Rabas.
Onder de bij de dames Wolff en Deken geborgde bijnamen heb ik (zie Afl. III, blz. 156) ook den volgenden opgenomen:
Een wilde Rabas van een meid.
Hieromtrent lees ik in het straks vermelde glossarium van Dr. De Vries:
Rebat (var. rabat, tebat) = gekijf, twist. Veechem, bl. 268:
Dit oreest en de dit rabad
Liep al dorentore in tlant.
‘deze opschudding en dit twist-alarm.’ In het Spaansch heeft men nog rebate en rebato voor twist en opschudding, alarm beiden. De eerste dezer beide opvattingen schijnt afgeleid, de laatste oorspronkelijk te zijn. Althans het Oud-Fr. ww. rabaster of rabater wordt bij Lacombe verklaard door ‘faire un tapage épouvautable’, by Du Cange (Suppl. D. IV) door ‘lutiner, faire un bruit extra-ordinaire.’ Dat lutiner by Du Cange behelst eene etymologie, want rabat was eene Oud-Fr. benaming, die hij door lutin, esprit follet vertolkt, en waarover hij in het Suppl. D. III in v. Rabes handelt. Ziedaar dan tevens de verklaring van de woorden die wrede rebas in den Minnen Loep, II, 1535, van welke Leendertz zich met een vraagteeken afmaakte. ‘Die wreede kwelgeest, meent de dichter; want rebas of rabat is een spook, een kwelgeest, het ww. rabater niet anders dan den boozen drommel spelen, dus eerst geraas, alarm maken, vervolgens kijven, twisten.
Fr.