Noord en Zuid. Jaargang 11
(1888)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |
Eenheid van taal.
| |
[pagina 207]
| |
opmerking voor iverziteit, dat slechts de gebrekkige uitspraak weergeeft van een oud wijfje, 'twelk het gekend woord universiteit niet kon onthouden of behoorlijk uitbrengen. Door gasthofdisch wordt hier geenszins tabla d'hôte alleen verstaan; maar wel tabla d'hôtel, in 't algemeen. Blz. 147. Tuischen komt op deze plaats voor, in den zin van spelen, vooral grof spel. Blz. 153. Heilloos is hier = zonder heil, zonder geluk; ongelukkige zieke, dus: niet juist onhaalbare, ongeneesbare zieke. Bl. 154. Aaitveirt (niet Auitveirt) is weer geen bijzonder Vlasmach woord; het is alleen de plaatselijke, Gentsche vorm van uitvaart. Bl. 159. Tateren = stamelen van kinderen, ja; overdrachtelijk dan ook, onnoozel praten, vooral van een hakkelaar gezegd. Bl. 161. In Oost-Vlaanderen gebruikt men altijd alleen teirling, instee van dobbelsteen. Eene bolle (vr.), in Vlaanderen, beteekent niet eenen bol (m.), als de kogels in de rolbanen. Neen, eene bolle is een ronde, houten schijf van vrij aanzienlijke, doch verschillende dikte en doorsnee; en waarvan de kant een weinig scheef gedraaid is; derwijze, dat het speeltuig, uit de hand gelaten, in zijnen loop eene langwerpig kromme lijn op den grond beschrijft, en eindigt niet zoo dicht mogelijk, bg een in de aarde geslagen stek (= stuk gepunt hout), op zijn kleinste platte zijde, de trekzijde, neer te vallen. Dan hebt ge nog rechte bollen voor de gaaibollingen, alsook zeer kleine rechte voor de schoolkinderen, die er lange de straat om het verste mee spelen. In Oost-Vlaanderen, vooral in 't Land van Waas, zijn de boerenbollen groot, zwaar en dik; de herberg- of drankhuisbollen veel kleiner en lichter. In 't Ondenaardsche zijn ze nogal klein, dun en bijna scherp op den kant. Aan een bal-, beugel- of kegelspel valt bij het woord bolle bij ons niet te denken; tenzij bij het vloerkegelen, het kegelen op de vloersteenen in de gelagkamer van sommige ‘estaminets’. Daar gebruikt men inderdaad eene kegelbol van bijzonderen vorm. Het is als een volle kalot van eene sfeer gesneden, één zijde bol, de andere plat en tusschen beiden een scherpe boord, waarop de bol niet loopen kan, al andere kegelbollen voor den blooten grond zijn kogel- of rolvormig. Bl. 165. Groensel is ten onzent van algemeen gebruik voor moeskruiden = légumes; ook het meervoud groenten. Het enkelvoud groente dient alleen voor groenheid, loover = verdere. In Holland wordt opslorpen, even als duizend andere woorden, gewis ook wel eens in figuurlijken zin gebruikt, meen ik; evenals het Fransch woord absorber. Bl. 166. Brengen gebruikt een Vlaming nooit anders dan met | |
[pagina 208]
| |
een denkbeeld van toenaderende beweging tot den sprekenden persoon. Die richting wordt in het Fransch voorvoegsel ap of a (voor ad) in apporter, amener, voorgesteld. Iets wegbrengen wil ons van de tong niet. Porten is bij ons immer dragen, of de voorwerpen zwaar of licht zijn, tot het lichaam behooren of niet. Brengen is aandragen. B1. 167. Spraaktuig is eenvoudig stemorgaan = organe, instrument de la voix; zooals werktuig = instrument de travail; speeltuig, rijtuig, voertuig, vaartuig, enz. Vloeibare meststof is bij ons ook vetwaar. De boeren zeggen: het land mesten, het land vetten; en zelfs van vee sprekende: een kalf, een varken vetten of mesten. Plots kan in Noord-Nederland niet onbekend zijn. Het wordt in Kramers' Woordenboek en in de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel gevonden. Bl. 168. Neen; de oogronden zijn hier in geenendeele de appels; maar blijkbaar de ronden door de wijd open oogleden gevormd. - Iemands rede onderbreken = interrompre, is wel afbreken, maar volstrekt geen eindigen van die rede. Bl. 171. Hier is de uitdrukking schamele armen van dagelijksch gebruik, in den zin van pauvres honteux; armen, die hunnen toestand uit eerlijke schaamte, uit gevoel van waardigheid, verbergen. In 't Land van Waas is de treffend beeldige uitdrukking: een uitgespannen boer = een boer, wiens have en goed door 't Gerecht openbaar verkocht wordt, algemeen in zwang. Bl. 173. Zijn eigen leed te dempen = te onderdrukken, te versmachten, te overwinnen, veeleer dan te verzachten. - Onderwerpelijkheid, geene slaafschheid; maar ‘subjectiviteit’. Bl. 178. Pramen is ten onzent nog niet het allerminst versleten. Nog overal staat het bekend voor drukken, dwingen, dringen, in 't nauw brengen; serrer, presser, forcer, insister. Kramers geeft het ook, zonder eenige bedenking er bij. Bl. 181. Het uitzicht = de schijn. Van het werkw. uitzien. Hij ziet er goed uit = hij heelt het voorkomen van een goed mensch. - Hier te lande wordt oplichten en afzetten, in de beteekenis van escroquer, veel min begrepen dan aftruggelen, aftroggelen; en schier nooit in de plaats van deze laatste woorden gebruikt. Tara, tarra beteekent ook zeer zeker te-kort, gebrek, beschadiging. Bl. 183. Plomperd van plomp, evenals lomperd van lomp, beduidt geen nijdigaard. Bl. 188. Bij 't verward denken, soezen, kunnen de hersens toch niet worden gemist, zooals in N. en Z. beweert wordt. Bl. 191. Het woord omgang, vooral in den vorm ommegang, voor processie, wordt zeer veel gebruikt, op de Vlaamsche dorpen. Bl. 192. Hier is er spraak van den boezem, door de Natuur | |
[pagina 209]
| |
opgerond (waarom niet?). Boezem, een deel van de borst. Week is gewis ook in Holland wel zeker teer, zacht, voor indruk vatbaar, zoo stoffelijk als figuurlijk. - Omvatting wel = omhanding, zal ik maar schrijven, wordt hier bedoeld, instee van omarming. Waarom zou die aan-, die omraking niet zoo zacht zijn als het omvatte lichaamsdeel zelf. - Het is net om te beduiden, dat het persen in een plettend kloosterkeurslijf op den fluweelen boezem niet past, als op een lijnkoek, dat het woord hier juist gepast gebruikt is, dunkt mij. Jachtig heeft, mijns inziens, evenveel recht van bestaan als haastig, spoedig, vluchtig, driftig, dorstig, krachtig, prachtig, machtig, enz. enz. enz. Vgl. 193. Versterving is ook mortification = diepe vernedering, zedelijke zelfkastijding. Reesem wordt hier dagelijks en uitsluitend in alle keukens en op alle groenselmarkten gehoord: een reesem ajuin, bijv. Rist is onder het ongeletterd volk onbekend. Ik gebruik het zelf weleens in de geschreven taal, tot afwisseling en om het meer bekend te maken, gelijk ik met sommige andere woorden doe. Bl. 195-196. Botsen en fezelen zegt men hier alle dagen. - Verdriet maken is bij ons verdriet voelen, verdriet hebben = lijden; geenszins misbaar van smart vertoonen. Bl. 198. Welnu, overgekookt is hier juist overdrachtelijk aangewend, naar den zin van 't overloopen der ziedende vruchten. - Onbekenbaar = inavouable; niet te bekennen, ja. Waarom zou onbekenbaar verwerpelijk zijn, meer dan onkenbaar, onerkenbaar, onverkenbaar, ononderkenbaar, onontkenbaar? Bl. 206. Het gebruik van het woord klopping bepalen tot samenstellingen alleen, en dan in beperkten zin wel nog, schijnt me te zijn een willekeurige taaldwang, een moedwillige verarming der spraak, die, volgens mij, noch Noord-, noch Zuidnederlandach mogen genoemd worden. Is verslenst bij de lezers van N. en Z. onbekend? Hier te lande bezigt men andere niets voor verwelkt, verflenst. Kramers en De Vries geven het woord, overigens ook, zonder het als vreemd of als verouderd aan te teekenen. Verslensen = flétrir, eigenlijk van bloemen en planten wordt immers in gewone figuurspraak voor andere dingen aangewend; bijv. voor de malsche, door de gezondheid opgezwollen vingertoppen, die door ziekte en koude, evenals door het zeepsop in de waschtobbe, verrimpeld en verslenst worden. Men zegt niet alleen tip van een doek; maar van eene muts, van het oor, van de haren, van den neus; waarom niet van vingers, dan? Bl. 210. Bij ons is net het woord zoenen min gemeen en gemeenzaam dan kussen. - Vraagzaam hier alleen als bijwoord gebruikt. Bl. 211. Waarom ook niet verholenheid, van verholen, als verborgenheid van verborgen, enz.? | |
[pagina 210]
| |
Bl. 212. Kassei = kalsei = kalseide, algemeen gebezigd in Vlaanderen = chaussée, steenweg. Bl. 227.... ziel... ‘beladen der erfzonde’, opgegeven als voorkomende in den 1en druk van Een Vlaamsche Jongen, staat er werkelijk niet; maar wel staat er letterlijk: ‘beladen met de erfzonde’, bl. 227, regel 7 en 8. - Het woord onleefbaar verdedig ik niet. Ik heb het in den tweeden druk laten varen en vervangen. Zicht is hier voor gezicht: het zien, het aanschouwen; la vue, la vision. Wij spreken gedurig van schoone zichten, landschappen en dergelijke bedoelend. Voorgeborchte (niet voorgebergte) = faubourg, voorstad, voorburg, voorburcht, voorborcht. Bl. 228. Neen; die buitengewone kraamplaats is bepaald alleen zaal 9; de ‘groote kamer in eenen afgelegen hoek van 't gebouw’, van het gasthuis. Waarom niet afspieden, zoowel als afkijken, afzien, afteekenen, afschilderen, afbeelden? Bij ons, in elk geval, zeer bekend en algemeen op de tong. Bl. 229. Iemand starlings bezien = staroogend bekijken, wordt hier dagelijks gehoord. - Uitgepinkte wimpers? Wel, dat zijn wimpers, die niet meer pinken, die niet meer bewegen. Zooals uitgeleefd, wat niet meer leeft, zooals uitgebrand, wat niet meer brandt. Wordt onderbreker door sommigen een Germanisme geacht! Maar onze geheele taal zal wel één groote Germanisme zijn! Bl. 230. Geflodder is alleen gemors met water, meent de heer de Beer. Kramers geeft: geflodder = gefladder = action de voleter, voltigement, trémoussement. Vlodderen = los om iets heen slingeren, wapperen. Vandaar flodderkleed, flodderkous, floddermuts; over gemors met water, geen woord. Vlodder alleen is, naar Kramers, modder, slijk. - Vladderen (flodderen) = heen en weer vliegen. Brandknop = cautére = bouton de feu = brandijzer, met eenen knop of ± rolvormig uiteinde. Dat alles heeft niets gemeens met een door wrijving heet gemaakten koperen kleederknoop. Bl. 231. Indien plegen hier gebruikt ware, in den zin van bedrijven, begaan; het zou volgens den geheelen bijtekst wel te billijken wezen. Doch, dat plegen altijd een denkbeeld van misdaad wekken zou, kan ik niet bijstemmen. Immers, plegen beteekent vooraf: gewoonlijk doen, gewoon zijn. Vandaar het oude woord geplogenheden = us et coutumes. - Verdere nog plegen = oefenen, verzorgen (verplegen). Vandaar ook plichtpleging, raadplegen. B1. 232. Hier staat niet, zooals de heer de Beer afschrijft, inzet, maar wel uitzet; een in Gent en elders algemeen gevraagd bier. | |
[pagina 211]
| |
Ik geef den geachten hoofdopsteller van Noord en Zuid in bedenking, dat hij, op verscheidene plaatsen, als Vlaamsche eigenaardigheden, opgeeft woorden en uitdrukkingen, die alleen beeldspraak zijn, zegwijzen wel eens alleen eigen aan den schrijver van Een Vlaamsche jongen, meer dan aan Zuidnederlandschen stijl of Belgisch-Vlaamsche taal, in 't algemeen; zooals daar zijn: doopselbad, - opgereten vliezen, - aangekleefd = verkleefd; opgesloopte aandacht, - stuursche spraaktuig, - tateren, - uitgespannen boer, - schulderkenning, - dapperheid prediken, - stomheid, - ijzerartsenij der beproefde wilskracht; door vriendschap geschoord, - offerzucht, - tarra, - keffen eener klappei, - door het heilig keurslijf platgeperst, - verzuchtingen, - overgekookt uit aardsche minnedolheid, - afgepegelde hulpmiddelen, - verslenste vingertippen, - het vuur van eenen handdruk gewaar worden = gevoelen, - hun veerliggen, enz. Gent, 7 Mei 1888. Wazenaar. |
|