vertreuzelt, vernestelt, versukkelt, versnippert, versloddert, verslonst, verslentert, verslampampt, verbeuzelt, verleutert, verkwapst, verkwanselt, verkwakkelt, verlanterfant, verkwist, verknolt, verknoeit, verknuffelt, verknutselt, verklongelt, verklungelt, verronselt, verkwanselt, verhanselt, verhakstukt, met één woord verluiert, dat men dan eenmaal, doch als het niet meer helpen kan, zal weenen, huilen en balken, tieren en baren, grijnen, drensen, pruilen, grijnzen, grimmen, schreien, malen, janken, teemen, druilen, in zak en asch zitten, misbaar maken, kortom, dat de waterlanders niet uit zullen blijven.
Wat rest vader dan nog te doen? O, hij heeft een oog in 't zeil te houden, hij moet loeren, gluren, kijken, blikken, oogen, turen, staren, koekeloeren zoo hij wil en tureluren; hij moet zijn jongen oplettend gadeslaan, nagaan, acht op hem geven, hem bespieden, afneuzen; hij moet op zijn tijd vermanen, bestraffen, berispen, gispen, laken, hekelen, afkeuren, doorhalen, den mantel vegen, kijven, brandmerken zelfs; dat doe hij echter niet zwetsend, brallend, bogend, snoevend, roemend, pochend, opsnijdend, bluffend, geur- en windmakend, grootsprekend en zich opzwellend, noch rollend, schetterend, schaterend, ratelend, klaterend, daverend, schallend, bulderend, bonzend, hotsend, klotsend, rommelend, stommelend, schommelend, bommelend, trommelend, kletterend, dreunend of knetterend gelijk de donder; ook niet huilend, loeiend, gierend, woedend, wielend, wallend, waaiend, wervelend, ruischend, bruisend gelijk de storm; noch knarpend, knerpend, knirpend, knoerpend, knitterend, knappend, knapperend, knakkend, knirrend, krissend, lurkend, knarsend, knersend, knorrend gelijk eene alles verterende vlam; neen, laat zijn vermanend woord veeleer gelijk zijn aan het kabbelen, vlieden, vloeien, vlieten, glijden, schuren, spelen, spatten, borrelen, hobbelen, bobbelen, likken, leeken, hippen, trippen, huppelen, stroomen, schieten, gieten, wellen, murmelen, suizen, lispelen van het leven- en vreugde teelend water; dan, ja, dan bestaat er hoop, kans, vooruitzicht, mogelijkheid, waarschijnlijkheid zelfs dat er van zoonlief iets anders zal groeien en iets beters dan een slenteraar, pronselaar, knutselaar, futselaar, sammelaar, druiloor, fikfakker, lanterfanter, luiaard, zanikerd, teuteraar, leuteraar, nusselaar, neutelaar, zemelknooper, sukkelaar, beuzelaar, treuzelaar, weifelaar, talmer, draler, knuurder en zijn vaderlijk oog zal eenmaal blinken, glinsteren, schitteren, flonkeren, flikkeren, vonkelen, blikkeren, sprankelen, sparkelen, glanzen, stralen gelijk ons oog thans doet,
omdat wij onze taalmiskenners bewezen hebben, dat zij het grootste gelijk van de vischmarkt hebben.
Franken.