de jonge spruiten van den Westerschep of Noordamerikaanschen, zwarten den, die men er in laat aftrekken. Moed = gemoed, vgl. blij te moede.
Reg. 33-36. 't Vijandig jaarsezoen = de naherfst en de winter. 't Jeugdig akkergroen = de jonge winterrogge.
Alleen hoort bij de kraai, bij de voordracht moet dat uitkomen.
Reg. 37-40. 't Weeklijk kroost van 't afgebladert woud = berken, eiken, beuken, enz., die, plet bestand tegen de koude (daarom weeklijk kroost) hun blad verloren hebben.
Het ijs getroost moet beteekenen zich het ijs getroostende of getroost hebbende; ongeoorloofde verkorting, daar getroosten in al zijn vormen dus ook als verl, deelw. steeds een pers. vrnw. bij zich eischt.
Uw heldenrij, als tegenstelling van weeklijk kroost.
Met den storm vertrouwd = met den storm bekend, niet bang er voor.
Reg. 41-44. Het dubbel-punt achter tak, omdat hetgeen volgt 't doel aanwijst van 't strekken (uitstrekken); gevoeglijk kan ter verduidelijking ingevuld worden: om te dienen.
Luwen wand = wand die tegen den wind beschut; luw = tegen den wind beschut zijnde.
Reg. 45-48. Geraak, verzameling van ranken; stekelruig staat voor 't meer gewone ruigte. Het onderwerp van rege 147 bevindt zich in regel 45.
Reg. 49-52. Gewijde kring, omdat hij voor geen andere planten toegankelgk is. Van rag. 45 tot 52 doelt St. op 't feit dat er geen onderhout of andere gewassen tusschen de stammen der dennen tieren. Verbijstering: verdwaling, afdwaling, verwarring.
Reg. 53-56. Een dennenbosch op een afstand gezien. Hartvereedlend schoon = iets wat ons schoonheidsgevoel zoo aandoet, dat onze gedachten zich verheffen boven het alledaagsche. Zoo iets moet men voelen om het te begrijpen.
Reg. 57-60. Breidt uit, gebiedende wijze om een wensch uit te drukken.
Wacht', aanvoegende wijs, omdat Staring wenscht, dat die heuveltop zijn gebeenten moge ontvangen.
Gebeenten, meervoud, waar enkelvoud voldoende was.
Reg. 61-64. IJdele trots = hoogmoed die geen grond heeft, n.l. hoogmoed die zich zou inbeelden, dat Staring na zijn leven nog te ver boven anderen verheven zou zijn, dan dat leder vrijark zijn stoffelijk overschot in zijne rustplaats zou mogen naderen.
Verhoog', aanvoegende wijs tot uitdrukking van een gebod.
Het gedicht is gevoeglijk te verdeelen in: