Onverbiddelijk.
Dit woord is door 't voorvoegsel on (met ontkennende beteekenis) afgeleid van verbiddelijk; dit laatste door 't achtervoegsel lijk (met de beteekenis van geschiktheid om te kunnen verrichten of ondergaan, wat door 't grondwoord wordt uitgedrukt) van het transitieve werkw. verbidden; en dit weer door 't voorvoegsel ver (met de beteekenis van verandering of afwending door 't geen het grondwoord uitdrukt) van bidden. Op grond hiervan verkrijgt onverbiddelijk voor mij de beteekenis van door bidden zelfs voor geene verandering of afwending vatbaar of geschikt. En alzoo is het een afgeleid Bijvoegl.. n.w. en geenszins een Bijwoord. Zoo spreekt Prot: Beets van ‘een winterschen ouderdom, dien hij reeds langer verbad’, d.i. dien hij door middel van bidden reeds lang trachtte af te wenden. In deze beteekenis kan men dus spreken van eenen onverbiddelijken oudvrdom, en dus ook van onverbiddelijke gevolgen, als van gevolgen, die zelfs door middel van bidden niet af te wenden zijn. Of het in deze beteekenis evenwel dikwijls gebezigd wordt, trek ik in twijfel, schoon het op grond van het bovenstaande niet onverdedigbaar is. In de andere beteekenis (niet te veranderen door middel van bidden) komt onverbiddelijk meermalen voor; b.v. de onverbiddelijke Alva; Filips toonde zich op 't punt van den godsdienst onverbiddelijk; niemand was zoo onverbiddelijk als hij, enz. In al deze gevallen echter blijkt het als Bijvoegl. n. w.
gebruikt. Nu behoort het tot die bijvoegl. n. wn., die zich ook als Bijwoorden laten gebruiken; doch als zoodanig komt het uitsluitend voor (althans naar mijn weten) als Bijwoord van graad; b.v. onverbiddelijk streng, onverbiddelijk rechtvaardig, enz. Maar behoudt het, ook zóó gebezigd, nog niet veel van zijn Bijvoeglijk karakter? Beteekenen toch die uitdrukkingen niet: Wat strengheid of rechtvaardigheid betreft, is zij of hij onverbiddelijk zoodat het dan slechts naar den vorm tot de bijwoorden is te rekenen? In den zin evenwel: ‘gevolgen, die onverbiddelijk aan de Fransche revolutie verbonden waren’, schijnt het meer een modaal bijwoord van bevestiging. Naar mijne meening kan het als zoodanig niet gebruikt worden, doch ik geef die meening gaarne voor die van meerbevoegden, en zie daarom verlangend eenig antwoord tegemoet.
Utrecht.
Jac. Jos. Deelman.