Noord en Zuid. Jaargang 11
(1888)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
Nalezing.
| |
Brandemoris.Schotel geeft uit onze 17de-eeuwsche schrijvers eenige plaatsen op, waarin bovenstaand woord voorkomt:Ga naar voetnoot1) ‘Vermits ick niet en heb genut noch kouwe schael, noch ontbijt, Noch brandemoris, extract, noch borstwater, noch taback.’ - ‘Als je begoten wart met brande-mores of spaenne-wijn,’ lezen wij bij Bredero en in van Heekeren's ‘Bedroge mening’: ‘'k Agt jouw so veel, gelijk een pimpel brandemoris.’ | |
[pagina 117]
| |
Baron noemt ze eveneens: ‘Sij hebben nu alle morgen, wil ik je leggen, heer optogt tot
Geertje Floris,
En daar sitten se dan dick tot middag toe met den anderen in
de brandemoris.’
In het afleidkundig woordenboek van Franok komt brandemoris niet voor. In Noord en Zuid, 3, 161 lezen we erover: ‘Brandemoris is een schertsend woord, vaak door het volk gebezigd voor brandewijn.’ Hieronder geef ik de afleiding ervan, minder om hare belangrijkheid dan wel, omdat zg zoo'n eigenaardig licht werpt op het ontstaan van sommige woorden. Brandemoris is niets anders dan een rijmwoord op St. Joris.Ga naar voetnoot1)) Deze heilige kwam n.l. dikwijls voor op de uithangborden aan kroegen, met het een of ander rijmpje als onderschrift.Ga naar voetnoot2)) Bijv.: Dit is in de Ridder van Sint Joris,
Hier verkoopt men brandemoris.
| |
De Ridder St. Joris.Bruit het vat stremmeling en drinkt brandemoris. Dat is: St. Joris geeft geen zier om een glas karnemelk, maar drinkt liever een borrel. | |
In de Ridder St. Joris.Men drinkt hier gaarne brandemoris,
De vaêr en twee zeuns dobblen niet mis,
Zodat de Moêr met drie gecken gebruit is.
Het volk, dat veel van bijbelsche toespelingen hield, maakte uit brandemoris weer brandemozes. | |
Koppermaandag.Over bovenstaand woord zegt Franck t.a.p., 496: ‘Koppermaandag. Een holl. benaming, welker oorsprong hieruit. wordt verklaard, dat de Maandag na Driekoningen ongeschikt werd geacht om koppen te zetten (te koppen), zoodat de koppers dan vrijaf hadden.’ | |
[pagina 118]
| |
Op gelijke wijze laat Bilderdijk zich uit in zijne Verkl. Gteslachtslijst der naamor. II, 116: ‘Inzonderheid wilde men niet dat het jaar met bloedstorten beginnen zou, en dus hadden de koppers en kopsters of koppertjens op den Maandag na dertiendag of drie Koningen, hun feest, als zijnde die Maandag toen 't begin van het werkjaar. Toen de nieuwjaarsdag verzet werd, bleef echter het bijgeloof Wegens, het koppen op dien Maandag. En dus bleef hij koppertjens vierdag of vacantie ook bleven zij dan hun Nieuwjaarswenschen doen.’ Over de afleiding van koppermaandag is reeds veel geschreven en gewrevenGa naar voetnoot1) Geen dag werd eertijds in ons land vroolijker gevierd dan ‘versvoren maendagh,’ ‘versvoren maendagh na vastedaghe,’ maendach na dry coninghen,’ ook Kopper-Flora, verkoren- en raesmaandag genoemd. Het pretmaken op Koppermaandag is reeds eeuwen oud, zoo teekent Van der Wall op een brief van Graaf Willem III, van den eersten April 1315, aan: ‘Men plagt den verzwooren Maandag te Dordrecht en elders met veel teekenen van vroolijkheid te vieren. Zelfs had die gewoonte zulke diepe wortelen geschoten, dat, volgens Balen in zijnen tijd, (tweede helft der XVde eeuw) nog jaarlijks het houden er van bij openbare klokkenlag verboden werd.’ (Schotel, t.a.p., blz. 173). Op grond van het bovenstaande meen ik als zeker te mogen aannemen, dat het woord Koppermaandag zich ongedwongen laat verklaren, als: Maandag, waarop men koppert d.i. pret maakt, feest viert. Een werkw. kopperen met die beteekenis komt bij onze oudere schrijvers dikwijls voor, alsook een substantief ‘kopper’, feest, pret. Schotel geeft de volgende aanhalingen: Als den paf-sack weyd'lijk koppert,
‘En smetst en smult en slempt en slaapt’.
‘Terwijlent sal 't hier oock geen vaste wesen, neen:
't Sal kermis, ja dubbelt kopper zijn, zoo ick meen’.
Ten slotte geef ik het woord aan den oudheidkundige J. ter Gouw. Deze zegt (Volksvermaken, blz. 120): ‘Kopperen’ is een oud werkwoord, dat de drievoudige beteekenis van smullen, drinken en pretmaken in zich vereenigt, of, om oud Amsterdamsch te spreken: kopperen Was ‘den kanneman maken’. Het zelfstandig naamwoord ‘kopper’ beteekende een vroolijken maaltijd, en zij, die kopperden, werden ‘kopperchens’, d.i. pretmakers, genoemd. Koppermaandag was dan ook volstrekt geen feestdag voor barbiers en boekdrukkers alleen, maar voor alle man. | |
[pagina 119]
| |
‘Ja’, zegt Alkemade, ‘dat Koppermaandag ook van andere soort van menschen dan drukkersgasten plagt gevierd te worden, konnen de overblijfselen van deze gewoonte in sommige steden en ten platten lande in Rhijnland en elders in Holland aantoonen’.Ga naar voetnoot1). Zeker; ieder kopperde, d.i. hield maaltijden; en juist niet op dien maandag alleen, maar bij allerlei gelegenheden. Zoo spreekt Walich Sieuwertsz. van ‘de Copperfeesten van der priesteren eerste misse’, van ‘de Copperen van de Overluyden van elcke Gilt’, van ‘meer andere perticuliere Copperen’, en zegt dat ze allen ‘in smullen, slempen ende goet chier maken bestonden.’Ga naar voetnoot2)) Met bovenstaande woorden heeft Ter Gouw (naar mijne meening) het ontstaan van het woord koppermaandag voldoende toegelicht. | |
Een bok schieten.Naar aanleiding van een opstelletje in Noord en Zuid, Xe Jg., blz: 20 wensch ik nog even op de uitdrukking een bok schieten terug te komen. Eene nauwkeurige studie van de zeden en gebruiken onzer voorouders, gepaard aan een ijverig vorschen in onze oude kluchten; is het eenige middel, om het ontstaan van de meeste onzer spreekwoorden en uitdrukkingen te verklaren. Deze door allerlei zoogenaamde vertelseltjes toe te lichten, is een wanhopig pogen Dat beunhazen en brekebeenen met al die mooie verhaaltjes moest nu uit zijn; de taalwetenschap heeft daarvoor te groote vorderingen gemaakt. Ik geef dan ook den heer Hartman volkomen gelijk, dat een bok schieten niets met een anecdote te maken heeft. Of ik dan geloof, dat prof. Moltzer den spijker op den kop heett geslagen? Afgezien van de mogelijkheid, dat de uitdrukking een bok schieten haren oorsprong aan eene klucht, of aan eene oude gewoonte verschuldigd is, leg ik me voorshands bij Moltzers verklaring neer, voor wier juistheid daar en boven de volgende aanhalingen niet onbelangrijk zijn. De Thuyn-man wint met moeyick Bocken syn broodt, Om 't vel te verkoopen slaet de Boer de Bocken doot, De geroockte Boeken (bokking) verkoopen die van Enkhuysen duer; En als Mieuwes een Boeken (stomp) om niet krijght, soo eigit hy suer. Roemer Visscher, Brabbelinghe, het seste Schock No. 49. | |
[pagina 120]
| |
Moortje, vs. 3645. ‘Roemer,’ seidse lest, ‘wilt gy my vuer jou wijf trouwen?’ ‘Neen,’ seyd ick, gy hebt ein bueck, ick en slach. Dat 'k je nam ‘Het sou al sot en mal worden wat van ens beye quam.’ 28 Jan. '88. J.G. |
|