Etymologisch Tusschengerecht.
Wanneer twee talen eenzelfden oorsprong aanwijzen, ligt het voor de hand, dat de familietrekken talrijker zullen zijn, naarmate men dichter tot dien oorsprong teruggaat. Het bewas daarvoor levert ons o.a. de vergelijking der twee hoofdtakken van den Nedersaksischen taalstam: het Engelsch en het Nederlandsch. Hoe verder wij in 't verleden onzer taal terugblikken, hoe meer woorden we zien, die toen voor beide zustertalen gemeengoed waren, en thans nog maar alleen in het Engelsch zijn blijven voortleven. Ziehier enkele voorbeelden:
Engelsch. Middelned.
soon - saen:
(Roelantslied, fragment v. Loos.)
Moet men in de uitdrukking: ‘hij komt zoo, d.i. spoedig’ ook aan soon denken?
fine - fijn, fine.
Dieweline, die vrouwe fine. (Rein.)
Fijn heeft bij de Boers, onder den invloed van het Engelsch, zijne beteekenis van ‘fraai’, ‘bevallig’ herkregen: Eene fijne farm = een fraaie hofstede.
small - small, smal (= klein)
U loon en sal niet weeen smal.
guoth - quedde (vgl. Lat.: inquit)
Hete van Gode dat ic di quedde. (Beatrys.)
(to) die - dighen, deegh, gedeghen.
Die XV kindre mine
Sijn gedeghen al tote viere (- zijn tot vier uitgestorven.) delight - delijt
Dus heeft Reinaert groot delijt. (Rein.)
here and there - harentare
Ic hebbe geraept harentare. (Spieg. hist.)
horse - ora (metathetisch tot ros geworden)
Nogt en was man vocht wijf
Die soe goeden ors sach. (Roelantslied.)
I dare - ic dar (infin.: dorren)
Ic dart wel segghen over waer. (Rein.)