sipp(schaft) - sibbe en sibscap:
Die malcander sibbe sijn.
widder - weder (= ram):
Ende wijsde Abraham also saen
Weder, weer, waard, weren, Eng. war, Fr. guerre, enz. = afkomstig van een stam, die als 't Lat. vir = man is. Weder alzoo: mannelijk dier, speciaal bij de schapen.
froh - vro. Zie Leekensp. III, 25, 148.
frommen - vromen (baten):
Goeden, die den menigten vromen: goederen, die de menigte baten
(ge)linde - linde:
Die zee was smolt, dat weder was linde.
Vandaar: lindern, thans door lenigen verdrongen.
* * *
Voor het opmaken van bovenstaand woordenlijstje zijn de glossaria van slechts twee werken geraadpleegd, n.l. Der Minnen-Loep en Der Leekenspiegel. En toch is de buit al een tamelijk rijke. Wie weet, hoezeer hij nog zou gezwollen zijn, wanneer Maerlants Spieghel Historiael, de Walewein en z.v.a.m. ook om eene bijdrage waren aangesproken! Gerust mag men beweren dat het Middennederlandsch een driehonderd fraaie, teekenende woorden kende, die het hedendaagsch Nederlandsch niet anders meer dan als Hoogduitsche woorden kent.
Men zal 't eens zijn, om dit een droevig verlies te noemen.
Bij het doorbladeren van het glossarium op Der Leeken Spiegel van Dr. M. de Vries, ontmoette ik nog eenige woorden meer, die heden allen nog in 't Engelsch voort leven; ik schrijf ze hier af als aanvulling van mijn eerste ‘Etymologisch tusschengerecht’:
Eng. Mndl.
plenty - planteyt (Lat. plenitudo):
Dit sijn haer namen, sijts ghewes:
Physon, Gyon, Tygris, Effrates,
Die meenich lant ende meneghe stat
Ververschen ende maken nat,
Daer waters breke soude wesen,
En doet die planteyt van desen,