Noord en Zuid. Jaargang 11
(1888)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |
Slotverzen van Hagar.Groot is in den laatsten tijd de belangstelling in Da Costa's meesterstukken. Vooral de studeerende onderwijzer zoekt er verrijking van zijn taalschat, verruiming van zijn gedachtenkring. En die vindt hij er ruimschoots, plus nog heel wat, waardoor zijn hart kan veredeld, zijn gevoel kan verfijnd worden. Doch hij meene niet, dat die schoone parels aan de oppervlakte liggen; neen, uit de diepte moeten ze soms opgehaald worden; eerst na inspanning van krachten, na onvermoeid, herhaald opdiepen gelukt het hem eindelijk ze machtig te worden. Velen zullen daarom de uitgave van den Heer Sythoff met verlangen te gemoet zien, om aan de hand van den Heer Schelts van Kloosterhuis des te veiliger op ontdekking te kunnen uitgaan.Ga naar voetnoot1)) | |
[pagina 246]
| |
In afwachting daarvan zij het mij geoorloofd eene kleine kantteekening te maken bij de slotverzen van Hagar, of liever bij de aanmerking daarop door de Heeren W. van Heerde en J.L. van Dalen. Er is ééne gedachte, die als een roode draad door het geheele stuk loopt, eene gedachte, waaraan wij telkens worden herinnerd bij ieder terugkeerend ‘De moeder Ismaëls’ en die ook voldoende Da Costa's keuze van den titel rechtvaardigt. Die gedachte is de volgende: Hagar is moeder van Koningen, moeder van een groot en heldhaftig volk, maar zij blijft toch dienstmaagd van Sara; haar geslacht moge voor eenigen tijd de aarde hebben doen beven, zelfs Gods volk hebben overwonnen, de leer der Liefde van Sara's Zoon zal zegevieren over het ruwe geweld der Hagarenen: Christus triomfeert over Mohammed. En wat is nu natuurlijker, volgens Da Costa's opvatting der zaken, dan dat eindelijk Hagar, na hare dwaling ingezien te hebben, terugkeert met berouwvol hart; m.a.w. dat de Mohammedanen, eenmaal overtuigd van de reinere leer des Christendoms, die leer omhelzen. De dichter mocht dus zijne heldin niet ‘groot laten in hare eenzaamheid’ maar haar terugvoeren naar Abrahams tent om ‘voor Sara's voet (haar) dwazen trots (te) bekennen.’ Heel de menschheid ootmoedig geknield voor den God der Christenen! Ziedaar de slotgedachte! S. |
|