoeter last u opgelegd. Gelijk uit de paraphrase is gebleken, denk ik bij deze regels aan de bedoeling van het Weener Congres om het vereenigde Noord- en Zuid-Nederland tot een bolwerk tegen Frankrijk te doen dienen. De ‘zoetere last’ was: den vrede te helpen bewaren. 12. Teloorgesteld, haast half Europa! Bij dit slot der 4e strophe | |
[pagina 182]
| |
is het wel noodig te bedenken, dat omstreeks 1863 èn in Frankrijk èn in Duitschland nog weinig staatkundige vrijheid heerschte. 13. 't Handvol zaads. Zaad behoort hier gewoon opgevat te worden als koren, niet als zaaikoren. Onder de boeren komt het nog voor, dat zij met zaad niet het uitgezaaide, maar het geoogste graan bedoelen. | |
V.14. Hoe wij 't den eersten Willem danken, en zeven regels verder: Gelouterd gaf hij 't andermaal. Waarop slaat dit voornwd. 't? Het komt mij voor, dat het een terugslag is op het slot van de 3e strophe, waar sprake is van het ‘verbond tusschen vorst en volk,’ waarvan in de 4e strophe de oorsprong en het herstel bezongen is, terwijl nu in de 5e de bezegeling van dat verbond in een grondwet tot nieuwe dichterlijke overwegingen stof geeft. 15. Ons liefst, wijl hij in u herleeft. Deze regel is wat duister, en ik weet er alleen een zin aan te hechten, als ik in ons een aanduiding van den dichter zelf zie. Potgieter heeft altijd zulke goede verwachtingen van het herleven der 17e-eeuwsche herinneringen gehad, en zoo is de naam van Willem den Derden hem dus vooral lief, omdat die naam den grooten stadhouder weer wat meer in herinnering kan brengen. 16. Gij, die gebiên zult: ‘er zij dag!’ Tot recht verstand van het slot dezer strophe herinnere men zich, dat in de dagen van 1863 de koloniale quaestie, de oppositie tegen het cultuurstelsel, in 1860 aangebonden door Baron Sloet tot Oldhuis en Baron van Hoëvell, zich aan het ontwikkelen was. De dichter hoopte alzoo, dat die beweging tot vrijmaking van den inlander 's Konings krachtigen steun zou mogen verwerven. | |
VI.17. Als zich Japan aan u vergrijpt. Dit is een zinspeling op het gebeurde in 1863, toen de Daimio van Nagato plotseling de vreemde schepen, waaronder ook Hollandsche, in de straat van Simonoseki liet beschieten. O.a. raakte de Hollandsche Medusa erg | |
[pagina 183]
| |
in 't gedrang. Eerst na het verschijnen van Potgieters gedicht, volgde in Sept. 1864 de straf, toen een vloot van Engelsche, Fransche, Hollandsche en Noord- Amerikaansche schepen Simonoseki bombardeerde en de vestingwerken verwoestte, een schade, waarvan zich de stad niet heeft kunnen herstellen. Jhr. de Casembroot heeft zich daar den naam van ‘held van Simonoseki’ verworven. 18. Nu Massa's zweep niet langer nijpt. De wetten tot afschaffing der slavernij in Westindië zijn van 8 Aug. 1862. 19. Die ons, als Rembrandt, licht leer scheppen. Licht scheppen is een term, dien P. gaarne gebruikt, als hij Rembrandt gedenkt. Vgl. zijn Isaak da Costa. ‘En uwer verdraagzaamheidswolk van getuigen
Gloort eeuwig op Rembrandts zich licht scheppende ets.’
Het woord dient dan om R.'s kunst te karakteriseeren. Potgieter gebruikt het ook als een dichterlijke omschrijving van het etsen. Vgl. Watersnood (Poezy II, 60). ‘En 'k zal uit onweerslucht den laaien bliksem sling'ren
Licht scheppend door een dwarelstreep.’
20. De Oranjezaal en 't Amstelwonder. Het Huis ten Bosch in zijn geheel is eigenlijk door Amalia van Solms ter gedachtenis van haar gemaal gesticht. De Oranjezaal is een octogoon, waarvan de wanden alle tooneelen uit het leven van Frederik Hendrik voorstellen. De hoofdwand wordt ingenomen door een groote allegorische voorstelling van Jordaens, waarop de Prins over vijanden van allerlei aard: ziekte, ondeugd, enz. zegeviert. De andere stukken stellen het leven van den Prins voor, van het oogenblik, dat Pallas hem uit de handen zijner moeder aanneemt, tot zijn dood. Ook het Paleis op den Dam is een herinnering aan den Munsterschen vrede. De inwijding had plaats 29 Juli 1655. Aan het slot der paraphrase heb ik mij veroorloofd in te lasschen, wat ik vermoed, dat de dichter bedoeld heeft. Een voorstel tot het stichten van een Paleis voor de Staten-Generaal is in die dagen inderdaad aangenomen, maar aan de uitvoering van het besluit schijnt nooit ernstig gedacht te zijn. C.H. den Hertog. |