Noord en Zuid. Jaargang 11
(1888)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Mr. Willem Bilderdijk's Urzijn en ValentijnGa naar voetnoot1)) door Taco H. de Beer.Bilderdijk, die zich als Heer van Teisterbant zocht te wettigen, steeds zinspeelde op het Wiel van Heusden en het wapen van Van | |
[pagina 258]
| |
der Sluys, noemde als zijn stamvader Elius; gelijk zijne gedichten Het Wiel van NeusdenGa naar voetnoot1) en EliusGa naar voetnoot2) getuigenGa naar voetnoot3). In het eerste roept Heusden Etelyn den koning van Engeland toe, wiens dochter, Ada, hij zonder diens toestemming huwde: ... Zie 't bloed van Teisterbant
Met Ada aan uw voet.
en later verkaart Ethelyn ô, Bloeie uw huis.....
..............
‘En voere 't in zijn wapenschild
‘Het snorrend purperwiel,
‘Waarby ik 't kleinood wedervond,
‘Het leven van mijn ziel
De ‘Toewijding van mine Urzijn en Valentijn’Ga naar voetnoot4) begint met de regels Mocht ik eens uwe ooren streelen,
Als mijn losgesnaarde Luit
Elius van de Alpen voerde,
En geleidde tot zijn Bruid,
Thans, thans eisch ik, lieve Gade,
Dubbele aandacht voor mijn lied,
Daar ik U een' ander Ridder
In bebloede rusting bied'.
Ridder? Neen, een tweetal Ridders,
Door hun Wapendaden groot
Broeders, weêr in 't bloed vereenigd
In de panden van uw schoot.
Immers van hun beide tevens
Daalt ons dierbaar echtkroost af.
De een is hy, wiens roemrijk wapen
Uw' Geslachtsnaam oorsprong gaf.
De ander, hy, wiens oude stamboom
In Held Elius herbloeid,
Door een reeks van zoo veel eeuwen
In verdrukking, echter groeit
Valentijn, de wakkre Ridder,
| |
[pagina 259]
| |
Frankrijks onvergeetbre roem,
Staat aan 't hoofd van uwe Vaderen
Naast de Fransche Leliebloem
Elius vergulde scepters
Zijn aan 't hoofd van mijn geslacht,
Met de Roos te zaam verbonden,
Die Urzijn ter wereld bracht.
Dierbaar kroost, uit zulke loten,
Uit zoo schoon een bloed geteeld,
ô, Vertwijfelt niet in 't onheil,
Dat ge met uw' Vader deelt!
Hij was dus van meening, dat hij van Urzijn afstamde en zijne eerste vrouw van ValentijnGa naar voetnoot1). Ja hij laat geen enkele gelegenheid voorbijgaan, om op die hoogadellijke afkomst te wijzen en den roemruchtigen naam te verheffen. Zoo o.a. in de ‘Nagedachtenis van mijn' zoontjen Willem’,Ga naar voetnoot2) getuigt B. van dien naam, dat hij ‘meer (is) dan 't sierlijkst lijkgestichtjen’ en hij roept uit: Ach hadt ge in 's levens bloei hem waardig mogen dragen,
Hoe heerlijk had mijn stam in beî mijn Zoons herbloeid!
Reeds vonkte u 't roemrijk bloed van uw beroemde Magen
In 't schitterend oogjen uit, van zeldzaam vuur doorgloeid.
Met bijzondere voorliefde wordt dan ook steeds van die namen gewag gemaakt en zelfs in Ridder Sox laat Bilderdijk niet na, Ursijn te berde te brengen en de ‘Best’ of het ‘wijfjen’ .... vertelt hem de historie
Van 't groote kruis van Keizer Constantijn,
Van Helena, roemruchtiger memorie,
van Elius, van Bertha en Pepijn,
Van Ursen en zijn broeder Valentijn,
en hij teekent bij Ursijn aan (bewijs hoe hoog hij die namen schatte): ‘Wien onze oude Hollanders Oerson, of Ourson noemden, de Italiaan zegt Orsino, de Duitscher Ursijn, maar spreekt de U op zijn Duitsch uit. De Engelschman heeft ons die verbasterde uitspraak van den naam van een Nederlandsch geslacht overgedaan.’ De geschiedenis, waarvan hier sprake is, is bekend genoeg. De oude kronieken verhalen van Oerson en Valentijn zonen van Belisant, eene zuster van Pepijn en de echtgenoot van Alexander, keizer van Constantinopel. De tweelingbroeders werden in een bosch | |
[pagina 260]
| |
nabij Orleans geboren, en terwijl de moeder heenging om Oerson te zoeken, die door een beer was weggevoerd, zag Pepijn toevallig Valentijn en nam hem onder zijn bescherming. Waar hier de geschiedenis eindigt en de sage begint, is moeielijk uit te maken. StreckfussGa naar voetnoot1) getuigt terecht: ‘Aan het vroolijke hof des Keizers heerschte een vrije toon’ en er kunnen tal van liefdesgeschiedenissen worden verhaald, zonder dat men aan de waarheid moet twijfelen. Wat van elk verhaal waar is, laat zich echter moeielijk bepalen. Het is evenwel zoomin aan de kroniek als aan de historie, dat B. het gedicht ontleende. In 1765 verscheen in Engeland Reliques of Ancient English Poetry bijeengebracht door Thomas Percy Bisschop van Drimore, welke Bilderdijk met buitengewone belangstelling vervulde. In Engeland waren deze oude romancen en balladen eerst vrij slecht ontvangen, maar reeds in 1773 was de Duitsche dichter Bürger geheel vervuld met bewondering voor deze schoone gedichten; hij vertaalde ze of bewerkte ze, en ofschoon Bilderdijk het oorspronkelijke gebruikte en zelfs bij de meeste vertalingen zet: ‘Naar het Oud-Engelsch’ zijn er vele naar Bürger vertaald. Zoo bijv. de Heer van Lanthorst, waarin alle afwijkingen van het oorspronkelijkeGa naar voetnoot2) die ook bij Bürger voorkomen. Door Bürger werden ze algemeen bekend en overal gelezen. Het oorspronkelijke gedicht Valentine and Ursine (Reliques bl. 541) werd bewerkt naar den ouden volksroman ‘Valentine and Orson’, eigenlijk eene vertaling van eene Fransche romance. De ‘koopren brug’ met het ‘klokkenspel’ is ontleend aan het berijmd verhaal Sir Bevis. B's gedicht is van 1795, dus twee jaar jonger dan de komplete uitgave van Bürgers gedichten. Het gedicht doorlezende ontmoeten we de volgende woorden, die verklaring behoeven: Flora, de godin der bloemen, hier voorgesteld als bezig de velden te versieren. B. gebruikt hier schakeeren, dat anders ‘ineen-smelten, kleuren mengelen, afwisselen’ beteekentGa naar voetnoot3) maar dat door B. in allerlei andere beteekenissen gebruikt wordt bijv.:
Schakeer er bladers door. Aff. I. 54, vs. 1. - en 't gewelf schakeert zich voor onze oogen
Met duizend glansen.
W. e. R. II. vs. 7, | |
[pagina 261]
| |
En schakeert ze met de kleuren
Van een zachter hemeltrans.
Winterbl. I. 106. vs. 16. Zie Natuur haar kleed schakeeren.
Rotsg. I. 130. vs. 4. En ach! de lieve Lent, die met satijnen handen
De dartle Bloemgodin 't onthulde hoofd schakeert.
Meng, III. 136. vs. 10. Ja, 't Licht verkondt uw Mogendheid,
't Schakeert zich U ter eer.
Navonk. I. 203. vs. 12. dat de witte leliën bij de blozende rozen wel en bevallig schakeeren.
W. en R. I. voorrede I. r. 11. B. gebruikt het woord dus vooral in de beteekenis van versieren of tooien. Valentijn's dag is 14 Februari, en steeds met bijzonderen eerbied gevierd, er kunnen dan wel krokussen zijn, maar zeer zeker geen jasmijnen. De vorst der Franken d.i. de Fransche koning, hier Pepijn. Een sleep van Heeren, staat voor stoet even als (Oprak. 62 vs. 13). d' afgrijsbren oorlogssleep van Lucifer.
De twee laatste regels van couplet 3 teekenen door afwisselende open klanken zeer gelukkig het jachtrumoer. Scheemrend twijfellicht is eene ongewone uitdrukking, maar volkomen verdedigbaar: twijfellicht (eng. twilight) is de schemering, spelend tusschen licht en donker. Het woord dan (eng. dell) werd vroeger in N. en Z. behandeld; B. schrijft gewoonlijk den en bedoelt daarmede spelonk of schuilplaats in een woudGa naar voetnoot1)). Omwonden van een purper kleed
Met zilver vastgestrikt.
Wij zouden zeggen: gerold of gewikkeld in enz. Omwonden van is wel fr. enveloppé de maar Ned. niet gebruikelijk. De laatste regel is niet letterlijk te verstaan. Het Eng. heeft letterlijk: het lag daar in een scharlaken doek van zij zoo fijn en dun, een gouden mantel omgaf het geheel, vastgestoken met een zilveren speld. Blijkbaar is de gewoonte der middeleeuwen gevolgd, om alles, wat op vorsten betrekking heeft, zeldzaam kostbaar te teekenen. | |
[pagina 262]
| |
Minder gewoon zijn: doet zich op voor ‘vertoont zich’, naakt voor ‘nadert’ en zorglijk voor ‘zorgvuldig’ of ‘zorgzaam.’ Het woord mag is hier een germanisme. De koning ‘aanschouwt het kind met ontzag’ omdat hij in dat kind een vorstentelg ziet. Aanschaffen komt meer voor als men over zaken, dan wanneer men over personen spreekt: men schaft zich een paard of een rijzweep of een paar waterlaarzen aan. Betaambaar komt in den zin van betamelijk éens in de Mengelp. voor en hier éens in de beteekenis van vereischt of gevorderd. Het behoort tot de nieuwe samenstellingen met baar, waaraan B. zoo rijk was, bijv. aanbidbaar, adembaar, onbezielbaar, bevatbaar, gebruikbaar en twintig anderen door Bog. bl. 442 opgegeven, en de vele andere bij de Jager bl. 32-28 voorkomende. Een couplet herhaalt bijna woordelijk het bevel des konings, natuurlijk met de bedoeling, uit te drukken, dat dit bevel nauwkeurig werd uitgevoerd. Minder gebruikelijk is 't woord bestond voor ‘ondernam’ of eenvoudig ‘deed’. Anders beteekent ‘bestaan’ òf stoutmoedig, òf dolzinnig ondernemen. Meerder beteekent natuurlijk meer; bij B. komt die vorm herhaaldelijk voor: ‘Meerder dan Profeet,’ ‘Een uur gewetensvreugde is meerder dan een Eeuw van stom bewonderen’, ‘ik schenk u meerder’. Hier kàn de dichter bedoeld hebben: ‘een meerdere’, fr. supérieur, zoo niet, dan is dit eene fout. ‘Dat door de harten drong’ = dat de harten trof. We zijn gewoon, dat de woorden boezem en hart in eene andere beteekenis voorkomen dan in die, waarin de natuurlijke historie ze kent. Zoo wordt ook hier bedoeld: ‘Hij was deugdzaam en goedhartig; hij was verstandig boven zijn jaren en zijn zucht naar avonturen dreef hem tot daden, die zijne krachten te boven gingen.’ Wapenspel (jeu des armes) beteekent natuurlijk ‘tornooien en gevechten.’ De uitdrukking: ‘Nu spreidde zich het eerste dons
Om 's jonglings rozenmond’
wordt verklaard door ‘de eerste baardharen vertoonen zich om den mond van den blozenden jongen man.’ Hij stond naar gevaren - hij zocht gevaren.
Valentijn wenscht zich door wapenfeiten te onderscheiden en verzoekt, dat het eerste geval (avontuur) dat zich opdoet, aan zijn zwaard (zijnen kling) d.i. aan hem zelven zal worden toevertrouwd om uit te vechten. De Koning verheugt zich over dit verzoek en | |
[pagina 263]
| |
dat hij het dadelijk toestaat blijkt uit de bijna woordelijke herhaling van het voorstel door anderen. Drie Pelgrims traden in 't Paleis
staat voor: Drie pelgrims traden het paleis binnen of het paleis in; de dichter gebruikt een vorm, die in hgd. volkomen gewettigd is (in met acc). Het ‘Rennisch’ bosch d.i. het bosch van Rennes is in hgd. wel gebruikelijk, maar daar zoomin als bij ons verdedigbaar. Een ‘Rennisch bosch’ is een bosch van bijzondaren aard, evenals een ‘Amsterdamsch binnenhuisje’ een bijzonder soort van binnenhuisje is. De ‘Wildeman’ is de goede bekende uit de sproken, in Klein Duimpje zoowel als in De Leeuwendalers speelt hij de groote rol; hij ‘vernacht’ in het woud beteekent natuurlijk niet ‘overnacht’ maar: houdt er verblijf. Hij legert in een beerenhol
wijst natuurlijk op geregeld verblijf in het hol met en bij de beren. Den roof opjagen is natuurlijk = op buit uitgaan, jacht maken op roof of buit. Stal = gestalte is alleen in Z. Ned. nog gebruikelijk, bestaanbaar gebruiken we in dezen zin nooit, B. bedoelt natuurlijk ‘geen wapen is bestand op zijn ruige huid’ d.i. eigenlijk: ‘zijn ruige huid is tegen alle wapens bestand’ of ‘ontrefbaar, onkwetsbaar.’ Voltrek uw grootsch bestaan.
V. durft iets grootsch bestaan of ondernemen en het plan daartoe zal hij naar Pepyn's woord ‘voltrekken’ d.i. ten uitvoer brengen, volvoeren. Een maagdlijk Ridder is een ridder, die nog geen overwinning behaald had. Hij was ridder geworden door de gunst des Konings en na de lauweren op tornooien en niet in den ernstigen strijd behaald. Hij bestijgt daarom een wit paardGa naar voetnoot1) en draagt eene onbewrochte wapenrusting d.i. een harnas van blank metaal, zonder ingelegde versieringen. Aanvankelijk dienden de builen, deuken en houwen in de schild en harnas als eenig sieraad, later werden deze door ornementen vervangenGa naar voetnoot2). De wilde Jongeling staat voor: de jonge wildeman en niet voor: | |
[pagina 264]
| |
de jonge wilde man. De prooi, die hij verslindt, is natuurlijk de vierde der pelgrims. B. schreef hair gelijk air en oir waarin de i alleen dient om de lengte van den voorgaanden klinker aan te duiden. Zoo spelde men indertijd: maer, uer, duir, huir. Oog met bloed bevlekt d.i. beloopen door groote lichamelijke inspanning. Zijn nagels tarten d'Arendsklauw,
Zijn leden d'Elefant
d.i. hij had nagels als een arend en ledematen als een olifant; (hyperbolisch d.i. bij overdrijving gesproken). Elefant van elephas gen. elephantis heeft B. naar den oorspronkelijken vorm genomen. Een schrikbren sprong: voor ontzettend, zeer groot, verbazend; B. had bijzondere voorliefde voor adj. op baar afgekort tot bren en bre, Bogaers geeft er 25 op, die bij de Jager niet voorkomen. Een huilen uitbrullen is niet gebruikelijk, de zin is echter duidelijk genoeg. Zoo sprong hij enz., hier rijmt kniên op Valentijn dat dus als Valentien moet worden uitgesproken. Taaie speer. Men denke hierbij aan den speerstok, die te minder kans had te breken, naarmate hij taaier was. Ploft hem in 't zand beteekent natuurlijk: ‘doet hem nederploffen’; er is sprake van een causativum gelijk zetten van zitten en leggen van liggen. Vezels staat hier voor spieren en spant voor doet spannen. De felle slag, die nu zijn wapen geldt is de slag, die hem niet treft, maar op zijn ‘speer’ nederkomt en deze ‘verbrijzelt tot gruis.’ De speer verbrijzelt zich tot gruis is een germanisme en oorspronkelijk een latinisme. In 't Latijn komt de refl. vorm herhaaldelijk voor om den passieven vorm te vervangen. In 't fr. vertaalt men nog: het koren wordt verkocht met le blé se vend. De eigen snelheid = met zijn gewone snelheid. Onvoorziene sprong = niet te voorzien, onverwacht. Onberoerd (ontbreekt bij Bogaers) onversaagd, niet ontsteld. Overwonneling. Dit woord is door Bogaers niet onder de ongebruikelijke opgegeven, ook van Dale schijnt er niets vreemds aan te zien, toch is de vorm ongewoon: de gewone zou zijn: overwonnene. Er is alle reden om aan te nemen, dat het woord alleen bij Bild. voorkomt, of althans niet vóor Bild. Vergeleken met vondeling en zendeling is het taalkundig gevormd. Uit deze voorbeelden blijkt, | |
[pagina 265]
| |
dat de stamvocaal vóor ling soms die van het praes. soms die van het imperf. is. Dichte kring, die om den Koning sluit. Gebruikelijker ware: zich sluit of staat. De vorst omhelst enz., het onderwerp van verheft is natuurlijk vorst; dat woord had vóor dronken moeten staan, de derde regel is bijstelling (appositie) van vreugd op 't einde van den tweeden. Ketensnoer is min of meer pleonastisch: een keten bestaat uit ringen of schakels, een snoer uit een koord of draad waarop doorboorde voorwerpen geregen zijn; een ketensnoer is dus eene onmogelijkheid. Van Dale vermeldt het natuurlijk niet, maar Bogaers ook niet. Tot zijn wapenpraal tot adellijk wapen, naar den eisch der heraldiek staat hier kleur op metaal: een hert in de natuurlijke kleur of van keel (rood) op gouden grond. Gewis gij zijt mijn bloed gelijk er steeds sprake was van ‘de stemme des bloeds’ die bij allerlei gelegenheden sprak. De vorst acht het namelijk onmogelijk, dat er in eene andere familie dan de zijne, zoo iets heldhaftigs zou kunnen geschieden. Eindlijk werd hem Valentijn.... waard. Hier is waard in de hgd. beteekenis genomen, waar het met den 3n. naamv. staat en dan = lief, toegenegen en derg. Boschverblijf door verblijf in 't bosch is eene eigenaardige samenstelling van Bilderdijk. Men zegt niet bloedbevlekt voor ‘met bloed bevlekt’ of roembedekt, schuldbeladen, wijngaardloofomkranst enz. gelijk dat in hgd. het geval is, maar men drukt de voorzetsels uit, die de betrekking aanwijzen tusschen het werkwoord en het zelfst. nw. Bestemde hem een naam voor bezorgde of verschafte is zeker vrij zonderling. Een knaap wordt tot officier bestemd, een kleed is voor de reis bestemd en derg., bestemmen met datief komt in 't ned. niet voor, 't is hgd. Zoo bij Grimm, in de Kyfhäauser-Märchen.
Dir war sie (die Wunderblume) bestimmt.
't Zilver van de Faam is minder gebruikelijk, de bedoeling is, de aangename stem, het streelend geluid van de Faam: de duizendstemmige Faam verkondigde namelijk ook onaangename zaken. Een rijken oogst van wapenglorie inzamelen is zeker door weinigen gezegd, de zin der woorden is echter duidelijk genoeg: V. behaalde zoo veel roem als mogelijk was. Zijn helmkam enz. in den tweeden regel is de klemtoon bij vijanden fout, men moet volgens de maat lezen: vyandèn. Ook is berucht hier in goeden zin gebruikt, wat zelden voorkomt en geen navolging verdient. | |
[pagina 266]
| |
De zorg en wellust het laatste woord genomen in den zin van welbehagen of liefde. Herhaaldelijk komt het woord wellust in den meest verheven stijl voor in de edelste beteekenis, gelijk o.a. blijkt uit de uitdrukking ‘de wellust zijner oogen’ o.a. bij Hooft Zal nemmermeer gebeuren my dan, naa dezen stond,
De vriendschap van uw oogen, de wellust van uw mondt,
Wat V. ‘genoot’ wordt nu in twee coupletten opgesomd; achter Prinsentroost moest; staan evenals dat teeken staat achter vorstenpraal, staal en tederheid. De wapenroem wordt een giftige angelspits, die ieders hart doorsnijdt. De letterlijke beteekenis zou geen goeden zin vormen, de roem nl. is geen spits en al was hij dat, dan zou een spits toch niet kunnen snijden maar wel ‘treffen’ of ‘doorboren’. Het beeld is echter juist: onheelbaar is de wonde, die een vergiftigde pijl maakt, doodelijk als zij het hart treft. Zóó waren nu ook ‘de Grooten’ getroffen, doodelijk haatten zij V. om zijn voorspoed, zijn geluk, zijne eer en gelijk het vergif steeds sterker werkt naarmate het langer in de wond blijft, zoo nam ook de doodelijke wrok, de ‘spijt’ d.i. de spijtigheid, de nijd ‘der Grooten’ steeds toe. Adeldom voor de Adel, alle Edelen, hoewel volstrekt ongebruikelijk, is naar analogie met Heidendom wel te verdedigen; vgl. Ps. 2 vs. 1. Wat drift beheerscht het woedend Heidendom
En heeft het hart der volkren ingenomen.
De kroes ware hier beter door een beker vervangen, dewijl er hier sprake is van een vorstelijk hof. Het gemeenschappelijk drinken uit éen beker duurde in aanzienlijke gezelschappen voort tot ver in de middeleeuwen. Voor daauw en morgenrood het haastig opgevat besluit moet ijlings volvoerd worden, dat geeft kracht en levendigheid aan de voorstelling. Zijn toestel enz. het woord toestel komt behalve hier nog éens bij Bild. voor, nl. in een lied aan Odilde en wel in in de beteekenis van bagage. De zin is, dat de ridder uittrok ‘zooals hij gaat en staat’. Ursijn, wien de êelste plicht sints lang
Aan zijne zij' verknocht....
Verknocht is hier een imperf. van een onvindbaar werkwoord, het moet rijmen op tocht, maar er had verbond (imperf. v. verbinden) moeten staan. Het woord had behouden kunnen blijven in dezen vorm: | |
[pagina 267]
| |
Urzijn, door d'êelste plicht sints lang
Aan zijne zij' verknocht.
Gloênde zonnebranding en koele avonddrop is minder gebruikelijk, maar toch begrijpelijk en verdedigbaar voor zonnehitte en avonddauw. Reeds hadden zij enz. De zin is: reeds hadden ze dikwijls zon en maan zien op- en ondergaan (2 coupletten). Ze hebben ‘den moeden dag te bed gebracht’ dus het einde van den dag gezien.Ga naar voetnoot1) ‘De fakkel van den nacht’ is natuurlijk de maan. Deze is gedoofd (ondergegaan) en ontglimd (beter ontstoken; opgegaan) en zij hebben die gevolgd (als ze na 't opgaan vertrokken), en ingewacht (als ze, hopend op 't maanlicht, Voor 't opgaan vertrokken). Nacht neemt Bild. vrouwelijk, heel natuurlijk, dewijl die naam in bijna alle talen vrouwelijk is. Een onwalde gracht is minder gebruikelijk, er is echter geen reden het woord omwald af te keuren, zoo min als ommuurd, waarvan B. zich ook herhaaldelijk bedient. Het komt ook voor in Onderg. d.e.w. 14 vs. 14: De wijze zal zijn erf omwallen
en in Nav. II, 130 vs. 2: Hij heeft u door zijn Englenscharen
Omwald in duizenden gevaren.
Blijkbaar onder den invloed van het hgd. heeft Bild. eene menigte werkwoorden met om- gebruikt, waarvan de klankverwanten in het hgd. bestonden. Naar middeleeuwschen trant, is de burcht van zulk een ridder als hier bedoeld is, vol zeldzame pracht: een koperen brug, een marmeren slot, en transen, die ‘glinsterden van goud.’ Maar dit is niet genoeg, er moet ook tooverij bij te pas komen, bij zooveel pracht hoort ook iets bovennatuurlijks, dit alles wat hier uit den tijd van Pepijn wordt verhaald, behoort thuis in de middeleeuwen, in de heerlijkste dagen van den riddertijd. Dergelijke toovermiddelen ter verdediging van den toegang komen meer voor o.a. bij Wieland in Oberon. Daar wordt het slot van Angulaffer ook verdedigd door twee metalen reuzen, die onafgebroken | |
[pagina 268]
| |
zware dorschvlegels op en neer laten gaan zoodat zelfs geen lichtstraal er door kon dringen.Ga naar voetnoot1) Dat middeleeuwsch karakter treffen we eveneens in Wielands Oberon aan. Dat verhaal speelt ook in dezen tijd, onder de regeering van Karel den Groote, maar de beschrijving van het leven in de kloosters en onder de ridders past alleen in den riddertijd. Trouwens de middeleeuwsche verhalen zijn meerendeels uit veel vroeger tijd afkomstig, zoo de Graalsage, zoo de Artussage, zoo het Nevelingenlied, in welk laatste zelfs heidendom en christendom zóo dooreengemengd zijn, dat de meest uiteenloopende meeningen naast elkander verkondigd worden. Den brug enz. Bild. gebruikt 't woord mann. of 't is een drukfout voor deez'. Alles vloog in roer komt zeker alleen bij Bild. voor, hij dacht natuurlijk aan ‘in rep en roer.’ Diedfurcht (schrik des Volk of Volksschrik) is een naam door Bild. aan den reus gegeven. Bij Percy wordt de naam niet genoemd. De reus wordt als menscheneter voorgesteld, naar den smaak der middeleeuwen, die als het er op aankwam het allergriezeligste bij elkander bracht. Hij was ‘opgevoed met menschenbrein’ maar at later blijkbaar ook zwaarder kost, getuige al de ‘gekneusde menschenschedels’ en het ‘rookend ingewand’ dat zij later ‘in 't mul en bloedig zand’ vinden en de ‘stapels uitgebleekt gebeent'’ die zij aantreffen. Geeft u op = geeft u over. We kennen verwantschap tusschen opgeven en overgeven in den zin van braken, het eerste (fr. cracher) uit de keel of de longen, het tweede (fr. vomir) uit de maag. Bij Bild. worden zij verwisseld in de beteekenis van zich in de macht des vijands stellen. Zoo o.a. in ‘Adam Gordon’: Geef op dan 't huis, vermeetle vrouw!
Geef op, geef op het huis
Ik geef, ik geef het huis niet op
Maar ik geef mij aan Adam op; enz. enz.
Wetteloozen roof pleon. roof wordt nooit eerlijk verkregen, als versterking staat wetteloos er bij dat ‘onwettig verkregen’ moet | |
[pagina 269]
| |
beteekenen. Wetteloos komt behalve in ‘wettelooze regeering’ hoogst zelden attributief voor. Ik koom voor kom in overeenstemming met den langen klank in den inf. en bij B. zeer gebruikelijk evenals 't rijm werd op hart; voor 't rijmen op mocht moest lucht in locht veranderen. B. schrijft ook nogthands daar hij thands houdt voor saamgetrokken uit te hande. De windvang van den slag is natuurlijk de luchtdrukking ontstaan door de heftige beweging van de zware knots. Axt voor bijl (hgd. Axt) is ook bij oudere dichters herhaaldelijk gebruikt. D'overdwelmden Kelt. B. noemt den reus een Kelt, in Pepijns tijd zullen er niet veel meer geweest zijn, naar den stijl van het geheel (Riddertijd) gerekend, kan dit zeker er niet door. B. zal dat woord genomen hebben, omdat de reuzenbouw der Kelten bekend was; overdwelmd schijnt anal. met eng. overwhelmed gemaakt te zijn. Een gruwbre strook = een geduchte slag; het eng. heeft stroke en gruwbaar is een van de vele adj. op baar, die B. zoo gaarne gebruikte en waarschijnlijk anal. met hgd. gemaakt had. Ze vonden navolging en in '43 achtte de Braga het nog zeer noodzakelijk er tegen te strijden. Flux voor fluks heeft niets verwonderlijks, x = ks komt o.a. bij Hooft aanhoudend voor, zelfs als de k het woord eindigt en de s het teeken is van het meervoud of van den 2en naamv. Leege rustings. De reus heeft dus reeds vele ridders gedood en verslonden. Iets laaghartigers kende men in de Middeleeuwen niet, dan een wezen, dat zelfs geen eerbied had voor een ridder. Dat de vrouwenstem uit de diepte boort klinkt ons wat zonderling, men kan denken aan een doordringend geluid, dat heet te boren. .... In 't aakligst Kelderkot enz. ook weer echt Middeleeuwsch. De ‘onbekende vrouw’ heeft twintig jaar ‘in 't aakligst Kerkerkot’ doorgebracht, nog altijd ‘verried haar houding, vol van Majesteit’ een Koningin; van haar kleeding wordt geen gewag gemaakt. Bij Wieland zit Angela al zeven maanden in haar japon van wit atlas met gouden gordel. Wat Angulaffer beweegt Angela opgesloten te houden vertelt Wieland ons, maar niemand kan vermoeden, waarom Diedfurcht Belizant twintig jaar lang gevangen houdt. Dat alles past bij het karakter van den volksroman en heeft voor den beoefenaar van Middeleeuwsche poëzie niets verwonderlijks. Het oog gaf diepen eerbied in zou anders luiden boezemde... in of beter nog wekte op daar het gevoel van medelijden aanwezig moet zijn, zal 't zich toonen. Eens afgestorven' schim, die.... streek = de schim eens afgestorvenen, die uit de grafkuil opstond of verrees. | |
[pagina 270]
| |
Het losbreken van de kluisters is zonderling; er is geen reden denkbaar, waarom zij geboeid zou zijn; zelfs hadden de boeien haar moeten beletten, ‘getuige’ te zijn ‘van afgrijslijkheên’ die nog nooit aanschouwd waren. De reus zal toch zijn slachtoffers niet de ‘wenteltrap’ af, naar haar ‘onderaardsch vertrek’ hebben gesleept. Maar dat ‘blozen’ is eveneens onverklaarbaar, tenzij in een verhaal als het tegenwoordige. De jeugd der beklagenswaardige heldin blijft onveranderd. Maria Stuart wordt op 26jarigen leeftijd op Fotheringay opgesloten, na 19 jaar gevangen gezeten te hebben en dus op den leeftijd van 45 jaar laat Schiller den jongen Mortimer op haar verlieven, die juist uit Frankrijk terugkeert en aan het hof te Versailles en in de Palz zooveel bekoorlijke vrouwen gezien heeft. Potentaat (van lat. potens = machtig) beteekent heerscher, letterlijk machthebber. Amarant komt van een Grieksch woord dat beteekent: onverwelkbaar, veelal op bloemen toegepast, hier op de onveranderde liefde der echtelingen. Dit couplet is al zeer bloemrijk en daardoor minder mooi en minder duidelijk: een huwlijksband met rozenblaan en amarant getooid is een zonderlinge dracht, de bedoeling is eenvoudig, we hadden elkaar innig lief en al de poëzie en het eeuwig jonge der liefde vertoonde zich in onze echtverbintenis (hoe lang?). In die echt. Wij zijn gewoon echt mann. te nemen. Een jaar, een dag, een nacht = jaar en dag d.i. een geruimen tijd; wel waarschijnlijk is 't de bedoeling door het driemaal herhaalde éen op korten tijd te wijzen. Wanneer staat hier voor toen. Hief allen toegang enz. zeer ongewoon, te zeggen ‘den toegang voor iemand opheffen’ voor ‘iemand niet meer willen ontvangen’ evenals ‘dreigde hem zijn straf’ voor ‘dreigde hem, dat hij zijn rechtvaardige straf zou ontvangen.’ Wat kost mij die gena zeer ongewoon: het kostte haar.... haar geluk; zij won er mee of verkreeg er mee ‘den staat, waarin (zij) leef(t). De booswicht fluistert enz., men zegt niet: iemand ‘bedekten argwaan influisteren’ men zegt wèl: ‘iemands argwaan heimelijk opwekken.’ In dat couplet ziet zijne op den gemaal; 't is dus fout, dat zijne in 't volgende betrekking zou hebben op den priester: Een slaaf, naby mijn ledikant
In mijn geheimst vertrek
Verstoken, en by nacht ontdekt,
Vervult zijn gantsch bestek. -
Den juisten zin van dit couplet zal wel niemand weergeven. De bedoeling is denkelijk, dat zijn d.i. des priesters, snoode toeleg | |
[pagina 271]
| |
om de vrouw, die hem afweerde (evenals Jozef de vrouw van Potiphar) in 't ongeluk te storten, door de hulp van den slaaf gelukte. Dat bestek staat hier zeker al heel zonderling. In 't oorspr. staat er eenvoudig: ‘Hij verborg een slaaf in mijn bed en hief toen een vreeselijk geschreeuw aan, mijn heer, bezield met woede, veroordeelde mij, onverhoord, ter dood.’ B. heeft hier evenals op vele andere plaatsen van een couplet er twee gemaakt, wanneer dat éene bijzondere moeielijkheden aanbood. Niet trefbaar enz. Ontrefbaar voor mijne eeden, dat ik onschuldig was. De scheurende arbeid = het barenswee. Eene vrouw in arbeid is eeuwen lang de meest gebruikelijke uitdrukking geweest. Waar ik de dood, B. neemt hier dood vr. En daar ik hgd. da (voor indem) beter, terwijl ik. Fel is zeker eng. fell = grimmig, boos: bij Percy heet hij alleen ‘the gyant grim.’
Zijn wanhoop op 't mislukt bestaan.
Zijn boete en zuivering:
Wanhoop over zijn mislukte (booze) poging, zijn boete en berouw (welk laatste alle zonden afwascht). De geschiedenis gelijkt hier sprekend op Karl und Hildegard door Gustav Pfarrius zoo treffend verhaald. Stelt ge u nog den sluier voor: herinnert ge u den sluier nog. Wordt mijn hart misleid? doet vermoeden, dat hier de stem des bloeds spreekt en dat de jongeling de hoop koestert, dat deze ‘vorstin’ zijne moeder zal zijn. Zijn jeugdlijk schoon is wat zonderling voor jeugdig beter nog frisch. Helaas mijn hart bezwijkt, ziedaar ook de stem des bloeds, die bij Belizant gaat spreken. ‘Vorstin, ziedaar’ enz. we moeten aannemen, dat Urzijn met eene vlugheid, die een zanger in de Tooverfluit hem zou benijden, zijn kleed opende om de ‘purperroode roos’ te laten kijken, die ‘vlak boven 't hart geprent’ was of wel die ‘op (z)ijn boezem gloei(de)’. Dat ‘besproeien’ van haar hand door hare zoons is vrij zonderling. Wen hy heur komst vernam = toen hij: wen is eenvoudig hgd. Die maar = dat bericht. Gezwind, thans haastig of ijlings. Sombre vrolijkheid is eene zeer gelukkige antithese (tegenstelling) Belizant is somber bij de herdenking van haar leed en in afwachting van de wijze, waarop zij ontvangen zal worden, vroolijk in 't besef van weder vrij te zijn en in gezelschap harer kinderen zoovele dierbaren weer te zien. | |
[pagina 272]
| |
Op Griekens troon d.i. op Griekenlands troon. Het verhaal eindigt als alle verhalen uit den riddertijd: zij trouwden en zij leefden vele jaren tevreden en gelukkig. Alleen de aanhef verschilt.
Tot bijzondere beschouwingen geeft dit gedicht geen aanleiding. Alleen is het gewenscht, te bedenken, dat we hier met eene vertaling te doen hebben, waarbij B. dikwijls, waar zich moeielijkheden voordeden, van éen couplet er twee heeft gemaakt en ongebruikelijke woorden en zinswendingen heeft gebruikt. Verder zij vermeld, dat hij aan de vertaling van het oorspronkelijke eenige coupletten heeft toegevoegd. Aan 't oorspronkelijk Engelsche gedicht namelijk voegde hij de volgende coupletten toe: Eerste Zang: 13, 14, 24, 45, 46, 47, 48. Tweede Zang: 2-6, 12, 13, 15, 16, 17, 23, 27, 41, 43, 44, 45, 49, 50. In 't oorspronkelijke gaat het verhaal hier onafgebroken door, Bilderdijk breekt af voor een derden zang; hij heeft het geheel dus in 3 deelen verdeeld, elk van 50 coupletten; in den Derden Zang zijn van Bilderdijk: vers 2 en 3, 5, 9, 11, 14, 15, 17, 20, 24, 25, 29, 33, 36, 46. In het oorspronkelijke wordt Belizant door een ridder naar het hof van haar broeder gevoerd; van ontsteltenis bij het verlies van haar beide kinderen valt zij in onmacht; nadat de ridder vruchteloos naar de kinderen gezocht heeft, verleent hij haar bijstand en wordt daarop door den reus gedood. Bij nauwlettende vergelijking zal blijken, dat de toegevoegde coupletten niet tot het beste van het gedicht behooren, terwijl het gedicht zelf (de inhoud is niet van B.) uit een oogpunt van kunst beschouwd, inderdaad achter staat bij zeer veel wat B. gemaakt heeft. |
|