Noord en Zuid. Jaargang 15
(1892)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Uit den inhoud der tijdschriften.Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde XI, 1e afl. G.J. Boekenoogen. Van als. [Erenberge (Mnl.), volgens Mnl. Wdb. gewaden, kielen, overkleederen. Volgens B. is erenberch = mouw, en heeft het, gelijk vermoed is, niets met eer te maken, maar waarschijnlijk wel met arm, en zou het dan tot de groep: halsberch (pantser), keelberch (halsband) behooren. Huwelijk voor huweleic, samenstelling van huwen met een Og. woord voor dans, spel, verwant met Got. laiks m. dans, en laikan springen. Franck zegt daarom: ‘huwelijk moet dus oorspronkelijk feestelijkheid bij het huwen beteekend hebben.’ B. toont aan, dat deze oorspr. bet. wellicht nog meer moet worden beperkt en onder huweleic eigenlijk te verstaan is ‘de dans, waaronder bij onze Germ. voorouders het huwelijk voltrokken werd. Gevel, volgens de afl. ‘het bovenste stuk van een muur, dat in een driehoek uitloopt, ongeveer fr. pignon. Thans voorkant van een gebouw. B. vermeldt, dat de oorspr. bet. top, uiteinde bevestigd wordt door de Zaansche gouwspraak. De houten figuur op de Zaansche puntgevels, een spits van omtrent 1 M. lang, in den vorm van een puntig toeloopenden kurketrekker op een bol geplaatst, heet gevel. Het hazenpad kiezen. Uit het Dagverhaal van Jan van Riebeek worden een paar navolgingen van deze uitdrukking vermeld en besproken; n.l.: het robbenpat kiesen en 't reynosters padt kiezen. Reynosters of renostersGa naar voetnoot1) worden verklaard als rhinocerossen. Nog worden als uitdrukkingen met gelijke beteekenis aangeteekend: het hazenvel aantrekken en den hasenwimpel opsteken.] A. Kluyver. Kokkerd. [Tegenover de door Verdam voorgestelde verklaring, dat dit woord eene der vele verminkingen zou zijn van krokodil, wordt het hier in verband gebracht met kokosnoot, ook voorkomende onder den naam van kookernoot (West-Indië), in de Engelsche volkstaal cokernut en coker.] | |
[pagina 93]
| |
R. Fruin. Alva's bril. [Eene lezenswaardige studie over den mogelijken oorsprong van het rijmpje.] J.W. Muller. Seck. [Deze uitroep van Kackerlack wordt hier als imperatief van seggen verklaard.] A. Beets. Verstek. [Betoog, dat deze rechtsterm niet met zich versteken = z. verbergen samenhangt, maar met iemand van iets versteken, d.i. berooven of uitsluiten, hier nl. van alle ‘exceptiën, weren en defensiën’, anders den verschenen beschuldigde ten goede komende. De uitdrukking verstek werd vervolgens eenvoudig als een aequivalent van het défaut der Napoleontische wetboeken gebezigd.] J. te Winkel. Het Vijgeboomken te Amsterdam. [Heeft volgens den schrijver te Amsterdam niet bestaan. Wel was er eene kamer van dien naam te Schiedam.] F.A. Stoett. Builen met oorkussens slaan. [Bewijsplaats.] J. Verdam. Verklaring van Nederlandsche woorden. [V. Kling, heuvel, bepaaldelijk niet begroeide heuvel. In verband gebracht met een mnl. ww. clingen, in de bet. kleven, zich hechten aan, waaruit de bet. klimmen af te leiden is. - VI. Kinnetje. Uitvoerige uiteenzetting, dat dit woord door eene soort van volksetymologische vervorming ontstaan kan zijn. Het Mlat. quintale, vijfde deel, later waarschijnlijk tot vierde deel gewijzigd, heeft zich in den vorm kintale, kintal over West-Europa verspreid, kreeg door verplaatsing van den klemtoon een inheemsch voorkomen; werd in zijn vorm kintel in het Hd. en Mnl. met kint in verband gebracht; el werd werd voor verkl. uitgang aangezien en zoo ontstond een vorm met een anderen verkleiningsuitgang, nl. Hd. kindlein, Mnl. kindekijn, door assimilatie kinnekijn en verder kinnetje. - VII. Klakkeloos. De verschillende beteekenissen van dit oude woord worden verklaard uit tweeërlei klakkeloos, een van klak = vlek, (vgl. Hd. klecks) en een ander van klak = slag]. A. Kluyver. Sjamberloek. [Eene poging om dit woord te verklaren door Sp. chamerluco, (een kleedingstuk voor vrouwen), door den schr. in verband gebracht met Turksch jagmur of jamur, regen, en jamurlyk, regenmantel, dat in verschillende Oost-Europeesche talen doordrong en voor jas of mantel gebruikt werd. Lessing gebruikt in N.d.W. den vorm jamerlonk voor een kleedingstuk van Muzelmannen. Zoolang het onzeker is, hoe het woord in onze taal is gekomen, blijft de spelling sjamberloek, op den klank af, te verkiezen.] | |
[pagina 94]
| |
Taal en letteren II, afl. 1. J.H. van den Bosch, De Roos van Dekama. J. Brouwer. Iets over den superlatief. [Eene verklaring van den praedicatieven superlatief van het bijv. nwd. in zijn onverbogen vorm gelijk aan den superlatief van het bijwoord]. Dr. R.A. Kollewijn. De geslachten der zelfstandige naamwoorden in het Nederlandsch. [De schr. wijst er op, dat de verbastering reeds in het Mnl. begon en dat die verwarring en regelloosheid ten top steeg in het midden der zestiende eeuw, toen die zich ook tot de naamvallen uitstrekten, zoodat men aanhoudend den in den nom. of de in den ace. mann. kan aantreffen, zoodat men schreef des maeghts en derg. Ook bij Hooft en Vondel vertoont zich die verwarring. Welmeenende taalbeoefenaars hebben in de 17e en de 18e eeuw gepoogd, verbetering daarin te brengen. Eerst onder de regeering van Siegenbeek en Weiland kwam er wat meer eenheid, vervangen door eene betrekkelijk weinig daarvan verschillende grootere eenheid bij de troonsbestijging van de Vries en te Winkel. Lange woordenlijsten vergelijkenderwijs uit verschillende schrijvers geput, toonen aan, hoe weinig, althans tot het midden der 18e eeuw de wetgevers zelf tot een vaste overtuiging waren gekomen. ‘Al te kommerlijke handel maekt belemmering van geest’ haalt schr. uit Lambert ten Kate aan en sluit met den wensch, dat men bij 't ontbrekend taalgevoel nalate, de afgestorven onderscheidingen kunstmatig te doen herleven, waardoor spreek- en schrijftaal elkaar meer zouden naderen en veel noodelooze last voorkomen ware]. Sprokkels. [Een bewijsplaats uit Huygens Spaansche Wijsheit voor het gebruik van bestkoop, en van gij als zelfst. nwd.: u ghy, eveneens bij Huygens.]
Dietsche Warande V, afl. 1. Dr. Jan te Winkel, Middeleeuwsche Zedespreuken. [Naar aanleiding van Die bouc van Seden en Der Lekenspiegel, met onderzoek naar de klassieke bronnen en voorbeelden]. | |
[pagina 95]
| |
School en Studie, XIV, afl. 1 en 2. P.H. Mulder. Aanteekeningen bij Starings Puntdichten. [Eene zorgvuldig bewerkte en rijke voorraad toelichtingen bij de moeilijkste epigrammen]. H. Jacobs. Raadgevingen en aanwijzigingen. [Voorbeelden van wat in de Zuidelijke provincien op de examens door de constructie van een zin verstaan wordt]. Antwoorden op ingezonden vragen.
De Toekomst, XXXIV, afl. 1 en 2. D. Claes. Taalpolitie tvegepast op Cato Schabletter. [Polemiek met H. Meert over meerendeels Zuid Nederlandsche taalquaesties].
De Navorscher XXV, afl. 1 en 2. Dr. J. Hartog. Woorden en zegswijzen uit de 16e eeuw.
Nederland, afl. 1 en 2. A.J. Alberdingk Thijm. [Zeer belangrijke en lezenswaardige mededeelingen omtrent het intieme, literaire en artistieke leven van den dichter]. |
|