Noord en Zuid. Jaargang 11
(1888)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 289]
| |
Taalpolitie.
| |
[pagina 290]
| |
het verschil tusschen de resolutie en hare bestrijders minder groot.’Ga naar voetnoot1) Van Lennep schrijft in zijn Marino Fallieri: ‘Een vreemdeling schijnt van ver met angst mij te betrachten,’ doch keurt zelf in eene noot het laatste woord, als een germanisme, af. - In Sara Burgerhart van Wolff en Deken wordt betrachten nu eene in den zin van beschouwen, dan weer in dien van doen gebezigd: ‘Toe, laten wy hem ten eersten door Frits doen navliegen, om hem cito cito hier te rug te brengen; denkt gy dus over hem! wel dan spijt het mij, dat ik hem niet aandagtiger betragt heb’ - zegt Saartje tot de weduwe Spilgoed;Ga naar voetnoot2) doch broeder Benjamin sprak beter Hollandsch als Mej. Suzanna Hofland in haar brief aan Cornelia Slimpslamp, zijne woorden althans juist mededeelt: ‘en dat, toen Salomon zich bekeert hadt, hy ook van dat betrachten, dat doen, zoude gezegt hebben: Ydelheid der ydelheden, dit alles is ook ydelheid.’Ga naar voetnoot3) Zeer juist, althans uit een taalkundig oogpunt, zegt Saartje, bij eene andere gelegenheid dan de bovenbedoelde: ‘Ik vrees, dat ik nog niet geschikt ben, om myne bespiegelingen altoos tot betrachtingen te verhoogen.’Ga naar voetnoot4) Is dit voorbeeld niet bij uitstek geschikt om de ware beteekenis van betrachting, en dus ook van betrachten in 't licht te stellen? Laat ons de zaak van naderbij betrachten. 62). Ziet hier nog een paar germanismen, zoo als we gelukkig slechts zelden ontmoeten. Toelichting behoeven ze niet. Niet het uitzaad bedingt de opbrengst van den akker, maar de bemesting. 63). Een germanisme en een gallicisme te gelijk is de uitdrukking dat verstaat zich, voor ‘dat spreekt van zelf.’ In de Dichtwerken van Van Lennep komt het meer dan eens voor, doch het wordt door den auteur zelven in de geestige aanteekeningen, waarvan hij ze later voorzien heeft, afgekeurd. Dat met de beginselen van zulk eene minderheid altijd rekening moet worden gehouden, verstaat zich. 64). Ditjarig. Hoe men er ooit toe heeft kunnen komen om, in het Nederlandsch, de begrooting van dit jaar de ditjarige be- | |
[pagina 291]
| |
grooting te noemen, is mij een raadsel. Men kon dan evengoed van de vorigjarige of de volgendjarige begrooting, van de dezemaandsche aflevering van De Gids, of van het dezeweeksche nummer van De Nederlandsche Spectator spreken! ... die, in weerwil van de meest fiscale opdrijving, aan den Staat blijkens de dit-jarige begrooting niet meer dan f 774.000 voorspiegelt. 65). Eerstens, tweedens, derdens, zijn ongetwijfeld germanismen. Men schrijve: ten eerste, ten tweede, ten derde. Opmerkelijk is het dat eerstens veelvuldig, tweedens en derdens schaars gebezigd worden. De Heer Versluys toch is, eerstens, een schrander, scherpzinnig man. Op de zelfde wijze gevormd zijn ook minstens, hoogstens. Prof. De Vries keurt het gebruik van deze woorden af. ‘Met genoegen zie ik’ - schreef hij in zijne opmerkingen over de taal en den stijl van het Wetboek van Strafrecht - ‘dat in het Ontwerp de uitdrukkingen ten minste, ten hoogste enz. zijn gebezigd, in plaats van de bij velen gebruikelijke germanismen minstens en hoogstens. Dit goede voorbeeld van den wetgever zal krachtig medewerken om ons van deze hinderlijke germanismen te verlossen.’Ga naar voetnoot1) Ik buig in dezen gaarne voor het gezag des Leidschen Hoogleeraars; maar kunnen we minstens wel goed missen? Anders gezegd, kan door het gebruik van ten minste niet somtijds misverstand ontstaan, doordat deze uitdrukking ook de beteekenis heeft van althans? Wanneer ik lees: ‘Gierig is hij niet, hij geeft ten minste een paar honderd gulden 's jaar aan de armen,’ dan vat ik ten minste op in den zin van althans, doch de bedoeling zoude ook kunnen zijn: Wel meer maar niet minder. Wil men minstens niet gedoogen, dan zoude het wellicht aanbeveling verdienen, ter vermijding van dubbelzinnigheid, ten minste in den zin van althans in één woord te schrijven. 66). Opmerkelijk is de volgende fout tegen de verbuiging der betrekkelijke voorwaarden, te opmerkelijker, omdat zij bij een schrijver als Busken Huet voorkomt. Toelichting zal zij wel niet behoeven. | |
[pagina 292]
| |
toen werden in de stad vier geuzen ontdekt, voor welken eene bijzondere straf moest gelden. 67). Hun voor haar. Bijna alle taalkundigen zijn - bedrieg ik mij niet - het er over eens, dat het bezittelijk voornaamwoord haar en niet hun moet luiden, waar van vrouwen sprake is. Alleen J. van Beers geeft in zijne Nederlandsche Spraakleer, waarvan de 7de druk voor mij ligt - hun voor alle geslachten van ‘meervoudige bezitters’ (§ 62), evenals hij één vorm aanneemt in het meervoud voor alle geslachten van het persoonlijk voornaamwoord der derde persoon. (§ 41, 42). Het is voor meisjes moeielijk over dergelijke zaken met mannen te spreken, zelfs met hunnen eigen vader. 68). Voldongen feit. Ziedaar eene uitdrukking, die vaak gebezigd wordt, maar stellig verkeerd is. Zij behoort te luiden òf voldongen pleit, of voldongen zaak. Feiten kunnen niet worden voldongen, wel pleiten (processen) of (rechts)zaken. Artt. 135 en volgg. van het Wetb. van Burg. Rechtsvordering handelen ‘van de verwering en het voldingen der zaak.’ Zoo zegt men ook in overdrachtelijken zin: hiermede is het pleit, of de zaak, voldongen. Ik laat hier eenige voorbeelden volgen van voldongen feiten, voldongen pleiten, en voldongen zaken; de eerste tot waarschuwing, de andere tot navolging, waarbij men echter in 't oog moet houden, dat voldongen pleit eene deftige uitdrukking is, en men in gemeenzame taal beter doet te spreken van gedane zaak. Eene zaak is voldongen, wanneer zij zoover gevorderd is, dat er vonnis kan worden gewezen, wanneer zij in staat van wijzen is. In eigenlijken zin zijn eene voldongen zaak en eene uitgemaakte zaak dus niet hetzelfde. Maar in November 1848 was de revolutie althans een voldongen feit. | |
[pagina 293]
| |
Ik durf niet verwachten.... dat zijne medestanders thans het pleit als voldongen zullen beschouwen. Mr. C. Bake. |
|