4. De dichter vergelijkt den menschelijken geest bij een akker. Zie hier eenige punten van overeenkomst tusschen het in beeld gebrachte en het beeld. Wij laten het aan den aandachtigen lezer over, ze met nog enkele te vermeerderen.
't Is najaar. De akker ligt woest, doch kan, goed bewerkt, een nieuw leven beginnen. - De menschelijke geest is als de vruchtbare aarde, waarvan elk afzonderlijk menschenleven het tijdperk vervangt dat tusschen twee oogsten valt.
(Het beeld zelve wordt bij de uitwerking er niet schooner op; wij erkennen dit gaarne. Wanneer het echter aan duidelijkheid wint, wat het in schoonheid verliest, dan zijn wij niet geheel onvoldaan.)
Onder het onoogelijk kleed is een schat van vruchtbaarheid verborgen. - Zie nu het kind in de eerste levensmaanden; schijnt het niet vermetel om te gelooven, dat dit hulpbehoevend wichtje eenmaal een ontwikkeld mensch zal worden, wie weet, - misschien een genie, dat de wereld door zijne grootsche scheppingen verbaast.
Laat den akker onbebouwd liggen, - leid, ontwikkel den menschelijken geest niet. Beide zullen na verloop van eenigen tijd levensteekenen beginnen te vertoonen; doch welke? Op het onbebouwde land vertoonen zich eenvoudige, schoone bloempjes, die wij bij de kinderlijk eenvoudige begrippen van onbeschaafde volken zouden willen vergelijken; maar ook - wild opschietende giftplanten, die de kleine broertjes overschaduwen en verdringen. Wat dunkt u, zijn er tusschen deze laatste en de ruwe begrippen omtrent waarheid en recht geen in 't oog vallende punten van overeenkomst te ontdekken?
Wij zouden zoo voortgaande kunnen wijzen op de overeenkomst tusschen het bewerken van den akker en - het ontwikkelen van het verstand; tusschen het opnemen van de vruchten van een vorigen oogst - en het ontvangen van denkbeelden, reeds door een vorig geslacht openbaar gemaakt, enz.
Volgen wij verder het gedicht op den voet, doch zoo, dat wij in de eigenlijke beteekenis weergeven, wat de dichter in beeld heeft willen brengen.
Wordt 's menschen geest voor 't eerst op een of ander wetenschappelijk vraagstuk gevestigd, dan gevoelt hij zich onvoldaan, omdat hij voor 't oogenblik 't antwoord moet schuldig blijven. Die onvoldaanheid zal toenemen en zelfs eene pijnlijke smart worden, als hij bij dieper nadenken inziet, dat - om tot de verklaring van het bedoelde vraagstuk te komen - ook nog andere denkbeelden duidelijker moeten worden.
Ontmoet den denker op zulke oogenblikken op straat of in de studeercel. Zijne houding is gebogen, als torschte hij een zwaren last; zijne gang is slepend, haast zouden wij zeggen lusteloos; de