| |
| |
| |
Loquela.
VIde jaarg., 3 a 12 (Juli 1886 - April '87).
Nr. 3. Belangstelling wekken de artikels Heuren = stooten, treffen en Te baarde loopen = in groote menigte zich bevinden, ofschoon een en ander wat fantastisch, wat te dichterlijk is, als ‘op hol gaan’ en horse (paard) in verband met dit heuren gebracht, of kruid afgeleid van kruiden = stooten met de beteekenis van jeunes pousses.
Van geen belang is het daarentegen, vormen aan te teekenen als geventween voor geen van tween of Herdens voor herdoens, want nooit wordt een woord in de umgangssprache naar de letter uitgebracht. Hetzelfde geldt voor wedeman = weduwman in nr. 8. - Pupeloos of puppelloos = bijster van zinnen, wordt afgeleid van puppelen = stamelen en loos, ‘die zelfs niet meer stameren kan.’ Maar daartegen is in te brengen, dat loos niet aan werkw. stammen gehecht wordt, en dat, gebeurde zulks hier, de afleiding alleen zou beteekenen: die niet stamelt. Van zelfs niet meer kunnen is er geen spoor. Daarom zet ik het liever bij de drie woorden op loos waarin loos niet het privatief loos is. Cfr. De Bo 649 (flenteloos = gelijk een flente; goeloos goedig; schaloos = beschadigd). Dus puppeloos die stamelt, die niet meer kan spreken, maar alleen afgebroken klanken uitbrengt. Ik geloof dat er nog meer zulke woorden in 't Wvl. zijn. Zij doen denken aan de Lat. en Fr. op bosus en beux, wier uitgang is kunnen nagebootst worden omdat een suffix loos reeds in de taal bestond. -- Gezaaid = bont. Een schole gezaaide hennen d.i. niet een kudde bonte hennen, maar een kudde hennen van alle kleuren. Cfr. uit een vorig nr. het woord zaaide - sporadisch.
Nr. 4. De drie vierden zijn gevuld met een geleerd artikel over waaien, haaien en verwanten, ter gelegenheid van onverwaaid = onverwacht. Ik hield liever de beteekenis er is wind voor de eerste van waaien; dan in beweging zijn voor de 2de, en ongeduldig zijn voor de 3de. - Moldekeerse = waskaars waarmeê men een lijk ter molde, ter aarde vergezelt, en Mollebier = bier dat na een ter-aarde-bestelling geschonken wordt, herinneren beide aan het artikel mollepooi of -prooi van April en Mei '86. - Verzelen, uit te spreken vezzelen, = brokkelen, s'émietter. Men veronderstelt dat ber, bre, de grond van breken, in dit woord zit, gelijk in inbermen, inbressen. Dat geloof ik niet. ✓brek, onverschoven freg, vindt men wel zonder de r, maar niet zonder de k. Inbressen komt wel van berken, maar langs het Fr. brèche heen; inbermen komt van berm, Eng. brim = dijkrand, hoop, en = in een hoop storten. Ik zou vezzelen niet verzelen schrijven, maar het gelik stellen met
| |
| |
vizzelen, vezelen, waarvan de bepaalde beteekenis rafelen algemeener geworden is.
In het Biblad wordt gevraagd of verzeveren = 7 jaar dan wel = 7 maanden oud worden. Ik ken alleen de beteekenis: 7 jaar oud worden. Hij is nog een keer verzevend = hij heeft een nieuwe reeks van 7 jaar doorgemaakt. Immers 7 jaar is een sacramenteel getal voor het menschelijk lichaam: in zeven jaar zijn al de stoffen van het lichaam vernieuwd, zoodat niet een der atomen die voor zeven jaar een menschelijk lichaam samenstelden, er nu nog is. Vooral de eerste verzevening is gewichtig, want zij onttrekt aan vele kinderziekten, die vroeger dreigden; ook gelooft men datchronische of kwijnende ziekten bij kinderen tot het 7de jaar, maar niet langer, duren.
Nr. 5. Behelst niets buitengewoons, tenzij twee artikels (Kerstig = viesgezind en Schemelsgaren = schiemansgaren) die etymologiseeren op zijn Bilderdijksch. In schieman zou het ww. schien steken, dat beteekent kijken, en daar sch of sk = z en ook sp, zoo heeft men spien = schien = zien. ‘En alzoo wint men eenen taalmatigen uitleg van 't w. zien, dat niemand tot nu toe, mijns wetens, ten gronde en had verstaan.’(!!) Iedereen weet nochtans dat, terwijl spien = Lat. apicere, zien echter = Lat. sequi, Gr. ἓπμαι, Sscr. sac. Is er een schien dat kijken beteekent, men kan het misschien brengen tot schouwen, Lat. cavere, voor scavere.
Uit het bijblad: 't is boelink over de nokke = 't is al boter aan de galg. Dit niet, maar: 't ligt al over hoop; misschien wel:'t is al boter aan de galg, als de verwarring zoo ver is, dat er geen klaarmaken meer aan is. Men schrijve: boeling, = Ndl. boelijn of boeglijn, Eng. bowline. Ook nokke is Ndl.: nok = bovenste eener ra.
Nr. 6. Derrik, scheepsterm = dirk of piekeval. - Hortegat = mennegat. Te dier gelegenheid wordt boert, boerde en Fr. bourde van bouhourt, behort, ons behorten heel vernuftig uitgelegd. - Noenestond = de tijd van het slapen na den noen, met folkloristische inlichtingen over den verpersoonlijkten noenestond. Hier ook komen voorbeelden van den stapwissel n = i, als venster = veister of penzen = peizen (denken), terwijl het moest zijn: n verft den voorgaanden klank tot een i-diphthong en kan dan wegvallen. - Versch (uitspr. vas) zouteloos, fade, doux, het tegenovergestelde gezouten, assaisonné. - Bij Verknopen, verknocht wordt vermoedt dat lucht in verband staat met loopen, dus de loopende wind. Dit is onverdedigbaar om reden van den anlaut hl in loopen.
Uit het Bijblad: Université Catholique de Louvain: Cours de langues germaniques anciennes étudiées au point de vue de la linguistique Indo-europeénne, le année: cours de langue gothique, par Mr. Th. Colinet, prof. agrégé.
Men vraagt: Wat is de dom van het wiel? iets wat in alle
| |
| |
woordenboeken te lezen staat. En in Nr. 8 zal het uitgelegd worden, alsof het voor den eersten keer was, met de aanmerking: gehoord Eecloo, Antwerpen, Brabant, Limburg, als wilde men zeggen: zie eens, een woord dat heel Vlasmach België gangbaar is, wil men niet in de stijve Nederlandsche boekentale, dat lief taaltje daar!
Nr. 7 Schilderachtige spreekwijze: Gods gratie is groot, en Veurnambacht is nog grooter; - ook zich Luthersch houden = zich stil houden, bescheiden zijn, komende uit een tijd ‘wanneer het zeer zorgelijk was voor Luthersch bekend te zijn.’ - Uitpenigen = voor een pene, eenen penning met nen keer verkoopes. - Viggeren - viggen, werpen, d.i, jongen (van varkens). Ndl. big, Wvl. vig en Engl. pig worden nevenseen gesteld, en te dier gelegenheid krijgen we weêr twee kolommen etymologieën op zijn Bilderdijksch, zeer vernuftig maar ook zeer fantastisch.
Uit het Bijblad: Aankondiging van Fragmenta. Maandschrift voor geschiedenis van Steden en Dorpen in Vlaanderen. Ieder nr. 8 blz., per jaar 2 fr. te Thielt bij Horta-Herreboudt. - Men vraagt naar soet; langs de kust zegt men de zoete, in 't Ndl. het zoet.
Nr. 8. Kandelaren is ook Ndl. - Kook = zode. Men wil uitspreken kok; wel geeft hot voorbeeld het dimin. koksken met ŏ, wat juist is, maar in het stamwoord is de o stellig lang. - Louter = bijna. Cfr. voor de verandering van beteekenis schier. - Bij Verzwijnen = verzuimen dat een voorbeeld moet zijn van klankwordende w (w = u), in plaats van het blootweg aan te zien als verbrabbeling van verzuimen, komt konsuis te pas, dat - kwansuis = kwantswijs, d.i. op de wijze van een kwant of gek, en er wordt gespot met die groots geleerden, welke het woord uit het Lat. quasi gehaald hebben! die geleerden echter zeggen dat het komt van quamsi, en niet quasi, door de Noord-Fransche dialekten heen, waar men heeft faire les quanses (d,i. qu = kw) = gebaren, veinzen. - Zoet = schoorsteenroet. Het woord wordt gebracht tot bezoedelen, zieden, zonden, zudderen, want waar gebrand en gezoden is, wordt bezoedeld en komt er zoet! Men denkt ook aan een verband met Gr, thus en Lat. fu-mus. Toch is het gekend dat zoet een afleiding is met verlengde a van zat, zitten, zetten.: dus = wat zich neêrzet, dépôt; vergelijk: doek dekken; stoel, stellen. - Zoetje = kus, aaisken. Hier laat men onbeslist of het w. is zoen-tje, dan wel zoet-je.
Echter is het zeker dat het beteekent: streeling, gelijk men doet aan eau kind als men zegt: zij zoete! Dus is het zoete-tje. Andersware oe in elken gevalle kort.
Nr. 9. bij bet = meer stelt men vast dat dit woord aan't verdwijnen is. Daarom wordt echter aan 't Wvl. niet het minste verwijt gedaan; ook niet daarzooeven voor zoet. Gebeurde dat maar in het Ndl., men zou iets hooren: hier mag niets verdwijnen, of
| |
| |
liever alles moet er teruggevonden wat ook in 't Wvl, bestaat. - Een en ander belangrijks is in de artikels maguit = spaarpot, struffen = tegenspreken en verkeveren = door keveren, door knagen verteren. - Onnauwkeurig zijn: 1) overbuiken: buikt dat pateel ne keer over dien pot; hier hebben we toch niet te doen met het compos. overbuiken, maar met buiken en het voorz. over. - 2) Opvoeren = doen achteruit varen, eerselen. Opvoeren kan alleen beteekenen doen opwaards varen, doen opgaan, of liefst nog voor zich voeren, zonder te zeggen of het opgevoerde voorwerp zich ruggelings, zijlings of voorwaarts houdt; ten andere denkt men bij voeren niet eerder aan den voerder dan aan het gevoerde? Dit blijkt ook uit het voorbeeld: ‘Blare en Molle vochten met de hoornen, maar Blare was de felste, en ze voerde Molle op, tot bijkans aan den dijk’; - ofschoon het wel mogelijk is dat Molle achteruit ging.
Uit het Bijblad: Men vraagt wat dem is in Daai jen dem of. In nr. 11 zal het uitgelegd worden door derm. Dit is niet juist. Dem is hier het Eng. dam = verdoemenis en als een soort van verbloeming in de plaats er van gebruikt. Dus de spreuk - draai uw verdoemenis af (d.i. uw lijf, d.i. u zelf), - gelijk in: Hij heeft op zijn dem gekregen; - ook zegt men: loop naar den dem. - Men vraagt nog naar zijn aas ophalen. Ook in nr. 11 wordt het uitgelegd, maar nog eens mis. Het beteekent niet: zijn schade inhalen, maar zich aan iets tegoed doen, na belet geweest te zijn er naar lust van te genieten. Met de uitdrukking wordt niet gedacht aan de aanhalende bietjes (wat zou dan gebeuren met op), maar aan den hengelaar die na lang beweegloon te hebben moeten wachten, eens mag zijn hengelroede ophalen.
Nr. 10. Belangrijk de artikels olivlamme, leeger = leed (d.i. lagerwal) en kwistdekeersen = verslempen. Bij dit laatste had men de Fr. spreuk kunnen herinneren: user la chandelle par les deux bouts om de opvatting van het Wvl. woord kwistekeerse te staven als: iemand die de kaars verkwist en niet een kaars die kwistig is. - Bakeloos is schoon voor het spoor bijster; = eerselen wordt gebruikt in zijn eigenlijken zin: achteruit gaan, reculer; - tjoeken heeft ook den vorm toeken en beteekent ook hard zwoegen.
Uit het Bijblad: Men vraagt wat is: gierig en krpittig zijn? De spreuk wijst op de twee kenteekenen der gierigheid: niet geern uitgeven, maar geern inhalen. Gierig, ofschoon behoorende bij geeren, vat het volk op als niet vrijgevig: hard van afgaan, zegt men ook, met een weinig edele overdracht. Karpittig of kerpittig (met er als in vader) is schraapzuchtig, inhalig. De uitdrukking bestaat ook langs de kust.
Nr. 11. De onnauwkeurige uitleggingen van aas ophalen en dem. Bij dit laatste worden zeer belangrijke inlichtingen te pas gebracht. - fikkeren = peuteren, koteren. Ook zegt men figgelen
| |
| |
d.i. vijlen (Ohd. fîgila, fîhila). - Verder verdienen aanmerking: draadziende = Eng. threadbare, himstig - bijna Eng. homely, en krietloos = ziekelijk.
Uit het Bijblad: Pat bet. het w. broomol in't Rousselaersch deuntje:
Zou het niet zijn: den broom al, d.i. op, uit, ten einde, verteerd of verbruikt? Maar broom is mij onbekend. Is het wel juistgespeld?
Nr. 12. Bisdom = bissckoppelijk paleis. In die beteekenis heeft de zuivere Westvlaamsche tale slechts het Fr. évêché vertaald, dat tegelijk diocèse en palais épiscopal beduidt. De Ndl. woordenboeken moeten dat niet opnemen: de woorden gevormd met dom beteekenen een hoedaniyheid en van daar een gebied of een verzameling. - Boomalleen is een van die samenstellingen, waarin het bepalende deel aan het geheel de waarde van een superlatief geeft. Van die samenstellingen maken al degene, die het eerste deel gemeen hebben, een groep uit: slechts in één woord van de groep heeft dat eerste deel zijn eigenlijke beteekenis, in de andere woorden echter niet; dit ééne woord is het type van de groep, waarvan al de andere analogievormen zijn. Dit werd genoegzaam bewezen ter gelegenheid van moederzielalleen in Noord en Zuid 1884, naar aanleiding van een artikel uit Loquela, waarin Bene uitlegging van die woorden beproefd werd, met aan het bepalende deel steeds de oorspronkelijke beteekenis te laten. Van die verkeerde uitlegging is Loquela in 1887 nog niet teruggekeerd. - Kruimen en duimen = nijpen en nopen. In dit woord vindt Loquela krimpen en krommen en ook kruim, omdat het met de vingers afplukbaar is! Hier komt ook te pas dat de Franschen onzin spreken als ze zeggen la chair du poisson, alsof poisson steeds moest een stofnaam zijn. - Veren uitsluweren of -sluiren = verwaarloozen en uitgeput zijn.
Uit het Bijblad: Wat beteekent de grate in: Zwijgt of ik ga je de grate instampen? Zeker de ruggraat. - Wat is: in verdreeg staan? Zich gereed houden om een slag te geven, als men zich te verdedigen heeft of als men uitgedaagd wordt. - Wat beteekent: naar magálen zijn? Naar Bengalen zijn, d.i. of wel op verre reis zijn, of voor goed weg zijn, veelal zonder dat er geweten zij, waar (van personen en zaken gezeid).
Besluiten wij met vast te stellen, dat de wetenschappelijke waarde van Loquela zeer ongelijk is. Ook zien wij met ongenoegen, dat het opgehouden heeft uitsluitend Westvlaamsche idiotismen op te geven: uit al de tongvallen van Vlasmach Belgie vischt het, en de vangst wordt niet altijd zorgvuldig geschift.
Van den VII jaargang is nog maar het late nr., Mei 1887, verschenen.
10 Oogst, 1887.
Saxo.
Noord en Zuid, 11e Jaargang.
|
|