| |
| |
| |
Nederlandsche letteren bij Engelsche lezers.
Hebben we in een vroegeren jaargang uitvoerig den invloed der Engelsche letterkunde op de onze zoeken aan te toonen, het omgekeerde, namelijk de invloed van de Nederlandsche letteren op de Engelsche is moeielijk aan te wijzen. Maar het is toch een verblijdend verschijnsel, dat van Van Lennep's tijd af, steeds meer werken van dezen en andere schrijvers in 't Fransch, Duitsch en ook in het Engelsch zijn overgezet, en het is ons aangenaam, ten slotte daarvan een en ander te kunnen aanstippen.
De toongeefster in dezen is voor Duitschland Mevr. Lina Schneider, onze vroegere stadgenoot, die haar tweede vaderland geen grootere hulde heeft kunnen bewijzen, dan door achtereenvolgens de heroën onzer letterkunde, Vondel, Da Costa en anderen aan hare eigene landgenooten, door heerlijke overzettingen, te doen kennen.
Ook in 't Fransch zijn voor en na zulke vertalingen verschenen, natuurlijk door Franschen, die onze moedertaal, nevens de hunne, goed kenden.
Wij noemen o.a. Clavareau, den vertaler van Tollens' Overwintering op Nova-Zembla, Crisafulli, dien van Multatuli's Max Havelaar en Delinotte, dien van Van Lennep's Klaasje Zevenster (verkort).
Uitgebreider kunnen wij voor ons doel wijzen op vertalingen in 't Engelsch.
Reeds in 1847 verscheen bij Hoskin te New-York in twee deelen De Pleegzoon, van Van Lennep, onder den titel: The adopted Son, en in datzelfde jaar bij Bruce te Londen eene vertaling van De Roos van Dekama, door Franck Woodly, getiteld: The Rose of Dekama or the Friesian Heiress. Da Costa's Ode aan Parijs en Vijf en twintig jaren werden eveneens omstreeks dien tijd vertaald. De Overwintering der Hollanders op Nova-Zembla van Tollens is verschenen onder den titel: The Hollanders in Nova-Zembla (1596-1597.) An Arctic Poem. Dan. van Pelt bezorgde daar eene metrische vertaling van. Het werkje zag in keurigen vorm het licht bij de firma Putnam's Sons te New-York en te Londen.
Borger's Boezemklacht aan den Rijn verscheen behalve in 't Engelsch, in vele andere Europeesche talen; van vele onzer nationale volksliederen werden overzettingen geleverd door Van Dam van Isselt; Het Wien Neerlandsch bloed is o.a. opgenomen in Chambers's Repository.
| |
| |
Mej. Opzoomer's Vorstengunst werd vertaald door Miss Irving onder den titel Royal Favour.
Ook Amerika gaat kennis nemen van onze literatuur. The Home Journal bracht eene vertaling van M. van Walcheren's Penserosa door Adèle Godoy, en het plan bestaat, dat deze ook den Amerikanen La Renzoni van Melati van Java en Akbar van Van Limburg Brouwer zal doen kennen.
Laten wij niet vergeten wat John Bowring en Harry S. van Dijk op dit gebied geleverd hebben in hunne Batavian Anthology. In dit werkje geven zij overzettingen van de voornaamste werken der dichters uit het bloeitijdperk der Nederlandsche letteren, met aanteekeningen op de dichterlijke literatuur en taal van Maarlant tot het einde der 17e eeuw.
John Bowring was een Engelschman die, aangelokt door 't vele goede, dat hij op maatschappelijk en wetenschappelijk gebied van Holland en Friesland gehoord had, naar ons land trok en geruimen tijd in genoemde streken benevens in Groningen vertoefde, en in tegenstelling met zoo menigen vreemdeling, in eene reeks brieven aan the Foreign Review en the Morning Herald, zich als een onpartijdig beoordeelaar heeft doen kennen van wat hij opmerkte en onderzocht. Deze brieven zijn later bij Suringar te Leeuwarden uitgegeven.
Daaraan is toegevoegd Iets over de Friesche en de Hollandsche taal en letterkunde. Vooral 't Friesch lachte hem bijzonder toe, als de taal van een volk, dat door zijne nauwe verwantschap en overeenkomst, en door zijne eenheid in afstamming met den Angel-saksischen stam Bene bijzondere beschouwing waard was. Hij heeft menig gedicht van Frieslands voornaamste schrijvers overgezet.
Uit dit werkje en de genoemde Anthology zullen wij tot besluit eenige proeven geven, en beginnen daartoe met de overzetting der laatste regels van Borger's Aan den Rijn.
Noem' hij deze aard een' hof van Eden,
Wie altijd mogt op rozen gaan
Ik wensch geen' stap terug te treden
Op de afgelegde levensbaan.
Ik reken ieder' dag gewonnen,
Met moeite en tranen doorgesloofd.
Goddank, mij draaiden boven 't hoofd
Reeds meer dan vijf-en-dertig zonnen!
De tijd rolt, als deez' bergstroom, voort.
| |
| |
Druk zacht mijn dooden, lijkgesteente!
En dek ook eerlang mijn gebeente
Bij 't overschot, dat mij behoort.
Call earth an Eden, joyous-hearted!
Whose pathway smiles with rosy flowers,
No step, not one, of all departed,
Would I retrace of vanished hours.
My days are blest, returning never,
For every day is drenched in tears,
Thank heaven, that live and thirty years
Are with their sorrows fled for ever.
Time rolla, as rolla this mountain tide,
Press lightly, tomb! my lov'd ones over,
And soon my wearied ruins cover,
Fallen, and reposing by their side.
De volgende regels zijn door Vondel aan Salmasius, den lasteraar van Hugo De Groot, opgedragen:
‘O Farizeeuwsche grijns, met schijngeloof vernist,
Die 't groote lijk vervolght ook in zijn tweede kist;
Gij Helhont, past het u dien Herkles na te bassen,
Te steuren op 't autaer den Fenix in zijn assen,
Den moot van 't Hollantsch Recht, bij Themis zelf beweent?
Zoo knaegh uw tanden stomp aan 't heilige gebeent.’
O Pharisaic sneer, with seeming praise o'erspread,
Following his noble form when crumbling midst the dead;
Thou hell-hound! dar'st thou bark at Hercules - nor falter
Altho' the Phoenix lies in ashes on the altar,
The mouth of Holland's law, whom Themis' self bemoans?
Then wear thy teeth away upon his hallow'd bones.
Is 't geen lof genoeg, als een vreemdeling van 't volgende bekende gedicht van Hooft zegt, dat, eerst wanneer het voor niet muzikaal verklaard wordt, hij geneigd zal zijn, toe te geven, dat het Nederlandsch alle melodie en zoetvloeiendheid mist.
‘Klaare, wat heeft'er uw hartje verlept,
Dat het verdrietjes in vroolijkheidt schept,
En t' aller tijdt even benepen, verdort,
gelijk als een bloempjen, dat dauwetjen schort?
| |
| |
Krielt het van vrijers niet om uwe deur?
Moogh je niet gaan niet te kust' en te keur?
En doe je niet branden, en blaaken, en braên,
Al, waar 't u op lust een lonkjen te slaan?
Anders en speelt 'er het windetje niet,
Op elzetakken en leuterigh riet,
Als: lustighjes, lustighjes. Lustighjes gaat
Het watertje, daar 't tegen 't walletje slaat.
Ziet d'openhartige bloemetjes staan,
Die u, tot alle blijgeestigheidt, raên.
Zelf 't zonnetje wenscht' u wel beter te moê;
En werpt u een lieffelijk oogelijn toe.
Maar zoo ze kunnen, door al hun vermaan,
Niet steeken met vreughd uw zinnetjes aan,
Ik leg u te maaken aan 't schreijen de bron,
De boomen, de bloemen, de zuivere zon.’
Clara! come tell me what withers thy heart,
That even enjoyments but sorrow impart,
And say why it thus like a flow'ret decays
To which morn lends no dews and bright noontide no rays?
Come not fond lovers adoring thee still?
Dost thou not wander or rest at thy will?
And do not thy glances, wherever they fall,
With mildness delight and with splendour enthrall!
Zephyr breathes pleasantly over the meads,
Playing thro' alders and talking to reeds,
All merrily, merrily. Merrily goes
The wavelet that on to its summer bank flows.
See! yon sweet blossoms, now opening gay,
Bid thee be cheerful and smiling as they;
The sun, too, invites the young heart to be free,
And casts down his loveliest glance upon thee.
But, oh! if in vain they would chase for a while
Thy griefs, and awaken joy's slumbering smile,
Command the gay sun and the waters to join,
And the trees and the flow'rets, their bright tears to thine.
| |
| |
Van Hooft's Granida zegt Bowring: ‘'t is one of the most beautiful specimens of harmony in the Dutch language.’ Hij vertaalt uit dit werk o.a. de passage waar Dorilea spreekt:
Het vinnig stralen van de zon
Ontschuil ik in 't bosschaadje,
Indien dit boschje klappen kon
Wat meldde 't al vrijage?
Vrijage, neen? vrijage, ja
Van honderd herders (is 't niet scha?)
Vindt m' er getrouw niet eenen.
door de volgende regels:
I'll hie me to the forest now,
The sun shines bright in glory;
And of our courtship every bough
Perchance may teil the story.
Our courtship? No! Our courtship? Yes!
There's folly in believing;
For of a hundred youths, I guess
(O shame!) they 're all deceiving.
Van Maria Tesselschade's Lof des Nachte gaals, vervaardigd ter eere van Maria Pilt, eene harer vriendinnen,
Prijst vrij den nachtegaal,
Een zingend vedertje en een gewiekt geluid.
Gauw, naar het tiereliertje
Der vlugge luchtigheid van 't olijk vrolijk diertje.
Wiens tjilpend schril geluid
Veel losse toontjes speelt,
En met één tong alleen als duizend tongen kweelt.
Een diertje, wiens gelaat
Als zang, die maar één maand in 't gansche jaar en leeft.
| |
| |
Maar 't meeste wonder, dat
Zijn roem ooit heeft gehad,
Herbergen zulk een kracht van die luidruchtigheden.
geeft Bowring de volgende overzetting:
Prize thou the Nightingale
Who soothes thee with his tale,
And wakes the woods around;
A singing feather he - a wing'd and wandering sound:
Whence flow the airy notes his ecstasies inspire:
Whose shrill capricious song
Breathes like a flute along,
With many a careless tone,
Music of thousand tongues formed by one tongue alone.
O charming creature rare,
Can aught with thee compare?
Thou art all song; thy breast
Thrills for one month o' the year - is tranquil all the rest.
Thee wondrous we may call -
Most wondrous this of all,
Should wake so wide a sound, and pour so loud a note.
Het impromptu, waarmede Kasper van Baerle (Barlaeus) Maria Tesselschade bedankte, nadat zij een' vriendenkring verraste met een prachtig gevlochten tuiltje herfstbloemen, en aanvangende met
‘Geluckige Sale, daer 't Weeuwtjen in spookt
geeft de dichter ons in
Biest chamber, fair haunt of the soulwinning maid,
Where cares never enter nor sorrows invade!
Oh! who o'er thy circle such magie has flung,
And makes thee so fragrant, and lovely, and young?
Has Flora descended from Juno's gay court?
Does Pales - does Ceres too, hither resort?
| |
| |
Did Hebe this bright summer garland enwreathe -
This garland, whose blossoms such fragrancy breathe?
Has Pomona here blanded, with exquisite power,
The green of the leaf and the red of the flower?
No! they were nor by gods nor by goddesses found;
Who meet in a circle and whisper arourid,
‘We must cherish the growth of a garland, entwin'd
By one who sways envy itself with her mind.’
‘I see,’ exclaim'd Ceres, ‘my stalk and my corn’;
‘I hear,’ said Pomona, ‘my leaves gently mourn;’
‘I scent,’ echoed Flora ‘the flower I love best,
That draws from the east the bright sun to the west,’
‘I feel,’ cried Juventa, ‘my apples are round;’
‘I taste,’ exclaim'd Pales, ‘my plums are all sound;’
‘It is Tessela's wreath,’ says the poet - ‘'t is hers,
Who on age, youth and greenness and beauty confers.’
Fair Tessela! thee may the gods cherish still,
Who all the five senses canst charm at thy will.
Van Joost van den Vondel nemen wij zijn ‘Kinderlijk’ dat door Bowring geroemd wordt om het liefelijke, zoetvloeiende en kunstige.
't Cherubijntje van omhoog
Uitlacht met een lodderoog.
Waarom greit gij op mijn lijk?
Engeltje van 't Hemelrijk.
't Geen de schinker alles goeds
Dartel van veel overvloeds.
| |
| |
Naar paleizen, uit het slik
Eeuwig gaat voor oogenblik.
Infant fairest - beauty rarest -
Who repairest from above;
Whose sweet smiling, woe - beguiling,
Lights us with a heavenly love.
Mother! mourn not - I return not -
Wherefore learn not to be blest?
Heaven's my home now, where I roam now -
Why distress thee? Still I'll bless thee -
Still caress thee, though I'm fled;
Cheer life's dullness - pour heaven's fullness
Of bright glory on thy head.
Leave behind thee thoughts that bind thee -
Dreams that blind thee in their glare:
Look before thee, round thee, o' er thee -
Heaven invites thee - I am there!
Constantijn Huygens' gedichten stonden onzen Bowring bijzonder wel aan; evenals van Van den Vondel heeft hij in zijne Anthology veel van dezen dichter berijmd overgezet. Vooral diens lust om nieuwe woorden te smeden moet hem bijzonder bevallen zijn. Van Huygens' 28 onderscheidene namen aan de zon gegeven, geeft hij eene even merkwaardige vertaling:
My en zult gij niet verjagen,
Felle straler van omhoog,
Snelle meter van onz' dagen,
Jaren-passer, Rondom-oog,
Dampen-trekker, Zomer-brenger,
Dag-verlenger, Vruchten-baat,
Beesten-bijter, Vel-verzenger,
Blond-bederver, Joffer-haat;
Wolken-drijver, Nacht-verjager,
Maan-verrasser, Sterren-dief,
Schaduw-splijter, Fakkeldrager,
Dief-beklapper, Bril-gerief,
| |
| |
Linnen-bleeker, Tuiten-kroller,
Al-bekijker, Nimmer-blind,
Stof-beroerder, Hemel-roller,
Morgen-wekker, Reizer-vrind.
But by thee I'll not be driven,
Fiercely shinning lamp on high -
Measurer of our days from heaven -
Year-disposer - glorious eye;
Mist-absorber - spring-returner -
Day-prolonger - Summer's mate;
Beast-annoyer - visage-burner -
Fair-one's spoiler - maiden's hate; -
Cloud-disperser - darkness-breaker -
Moon-surpriser - starlight-thief;
Torch-conductor - shadow-maker -
Rogue-discoverer - eyes' reliëf;
Linen-bleacher - noiseless-stroller -
All-observer - gilding all;
Dust-disturber - planet-roller -
Traveller's friend, and day-break's call.
Wij eindigen hier met aanhalingen uit Bowring's Batavian Anthology en meenen voldoende aangetoond te hebben, dat zij eene merkwaardige bloemlezing is.
Rotterdam.
N.
|
|