Niets natuurlijker. De oudere woorden en vormen blijven het langst in de achterbuurten leven, onder menschen, die over weinig woorden beschikken en weinig lezen. Dewijl de oudere woorden dus onder een ander deel der bevolking niet meer gehoord worden, houdt dat deel deze woorden spoedig voor plat. Zoo hoort men bijv. amper voor bijna zeker nergens in aanzienlijke familiën, maar het wordt toch nog veel gebruikt; zoo klinken de woorden vier duiten, schelling, stooter en derg. ons plat toe, hoewel de woorden eenmaal, de eenige waren. Thans gebruiken oude Amsterdammers onder de kleine burgerij deze woorden nog, voor 2½ cent of halve stuiver, 12½ cent en 30 cent of 6 stuiver.
Zoo ging het met opdiepen zoo met opduiken.
Het laatste werd zelfs verbasterd tot den spotvorm opduikelen, wat letterlijk geen zin heeft.
Maar juist ten gevolge der degradatie, der vermindering van waardigheid van het woord opdiepen heb ik een bezwaar tegen het gebruik, dat de heer Koenen van dat woord maakt. In den zoo deftigen zin: ‘Dat verleden der menschelijke taal wordt thans met ijver en talent opgediept’ is opgediept te plat en ware het beter geweest het te vervangen door opgespoord, nagespoord, opgedolven e.a.
Terwijl de ‘levende taal’, naar het schijnt, zoo ijverig wordt bestudeerd en in bijzonderheden waargenomen, moest toch ook vooral acht worden gegeven op het feit, dat we tegen ons gelijken, tegen onze meerderen en tegen onze minderen uit een geheel verschillenden woordenvoorraad putten. Men moge dien karaktertrek als de grootste moeielijkheid van het Javaansch vermelden, wij Nederlanders hebben in onze taal hetzelfde. Of het wenschelijk of mogelijk is daarin verandering te brengen, daarover is men het niet eens. Zeker is het, dat er tegenwoordig eene zekere slordigheid schijnt te heerschen, niet alleen in dag- en weekbladen van gering gehalte, waar ook in ernstige bladen en tijdschriften en dat de slordigheid zich vooral doet kennen uit eene verkeerde woordenkeus, waarbij ‘zondagsche en daagsche’ woorden door elkander voorkomen.
Goede schrijvers lezen en goede sprekers hooren is nog niet voldoende, ook de beschaafde conversatie-taal moet bestudeerd worden. De taal onzer tooneelstukken gaat niet vooruit, die moest ons, gelijk in Frankrijk het geval is, als in een getrouwen spiegel het beeld der beschaafde spreektaal vertoonen en dus de lectuur der romanschrijvers aanvullen. Bij ons kan dit alleen met groote omzichtigheid geschieden.
d.B.