Noord en Zuid. Jaargang 11
(1888)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen paar woorden verklaard.Nikkel en Kobald.Wanneer de ‘mijnslaaf’ met de uiterste krachtsinspanning uit 's aardrijks ingewanden’ het erts heeft losgewoeld, dat na aan een zeer hooge temperatuur te zijn blootgesteld, edele of nuttige metalen oplevert, en dan trots al zijn moeilijk wroeten en het stoken zijner makkers moet zien, dat een gedeelte van dat erts, ofschoon blijkbaar metaalhoudend, nochtans hardnekkig blijft weigeren dat metaal los | |
[pagina 281]
| |
te laten, dan is die omstandigheid wel geschikt om den bergman tureluursch te maken. De Duitsche mijnwerker, wien dat meermalen overkwam, had van dat feit eene verklaring noodig, en eene lucht inademend, die geheel met Märchenduft bezwangerd is, vond hij die verklaring gereedelijk in den tegenzin dien de berggeesten aan den dag legden, ook tot voor den laatsten cent waarde de schatten af te staan, die zoolang aan hunne hoede waren toevertrouwd, en hun nu door de belangzieke menschen ontrukt zouden worden. - Ziet, dacht hij, van een gedeelte doen zij, door het vuur gedwongen, afstand; maar eenmaal is de mededeelzaamheid der nikkers en kobolden ten einde en beginnen zij stijfhoofdig hnn eigendomsrecht vol te houden. En zoo bleef het jaar in jaar uit. Toen het echter de scheikunde in dienst der nijverheid gelukte, een zoodanigen graad van hitte aan den smeltoven mede te deelen, dat ook deze totnogtoe onhandelbare stukken erts het metaal, dat zij inhielden, moesten afzonderen, toen was ook spoedig de naam gevonden van de beide nieuw ontdekte metalen, wier aanwending spoedig eene hooge vlucht zoude nemen. Niet alleen hadden de berggeesten nu het metaal losgelaten, maar zij werden verplicht, met uiterst geringe wijziging, hunne eigene namen te geven aan de fraaie en bruikbare elementen, die zij zoo zorgvuldig hadden bewaakt. Zoo gaat het in de wereld; - niets van al het oude wat met de wetenschap of het belang der menschen in strijd is, kan het op den duur tegen hen uithouden. | |
Alexandrijnen.Deze zesvoetige versmaat waarin Vondel, Huygens, Hooft en Cats doorgaans schreven, die Bilderdijk bij voorkeur voor het heldicht geschikt achtte, en die uitgedrukt wordt door het schema: werd het eerst door Alexander van Parijs, die omstreeks het einde der 12de eeuw leefde, aangewend, om in Fransche verzen eene levensbeschrijving van Alexander de Groote samen te stellen. De namen van den dichter zoowel als van zijn held hebben waarschijnlijk beide medegewerkt tot het geven van den naam: Alexandrijnen aan deze verzen, die vóór dien tijd niet in gebruik waren, en die door de groote Fransche dichters, bij wie zij geheel hun eentonigen cadans verliezen, met heerlijk gevolg in praktijk zijn gebracht. | |
Vers.A propos van Alexandrijnsche verzen. De naam vers zelf is afgeleid van het latijnsche vertere, terugkeeren, verto ik keer terug | |
[pagina 282]
| |
(om) met de hoofdvormen verti en versum, omdat de lezer aan het einde van den regel gekomen tot zijn punt van uitgang, i.e. de linkerzijde van de pagina terugkeerde. Aanvankelijk heette dan elke regel in proza eveneens een vers. | |
Vaudeville.Ofschoon dit en eenige volgende woorden geheel vreemde woorden zijn, is hun gebruik in onze taal zoodanig doorgedrongen, dat eene verklaring er van in Noord en Zuid niet misplaatst kan zijn. Thans wordt onder vaudeville gewoonlijk verstaan een vroolijk tooneelspel, waarin aan den zang eene groote plaats is ingeruimd waardoor 't het midden houdt tusschen de operette en het blijspel. Oorspronkelijk echter was een val-de-vire een lied. (Mv. vaux-de-vire). Zoo dichtte Olivier Basselin zijne Vaux-de-Vire een bundel liederen, waarvan ik om der curiositeit wille er een afschrijf, omdat zij zelf niet zoo overbekend zijn als hun titel: Beuvon fort
Jusqu'au bort!
Bewon byen!Ga naar voetnoot1)
Nos cousines
Nos voisines,
Vos marys n'en sauron ryen.
L'autre jour, trois famelettes
Au marché vendirent lin
Pour faire mieux les goguettes
Allèrent boire du vin.
Pot à pot
Lot à lot
Chacune manda le syen;
Là sifloient,
Là buvoient
Au curé et au doyen:
Nos pères beurent et vidoirent les potz;
Mais si nous ne valons ryen,
Nous videron les noz. (nôtres.)
Volgens eene andere lezing echter is het niet Olivier Basselin, die den naam, aan die liederen geschonken, uitdacht; maar bestond die reeds lang in den vorm van voix-de-ville. Zoo zegt een Anonymus in de Encyclopediana, II, pag. 449, dat reeds lang vóór Basselin de naam in zwang was. Maar laat mij liever woordelijk afschrijven wat deze mededeelt, en het oordeel verder aan den lezer van ‘Noord en Zuid’ overlaten. | |
[pagina 283]
| |
‘Le vaudeville est une chauson gaie et populaire, communément à refrain, et composé de divers couplets. On ne sait trop pourquoi l'on a prétenda qu'il fallait dire Vaux-de-Vire et que c'était à Vire, en Normandie, que cette espère de chanson avait été inventée. On en nomme même l'inventeur, Olivier Basselin, qui demeurait au pied d'un coteau que l'on appelait les Vaux. Nous pensons qu'il vaut mieux s'en rapporter aux titres de deux recueils de chansons françaises, inprimés l'un à Lyon en 1561, l'autre à Paris en 1576. Le premier a pour auteur Allemend Layolle, et porte: Chansons et Voix-de-ville; le second: Recueil des plus belles et excellentes chansons, en forme de voix-de-ville, tirées de divers auteurs, par Jean-Charles Davoine.’ | |
Vignet.Een vignet is een prentje of plaatje hier en daar in boekwerken tot versiering aangebracht, hetzij op den titel (titelvignet), hetzij bij den aanvang van een nieuw hoofdstuk, hetzij aan het einde daarvan. In het laatste geval draagt het den eigenaardigen bij ons onvertaalbaren naam van cul de lampe. De naam vignet is afgeleid van 't Fransche vigne, wijngaard, omdat in den beginne deze versierselen bijna uitsluitend wijngaardloof en ranken en druiventrossen voorstelden, terwijl men later allerlei figuren daarvoor bezigde; zoodat thans de Duitschers (zie bijv. ‘Das Universum’) het in 't uitdenken van bizarre vignetten tot eene ongekende hoogte hebben gebracht. | |
Financiën.Elk onzer herinnert zich nog levendig de rekenopgaven uit de ‘Mengingrekening,’ waarbij sprake was van een goudsmid, die goud van zóóveel deelen fijn vermengde met goud van zóóveel deelen fijn en daardoor goud van zóóveel deelen fijn bekwam. Daar in vroegeren tijd het geld van zeer slecht gehalte was, bijv. soms zoo slecht dat 't Duitsche volk de munt van Keizer Frederik III ‘Schinderlinge’ noemde, bestempelde men het inderdaad goede geld met den naam van argent fin of bij verkorting eenvoudig du fin, vanwaar de naam financier en financiën is afgeleid. | |
Klant.In de 13de eeuw gaf men aan de kleine schuiten, die op de Seine en de Loire voeren en die den Parijzenaars brood aanbrachten den naam van chalands. Zij die er van kochten werden ook allengs chalands of klanten geheeten en eindelijk gewenden zich ook andere winkeliers langzamerhand er aan, hunne afnemers kalanten of klanten te noemen. | |
[pagina 284]
| |
Lommerd.Niet omdat zij zulke lange baarden droegen, want zij hadden de gewoonte hun baard te scheren, heeft het volk der Longobarden dien naam gedragen. Lang echter waren hunne pieken of speren of hellebaarden, waarvan zij zich echter niet steeds voldoende wisten te bedienen om hun volksbestaan ongerept te bewaren. Reizende Lombarden die zich hier in de Nederlanden voornamelijk vestigden om er leen of pandjeshuizen op te richten, hebben den naam geschonken aan de welbekende instelling onzer dagen, waar men thans, meestal onder toezicht der stedelijke overheid, panden van eenige waarde tegen betaling van interest kan beleenen. | |
Assiette.Dat woord, bij ons dikwijls in engeren zin gebruikt voor kleine schotel of schaal heeft in Frankrijk de ruimere beteekenis van tafelbord. Het is afgeleid van (s')asseoir, gaan zitten, - je m'assieds, ik ga zitten, omdat zij juist de plaats aanwijzen, waar de aanzittenden zich zullen nederzetten. Eeuwen lang voor dat deze steenen of porceleinen borden in zwang kwamen, diende eene ronde snede broods den gasten tot tafelbord. J.H. Suurbach. |
|