Noord en Zuid. Jaargang 13
(1890)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
De kunst van lezenGa naar voetnoot1).Das Zweck des menschlichen Treibens und Sinnens auf dieser Erde ist das Streben nach Mündigkeit. | |
I.Dat het ontwikkelde publiek niet lezen kan, schoon het lezen heeft geleerd, is eene algemeene klacht. De leeskunst is inderdaad zeer elementair, en wie gelezen wil worden, dient vóór alles elementair te schrijven. Met lezen wordt hier niet de uiterlijke voordracht of het gesproken woord bedoeld, maar de gave om goed te lezen en den schrijver te begrijpen. Er bestaan - in het algemeen genomen - twee manieren van lezen: het trage en het vlugge lezen. Te dien opzichte stemt de geest overeen met de hand, die òf snel òf langzaam schrijft. Maar het criterium van geoefendheid, snel en goed te gelijk lezen, wordt zelden bereikt. De lezers zelven zijn te verdeelen in twee categorieën. Die der eerste categorie leest in zeker snel tempo gelijkmatig door, laat door niets zijn gang verstoren, houdt alleen vast wat hij begrijpt, geniet enkel wat helder tot zijn bewustzijn komt. Hij heeft iets van een hardlooper langs een korenveld, die een aar meeneemt, welke hij zonder zijn gang te vertragen, weet te grijpen. Deze methode is veelal hun eigen, die door eene zucht naar algemeene kennis worden gedreven. De grootste schrijvers hebben haar toegepastGa naar voetnoot2). | |
[pagina 290]
| |
De lezer der tweede categorie beweegt zich traag vooruit. Elk woord zal hij keuren, iederen zin wil hij begrijpen, het verband houdt hij vast. De lezer wil het schoone genieten, de logica tasten, de fouten ontdekken. Soms, tuk op het vinden van grammaticale en andere tekortkomingen, wordt zijn geest hierdoor zoo in beslag genomen, dat de zin hem onder de hand wegsluipt, of de indruk hem spoorloos voorbij gaat. Vele schoolmeesters hebben het in deze kunst ver gebracht. Trouwens zij hebben gelijk: wie schrijft, moet correct schrijven. De snelle lezer ademt meer kennis en stof in, de oplettende lezer scherpt gaandeweg meer zijn vernuft. De eerste laat zich leiden door de aesthetische analyse, de laatste vaart op het kompas der logische ontleding. De eerste loopt gevaar taal- en stijlfouten over het hoofd te zien, de andere bij de jacht op kleinigheden den totaalindruk, of zelfs het doel, te missen. Zal lectuur tot iets leiden, dan mag de afstand tusschen schrijver en lezer niet te groot zijn, want auteurs, die de kunst verstaan tot den lezer af te dalen (volks schrijvers), of lezers, die zich door intuïtie tot den schrijver weten op te heffen (verliefden en bewonderaars), zijn zeldzame vogels. In een land, waar tusschen schrijver en lezer weinig of geen verschil van ontwikkeling bestaat, mag men van den lezer vorderen, dat hij zich inspanne om te begrijpen wat hij leest, evenals de schrijver zich heeft moeten inspannen, om uit te drukken wat hij wilde zeggen. Over het algemeen wordt het geschreven woord lomp, ja onbeschoft behandeld; de noodwendige aandacht wordt er veelal aan onthouden. Gij leest, op verzoek, een artikel uit een blad, en de vrager verlangt daarover uw oordeel. Vluchtig laat gij uwe oogen over het stuk gaan, en spoedig is uw oordeel geveld - het luidt ongunstig. Verrast ziet de vrager op. Hij zelf is de auteur; misschien een geliefde, door u bewonderd. Gij leest het artikel andermaal, nu met aandacht, en.... waarlijk gij ontdekt er verdienste in. Het gaat met lezen als met zien. Ongelukkig zijn er nog geen brillen uitgevonden om scherp te kunnen lezen - bij zwakke aandacht. Schrijven is op die wijze een treurig métier; het loont de moeite niet. | |
[pagina 291]
| |
II.De kunst van lezen gaat achteruit. Voorheen oefende men zich, door hardop te lezen. Maar de gewoonte om in den familiekring voor te lezen, geraakte uit de mode. Voorheen behoorde het tot de eischen van eene beschaafde opvoeding, goed en schoon te kunnen lezen. Nous avons changé tout ça. Thans laten wij daarvoor specialiteiten komen, die wij gaan hooren. Edoch - hooren is eene louter lijdelijke werking, en wie zich flink wil ontwikkelen, dient zich aan bedrijvige handelingen te onderwerpen. Uitsluitend hooren werkt evenals uitsluitend lezen geestdoodend. De ontwikkeling der schare in deze is gemeenlijk tot de kunst van het elementaire lezen beperkt, en het mag eene groote leemte in des menschen opvoeding heeten, dat hij ophoudt met lezen te leeren na het verlaten der school. Van dien tijd af heeft hij zich bekwaam te maken voor een vak of beroep, en toch, eigenlijk weet hij dan nog niets en moet zijne ontwikkeling nog komen. De rederijkers - en andere Schöngeist-vereenigingen, die aesthetische ontwikkeling beoogden, verdwenen allengs van de aarde of lijden een onnoozel bestaan. Veel goeds brachten zij ongetwijfeld tot stand, engagementen en vermakelijkheden, alleen de ontwikkeling van den aesthetischen mensch bleef zooals zij was, in hooge mate elementair. De leden gaven meer blijk van goeden wil dan van bekwaamheid. Velen boden zich moedig voor eene spreekbeurt aan, zonder ooit de kunst van lezen of voordragen te hebben beoefend. En dat was hunne fout. Voor de meesten kwam alle kunst neer op - galmen, en zelfs aan het scherpste gehoor ontsnapten de woorden. Op welk woord de nadruk moest vallen, ging veler verstand te boven, zij toonden in den blinde weg. Ik heb eens eene proef genomen met liefhebbers van declameeren en hun de beide volgende verzen eerst laten voordragen en toen ter ontleding opgegeven. Verbef u, zangster! Voel al 't edele van uw taak,
Dat Beylings heldendood ook in uw zangen blaak'....
Een ‘artiest’, die reeds vele proeven van zijn talent in het openbaar had afgelegd, ving galmend aan: Verhef u!! Zangster!!!
| |
[pagina 292]
| |
in plaats van die woorden zacht, schier toonloos uit te spreken, om den nadruk te bewaren voor later. Op welke woorden echter de nadruk vallen moet, daarop kreeg ik eerst na lang vragen het juiste antwoord. Behalve de gedeeltelijke ontleding, dient toch ook waarlijk de indruk, door het dichtstuk in zijn geheel gemaakt, te worden onderzocht. De lezer geve zich rekenschap van dien indruk; hij zoeke de hoofdgedachte (zoo het ten minste een kunststuk is) en daarnevens het bijkomende, en het verband tusschen beide; hij verklare zich de beelden, oordeele, of ze waar dan schoon zijn; wege zijn indrukken, stelle de vraag, hoe die indrukken werken: òf op zijne verbeelding, òf op zijn verstand; en of de teweeggebrachte indruk onstaan is door den eenvoud, de schoonheid of de grootschheid van het gedicht; of dat het onderwerp zelf hem aantrok, hetzij dit door schoonheid behaagde of door verhevenheid roerde. | |
III.Ik weet niet, of de lieve jeugd van de laatste kwarteeuw onderricht ontvangen heeft in het ontleden en voordragen van een gedicht. Het komt mij voor van niet; ten minste men kan niet zeggen, dat de huidige generatie veel moeite doet, om iets te begrijpen, wat zij niet begrijpt, of schoon te vinden, wat haar onverschillig laat. Niemand schaamt zich, openlijk te zeggen: ‘ik houd niet van poëzie!’ of, als het meesterstukken van proza geldt: ‘ik kan die literatuur niet mooi vinden!’ De schaamtelooze onkunde uit zich vrij en frank; en boeken, die het nageslacht ons zal benijden, leggen de leeken ongelezen ter zijde, of zooals zij het uitdrukken: ‘werpen zij weg!’ Deze letterkundige onmondigheid ware minder te laken, ging zij niet samen met zoo groote laatdunkendheid. Is dan de letterkunde, het lezen (met oordeel), zoo goed als het schrijven (met talent), geen kunst, welke men gelijk andere kunsten slechts door aanleg en vlijt kan verwerven? Niettemin is ieder, hoewel hij niet lezen kan, gereed een oordeel, en gemeenlijk in ongunstigen zin, over den schrijver en zijn werk te vellen. De kunst van lezen is daarom van zoo groot belang, omdat zij de inleiding vormt tot de kunst van denken. Wel behoeven allen geen denkers te worden; maar wij moeten, en wij zijn dat aan ons zelf verplicht, ook na het verlaten der school | |
[pagina 293]
| |
of het verwerven van een ambt, voortgaan met ons te ontwikkelen. De omgang zal er aan degelijkheid door winnen en het gesprek gezelligheid kweeken. Er bevinden zich toch in onze gezelschappen lieden, voor wie elke speling van den geest, elke uiting van het vernuft totaal onbegrijpelijk is. Ironie werkt op hun humeur. Humor ontsnapt hunne aandacht. Indien de gedachte hun niet kort, rechtstreeks en afgemeten wordt toegediend, dan begrijpen zij u niet en vermaken zij zich niet. Hoe weinig gezelschappen zijn er, waar het geestelijk gezellig bij-elkaar zijn een ietwat hooge vlucht neemt. Het uur, aan den kout gewijd, vóór hombre of whist den kring in drieën of vieren splitst, is meest eenvoudig gebabbel. Het ware onrechtvaardig, het groot aantal onder de menschen voorkomende lezers te loochenen. Hier geldt echter de vraag: hebben zij lezen geleerd en kunnen zij lezen? De jeugd beoefent gemeenlijk het lezen evenals het wielrijden. Nauwelijks kan de rijder zijn evenwicht bewaren, of: ‘past er op!’... daar snelt hij heen. Hardrijden denkt hij, is de kunst, en toch kan men alleen trapsgewijze leeren hardrijden, zullen houding en enkelbeweging aan schoonheidseischen voldoen. En gaat het niet even zoo met onze kleinen, als zij aanvangen te lezen. Boek op boek gaat door de weeke hersenen. Dat mag niet. Ouders moeten hunne kinderen met methode laten lezen. Alle gevoelens moeten door het lezen worden opgewekt, het ééne niet te veel, en het andere niet te weinig. Zooveel mogelijk dient eerst gewerkt te worden op het gevoel (de materieele zin gaat eigenlijk voor, maar die ontwikkelt zich ook zonder lectuur), later op het verstand (begrip), eindelijk op de rede (idee). Wie snel is beginnen te lezen, heeft wel vele boeken verslonden, maar zonder dat misschien gevoel, verstand en rede daar veel profijt van hebben gebeurd. Alvorens het geheugen te vullen, dient men het oordeel te ontwikkelen, opdat er een schipper zij bij het inpompen der lading en de schuit niet overslag ga door het wanordelijk tasten der goederenGa naar voetnoot1). Is de grondslag deugdelijk geweest, en het lezen allengs versneld, dan valt het gemakkelijk uit elk boek datgene te halen, | |
[pagina 294]
| |
wat voor het oogenblik wordt geëischt. Bestond die kunst niet, in één adem een boek te doorlezen, de geleerden konden dan moeielijk hunne geleerdheid verwerven. Dezen bezitten het vermogen, schier met een enkelen blik den inhoud eener geheele bladzijde te omvatten, en daarin te ontdekken, wat hen voor het moment kan dienen; welke kunst van te meer belang is, nu couranten en tijdschriften een steeds bedenkelijker omvang krijgen en in aantal toenemen. Maar deze manier van lezen, hoewel schijnbaar vanzelf gaande, vermoeit in hooge mate oogen en hersenen; en daarom moet niemand meer lezen dan hij verwerken of dan tot zijne ontwikkeling dienen kan. Het lezen van een boek wordt niet geteld, en toch vertegenwoordigt het eene hoeveelheid hersenwerk, welke, in physieken arbeid omgezet, door de vermoeidheid der spieren de inspanning zou kenbaar maken. Die omvangrijke lectuur staat ook minder met de behoefte aan lectuur in verband. Tijdschriften, wien het goed gaat, deelen de algemeene grootheidszucht, en breiden de zaken uit. Couranten met vele advertentiën meenen bij al die bekendmakingen eenige lectuur te moeten voegen, scharrelen uit alle boeken en papieren iets lezenswaardigs bijeen, en geven u elken dag een berg literatuur voor een spotprijs, grootendeels door de gemakkelijke en goedkoope ruiling van den geestelijken eigendom, waaraan allen wat verdienen, ofschoon doorgaans de schrijver er geen percenten van trekt. | |
IV.Wie ernstig voornemens is, lezen te leeren, en zich door lezen te ontwikkelen, die moet beginnen met zich een goede houding eigen te maken. Daar wij ter ontwikkeling van al onze vermogens zoo véél lezen moeten, is een goede houding uit een gezondheidsoogpunt van het hoogste belang: voor de oogen zoowel als voor het lichaam. Het boek of geschrift, dat wij lezen, moet recht voor ons liggen, zoodat het licht voor beide oogen er rechtstreeks en niet scheef op valt. Daar het lezen eene passieve werking is, moeten wij zelf zooveel mogelijk actief zoeken te blijven, en nooit lezen zonder papier of potlood, om aan te teekenen, wat wij later nog eens overdenken willen. | |
[pagina 295]
| |
Velen lezen liggend, hangend, in vadsige houding neergezeten in den een of anderen ‘Faulenzer’. Geen wonder, dat zulke lezers weinig ontwikkelen door ernstige lectuur; te meer, daar zij bij het ter hand nemen van een boek spoedig in den dut vallen. Op den slaap van hun geest, waar het boek hen uit moest wekken, volgde een slaap ook van het lichaam; geneesmiddel, erger dan de kwaal. Nochtans, de schrijver wil ontwikkelen, en geen slaap verwekken. Met een boek op de canapé te gaan liggen, getuigt van gemis aan eerbied jegens schrijver of dichter. Wie een flink, d.i. een oordeelkundig lezer wil worden, moet zijne passiviteit laten varen. Waaraan is het toe te schrijven, dat gij, na langdurig en onafgebroken lezen van iets boeiends.... gaapt, u uitrekt, met beide handen hoog in de lucht? Het is een gevolg daarvan, dat uw geest zich onledig houdt ten koste van uw lichaam, onderwijl tot volslagen werkeloosheid gedoemd. Het is de ongezonde zijde van het lezen, welke men zooveel mogelijk dient onschadelijk te maken, desnoods door gymnastische bewegingen nu en dan van armen en beenenGa naar voetnoot1). Maar die malaise is dikwerf ook haar ontstaan verschuldigd aan de lijdelijkheid, waarmede gij u aan den inhoud van het boek overgeeft. De schrijver heeft u met zijn verhaal betooverd, hij sleept u ademloos mee tot het einde, en gij komt tot u zelf: mat, lusteloos en tot actieven arbeid schier onbekwaam. Dergelijk lezen is ongezond, vooral als gij van het eene boek naar het andere grijpt, en met dat al blijft uwe ontwikkeling stilstaan. In een klimaat als het onze, waar de schoone dagen te tellen zijn, en lectuur aan vele ledige uren inhoud moet geven, dient het lezen tot actieve inspanning te worden uitgebreid. Gij moet in uw kring om beurten overluid lezen. Dit oefent uwe stem, verbetert uwe uitspraak, (welke ook van uwe moedertaal slecht kan zijn), en sterkt uwe longen. Vooral het vrouwelijk geslacht, dat soms in geen zes weken de deur uitkomt, dient het passieve lezen te laten varen, en in het belang harer gezondheid en ontwikkeling eene actiever methode te volgen. | |
[pagina 296]
| |
V.Is het u ernst, door lezen uw verstand te ontwikkelen, uw gemoed te veredelen, uw smaak te kuischen, begin dan niet met rijp en groen, maar tracht een leiddraad te vinden in den chaos. Gij moet de keuze uwer lectuur richten naar de geaardheid van uw verstand en gemoed. Evenals gij in den omgang met menschen hen tot vrienden kiest, die in denken en gevoelen met u overeenstemmen, zoo dient gij ook onder de legio schrijvers diegenen uit te kiezen, wier geestelijke geaardheid punten van aanraking met de uwe heeft. Kwel u niet met verhalen van droefgeestige vertellers. Zijt gij iemand met geest en vernuft, zoek dan den omgang met geestige schrijvers. Een geestig auteur komt eerst door een geestig lezer tot zijne volle waarde. Werp, zoo gij een man van ernst zijt, de laffe kluchten van u. Wilt gij verstand en rede ontwikkelen, grijp dan naar de werken der wijsgeeren; schept gij behagen in schoonheid van uitdrukking, laat de dichters tot u komen. Vervroolijk u, bijaldien gij treurig gestemd zijt, door lach en luim. Wenschelijk is het echter, dat de lezer in een goed humeur zij, ook bij het lezen van werken der ernstige schrijvers. Erger u in den omgang met de vernuften niet aan uwe tekortkomingen, maar tracht de hoogte op te klimmen, welke ook zij eerst na vele inspanningen hebben bereikt. Wees niet naijverig op een vriend, als deze een goed boek heeft geschreven, maar volg zijn voorbeeld na, of streef naar onderscheiding op ander gebied. Overdenk wat gij gelezen hebt, en spreek er over met uwe vrienden op de wandeling. Werp met een vriend paradoxen op. Wees niet altijd wijs; meng dwaasheid in uwe gesprekken, maar zoo dat zelfs uwe dwaasheid nog verstandig klinkt. Zorg voor afwisseling in uwe lectuur, niet alleen omdat éénzelfde boek vermoeit, maar ook om schakeering in uw geest te brengen. Lees bijv., als gij veel tijd hebt, het eerste uur wijsbegeerte, het tweede uur geschiedenis, het derde uur belletrie, en voor gij gaat slapen een roman. Voortdurende en te groote inspanning van het verstand geschiedt ten koste van de verbeeldingskracht. Vosmaer had o.a., door het vele blokken in kunst en het bestudeeren van levenlooze voorwerpen, zijne fantasie niet in die mate ontwikkeld als zijn aesthetisch oor- | |
[pagina 297]
| |
deel. Evenzoo zal het verstand zich wreken en u tot onmacht doemen, indien gij het geheugen te veel en te eenzijdig scherptGa naar voetnoot1). Het lezen moet geenszins beperkt blijven tot een bepaald en onveranderlijk soort van boeken en couranten. Het snuffelen ook in de werken van andersdenkenden kan alleen genezen van de blinde ingenomenheid met eigen denkbeelden, van de eenzijdige voorstelling der dingen, inzonderheid den zoogenaamden burgerstand eigen, waardoor elk ernstig gesprek met deze lieden van weerszijden aanleiding geeft tot ergernis. Men maakt zich boos over den beperkten gezichtskring dezer luidjes en de hopeloosheid van het geval, of zij wel ooit dien engen kring zullen overschrijden en uit eigen oogen leeren zien. Hier geldt het toch geen zaak des geloofs, enkel door verlichting te beslechten, maar een zaak van het zuivere weten, waaraan zij zelf perken hebben gesteld. Het is de dusgeheeten zelfgenoegzaamheid, welke deze lieden verbiedt meer te weten dan zij kunnen weten, scherper te denken dan zij vermogen te denken. Hunne bekrompenheid heeft dan ook een Europeesche vermaardheid gekregen. | |
VI.Het lezen is eene kunst; voortdurend eischt zij oefening en inspanning, en alleen de goede boeken (kunstwerken) kunnen haar die bezorgen. Wie steeds onbeduidende boeken: dat zijn boeken zonder gedachten, leest; boeken, welke geen de minste inspanning van den geest vorderen, die verliest het vermogen om letterkundige schoonheden te ontdekken in boeken van hoogere waarde. Hij is zoo gewoon zandwoestijnen door te loopen, zonder een enkelen dadel te vinden, dat hij de gewoonte om werktuiglijk en gedachteloos te lezen niet meer kan afwennen, ook als hij bij toeval lustwaranden doortrekt. Alleen het prikkelende, het verschrikkelijke en misschien het obscene vermag hem nog uit zijn doffe gevoelloosheid te wekken. De invloed van het lezen van zoovele domme boeken is merkbaar aan het karakter dergenen, die er zich aan overgeven. Gevoelens | |
[pagina 298]
| |
worden niet opgewekt of aan het oordeel der rede onderworpen. Ook het gevoel slaapt, evenals de geest. Zonder eenigen inhoud gaat het leven van velen eentonig voorbij. Les jours se suivent et se ressemblent. Het is schier niet te begrijpen, hoe in den bloei des levens tal van schepselen een zoo dor en ledig gemoedsbestaan kunnen leiden. Hun leven verloopt mechanisch. En als de vitale kracht te sterk opdringt, dan werpen zij zich in het slijk of vergiftigen zich met bromkali. De opvoeding zoekt heden de verbeelding zoover mogelijk terug te dringen of te laten sluimeren. Ik wil niet ontkennen, dat het stelsel zijne goede zijde kan hebben; ja, de licht ontvlambare verbeelding heeft wel onheil gesticht, dwepers gefokt, ellende over dwazen gebracht, maar ter andere zijde ook tot daden gevoerd, zoo grootsch en verheven, dat geheele geslachten er op hebben geteerd en gebluft. Als het nuchtere, practische verstand boven alles gesteld wordt, brengt ook die eenzijdige ontwikkeling nadeelen met zich. De liefde voor de Muze der dichtkunst o.a. gaat dan heen en deze slaat niet langer de verbeelding in gloed. Als de zin uitsluitend naar het practische heenwijst, wordt al wat grootsch en verheven is, met ondergang bedreigd. ‘Wie niet van dichters houdt - zei een wijsgeer der voorgaande eeuw - kan een goed cijferaar, nooit echter een groot man worden. Hij zal nooit iets stouts ondernemen’Ga naar voetnoot1). De liefde voor het practische werkt inzonderheid op den materieelen zin. Lichaamsweelde geldt dan meer dan zieleweelde, oesters meer dan boeken, een weldoorvoed corpus meer dan een weldoorvoede geest. En toch moet het materiëele voor het geestelijke onderdoen. Het materieele veroudert, het geestelijke maakt jong. Boeken vertroosten ons op heilzamer wijze dan de steeds meer in eere komende cognac. Boeken zijn vrienden en wel vrienden, die ons den tijd niet ontrooven. Zij wekken edele gevoelens op, ontsteken het licht der ideeën, zijn dikwijls de prikkels, welke het meest onze zelfherziening bewerken. Boeken vuren de denkkracht aan, houden, om zoo te zeggen, het hoofd tot denken gestemd. Boeken zijn onmisbare dingen ter opwekking van eigen gedachten. Byron begon met lezen, om zijn scheppingsvermogen aan den gang te helpen. Het boek van den goeden schrijver en de geest van den goeden lezer werken op elkaar als steen en staal: er springen vonken uit. | |
[pagina 299]
| |
VII.De lezer moet tegenover elk boek zelfstandig optreden. En juist dit geeft het lezen zooveel bekoorlijks: alles mag zich rangschikken om ons eigen ik. Ons ik mag niet ten speelbal strekken aan de wisselende indrukken, wij moeten met elken schrijver worstelen: m.a w. ons karakter bewaren en in dien tweestrijd ons karakter vormen. En zoo hij u, ondanks uwe activiteit vervoert, meesleept, op de knieën brengt, erken dan uw meester. Haast u echter, niet zijn slaaf te blijven. Wordt groot als hij of zijner waardig. Het lezen moet niet alleen ons karakter vormen (door romans), maar ons ook tot zelfstandig denken opwekken (door wetenschappelijke werken). Door lezen moet men leeren oordeelen, mondig worden, bruikbaar voor de betrekking, waarin men is geplaatst; want de Staat kan u wel tot den hoogsten sport doen opklimmen, maar hij kan u niet aan een oordeel helpen. Om ons heen wemelt het van mannen, misschien hoog in rang, doch wier verstandsontwikkeling op 23-jarigen leeftijd is blijven stilstaan. Dezen hebben te weinig gelezen. Boeken brengen tot ons bewustzijn de leemten onzer kennis; zij ‘vermogen de indrukken eener verkeerde of verwaarloosde opvoeding, zoo niet geheel bij ons weg te nemen, voor het minst te matigen, om de schadelijke uitwerkselen van vooroordeel, onverdraagzaamheid, bijgeloof.... te verminderen; om ons buigzaam, gezocht en aangenaam in den omgang met onze medemenschen te maken.’Ga naar voetnoot1) In plaats van die leemten te erkennen, zijn wij vaak geneigd uit te roepen: ‘die man verveelt mij!’ of: ‘ik vind zijne boeken onleesbaar.’ Zullen de lezers dan steeds voortgaan, hunne onkunde zoo straffeloos ten schouw te dragen? Boeken enkel te lezen om den tijd te dooden, is misschien tegenover enkele schrijvers eene geoorloofde handeling, maar tegenover degenen, die met hun hartebloed schreven, ongepast. Aan deze ‘tijddooderij’ is het te wijten, dat zoo vele onmondige novellisten geld en roem verwerven, terwijl de denker of de wetenschappelijke schrijver in nood en duisternis rondwaart. Wij moeten ophouden, enkel voor genot of uitspanning te lezen. ‘Het lezen is een vergift voor geest en lichaam, als het bloot tot amusement dient. Het wiegt al onze krachten in een doodslaapGa naar voetnoot2).’ | |
[pagina 300]
| |
Droevig verschijnsel is het klagen, door schier allen in den blinde, over de vermeende saaiheid en onbeduidendheid van dag- en weekbladen. Deze klacht van lezers, die zich moeilijk kunnen voorstellen, wat schrijven beteekent, is te meer ongegrond, daar couranten en periodieken beter geschreven en geredigeerd worden dan ooit te voren. Het is bij de lezers regel geworden, met kleinachting te spreken over letterkundige producten, zonder zichzelf daarbij af te vragen, of hun oordeel juist en volledig is. Moet dan aan verslaggevers geweten worden, als de wereld weinig belangwekkends biedt? Aan de lezers om haar interessanter te maken! Kunnen de journalisten het helpen als er geen ‘nieuws’ is? De lezers moeten dan maar wat nieuws wrochten. De geestelijke blindheid van sommigen gaat soms zoo ver, dat een meesterwerk aan hunne aandacht ontsnapt, indien zij eenmaal de overtuiging met zich omdragen, dat ‘de goden zijn heengegaan.’ Is het niet bedroevend dat zoogenaamde ‘reputaties’ niet zóó slecht kunnen schrijven, of de schare bewierookt hen; terwijl zoo veel beter geschreven boeken van ‘niet-reputaties’ geen opgang maken? Eens komt de dag en de oogen der lezers gaan open, te laat dikwerf: de nieuwelingen zijn dan reeds ontmoedigd of bezweken. Niets is zoo betrekkelijk als roem. Menigmaal is roem slechts iets toevalligs, en de beroemdheid louter een hol vat. Begin, als gij u ontwikkelen wilt,Ga naar voetnoot1) met elke reputatie te wantrouwen. Begin, omgekeerd, niet al te gauw, met schijnbaar onbelangrijke boeken te verwerpen. Wie weet, als er geen gedachten in zijn, of gij ze er niet kunt uitslaan. Dat hangt slechts van u zelf af. Ook van boeken geldt het evenals van menschen, dat men niet alleen met zijn gelijken, maar ook met zijne meerderen en minderen moet leeren omgaan. H. Wolfgang van der Meij. |
|