Noord en Zuid. Jaargang 11
(1888)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opgaven van Vergelijkende Examens sedert 1882.We wenschen na te gaan:
Aangaande het verlangde sub 1o en 2o is niets ter verduidelijking noodig. Aangaande 3a zij opgemerkt, dat we de vraag wenschen beantwoord te zien: ‘Mag men aannemen, dat de sollicitanten inderdaad alles kunnen weten wat hun gevraagd wordt en dat ze alles kunnen verrichten wat van hen verlangd wordt?’ Bij 3b is het de vraag: ‘Kan uit de beantwoording der gestelde vragen en het uitwerken der opgaven worden afgeleid, of de sollicitanten degelijke kennis en studie der taal hebben en geschiktheid, de taal te onderwijzen?’ Met 3c bedoelt men te onderzoeken, wat het antwoord moet zijn op de vraag: ‘Als de sollicitanten hunne studie inrichten naar de vragen en opgaven, die op de vergelijkende examens gegeven worden, zal hunne studie dan meerendeels in de goede richting worden voortgezet?’ Ten einde over een en ander deugdelijk te doen oordeelen, volgen hier 63 opgaven voor Nederlandsche taal, in de laatste zes jaar in alle deelen van Nederland opgegeven. Zij zijn zonder onderscheid bijeengebracht, gelijk het toeval dat wilde, we hebben dus alle reden aan te nemen, dat ze vrij wel aantoonen, wat het karakter is van de examens in Nederlandsche taal op de vergelijkende examens in de laatste jaren. Wij stellen ons voor, deze reeks voort te zetten en later - zoo dit niet vroeger door anderen geschiedt - uit deze opgaven antwoorden af te leiden voor de bovenvermelde vragen. 1. Amsterdam, 30 Januari 1882.
Gelders Lustwarande.
Gij Bergen!.... Heuvels acht de Faam,
Bij vriend en vreemd, te klein een naam,
Voor heerschers over meer verschiet,
Dan eigen erf den landzaat biedt! -
Gij Bergen! van 't gewolde vee
Beweid, en van 't gehorend ree!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gij vruchtbre Dalen, waar de zon
Haar schichten koelt in bron aan bron,
Waar 't veldgebloemte vroegst ontluikt,
En langst aan winters macht ontduikt:
Waar Echo, als de Meimaand keert,
Den zang van duizend vogels leert!
Gij Bosschen die daar tusschen 't graan,
Wanneer de sikkels veldwaarts gaan,
Opnieuw versierd met lenteblad,
Smaragd gelijkt, in goud gevat!
Gij Beken: eeuwig vloeiend glas,
Dat snelt naar Rijn- en IJselplas,
Maar toeft, aan 't scheipunt van hun val,
Onzeker, wien het volgen zal,
En, beurt om beurt, door 't schoon verleid,
Zoo mild langs ieders boord gespreid!
Gij Paradijs! van 't morgenland
Naar 't golventemmend West verplant.
1. Wat zoudt gij in de bovenstaande regels bespreken, en hoe zoudt gij dit doen, ten einde het stukje door de leerlingen der hoogste klasse grondig te doen verstaan? Geef duidelijk het verband aan tusschen de zinnen in het vierde couplet. 2. Hoe zoudt gij 't aanleggen, om de leerlingen der lagere school te brengen tot een juist begrip van de wijzen en tijden der werkwoorden?
2. Amsterdam, 24 April 1882.
Bronbeek (1863).
O Bronbeek, dat op 't groen tapeet,
Ons lichtend uit een nacht van blaêren,
Den witten gevel ginds verbreedt, -
't Is of gij de' aardbol om doet varen
5.[regelnummer]
Wie naar uw stille halle treedt!
Daar ligt gij rustig in de hoede
Van de u beschermende banier,
Maar zet de phantasie in vier,
Tot zwaaiens toe der tooverroede:
10.[regelnummer]
Wat zegt het haar dat ons gebied
Wegschemert in het enge Europe?
Dit werelddeel begrenst de hope
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Der welpen van den zeeleeuw niet!
Laat vrij naar 't West die wimpel duiden:
15.[regelnummer]
Schoon 't eertijds Nieuwe Nederland,
Er 't noorden ziet in laaien brand,
Al lokt 't ‘verzuimd’Ga naar voetnoot1) Brazil in 't zuiden,
Ze omzeilt de Kaap, zij stiert naar 't Oost,
Tot iedre wensch zijn haven vinde
20.[regelnummer]
In 't paradijs van Insulinde,
Het rijk der toekomst van ons kroost;
Waar zij 't geheim, die grootsch te borgen,
Den dichten sluier op doet slaan
In u, die tuigt hoe 's Konings zorgen
25.[regelnummer]
Van de' avond reiken tot den morgen
Langs dubblen wereldoceaan!
3. Amsterdam, 5 Februari 1884.
1. Geef eene nauwkeurige verklaring van 't onderstaande fragment uit Da Costa's ‘Wachter, wat is er van den nacht?’
Engeland in 1847. Uit uwer zonen hand
uit uwer dochtren mond, ontfangt het verre land
van Hindostan dat woord, aan tijd noch plaats gebonden,
eens Heilands, Paria geworden voor de zonden
der duizend duizenden ook dáár. o, Sints den dag,
die aan uws Luipaards voet den Aadlaar storten zag,
wat natie nog als gij? Des aardrijks einden bieden
uw' koopliên koningseer; een volk van edellieden
erkent u heel Euroop, en eert tot in uw taal
van waardigheid en kracht een vorstlijk ideaal.
Wat natie nog als gij? de wereld, van uw plannen,
uw vloten, uw ontzag, uw staatkunde als omspannen,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
biedt half in duizeling u hulde en wie u haat
slaat de oogen voor u neer en vraagt uw wijsheid raad, -
die wijsheid, in nog meer dan de oppermacht der zeeën
zich zef behagend, in dees meer dan krijgstrofeeën:
Op Wilberforces stem de Negerslaverij
in boe! op Cobdens woord de Britsche handel vrij!
De onmooglijkheid beproefd, maar 't mooglijke ook gevonden!
Aan rustloos onderzoek steeds vleuglen aangebonden
en vrije vlucht gegund in 't ruime kennisrijk,
mits - cijnsbetaling van Bespiegeling aan Praktijk. -
2. Beets heeft gezegd:
‘Breng eenheid in uw werk, wilt ge u met werking vleien; De vuist treft beter, dan tien vingers uit te spreien.’
Wat kan het hoofd eener lagere school doen, om dien raad op te volgen?
4. Amsterdam, 3 December 1884.
Eene duidelijke verklaring te geven van de gedichtjes: ‘Uit eén stuk’, ‘Voelhorens’ en ‘Veel pijlen’ van de Genestet.
5. Amsterdam, 1 Juni 1886.
Een duidelijke verklaring van inhoud en strekking van Starings puntdichten: 1. ‘Het lange Puntdicht’ 2. ‘De Lettereeuwen’ en 3. ‘Bijschrift voor mijne gedichten in 1820 uitgegeven.’
6. Amsterdam, 28 December 1886.
O Kerstnacht, schooner dan de dagen!
Hoe kan Herodes 't licht verdragen,
Dat in uw duisternisse blinkt
En wordt gevierd en aangebeden!
Zijn hoogmoed luistert naar geen reden,
Hoe schel die in zijne ooren klinkt.
Hij poogt d'onnoozle te vernielen
Door 't moorden van onnoozle zielen
En wekt een stad- en landgeschrei
In Bethlehem en op den akker
En maakt den geest van Rachel wakker
Die waren gaat door beemd en wei.
De wenkbrauw dekt nu, met zijn boogjes,
Gelokene en geen lachende oogjes,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die straalden tot in 's moeders hart
Als sterren, die met haar gewemel
Het aanzijn schiepen tot een' hemel,
Eer 't met een mist betrokken werd.
Zoo velt de zicht de korenaren,
Zoo schudt een bui de groene blaren,
Wanneer het stormt in 't wilde woud.
Wat kan de blinde staatzucht brouwen,
Wanneer ze raast uit misvertronwen!
Wat luidt zoo schendig, dat haar rouwt!
Bedrukte Rachel! staak dit waren:
Uw kinders sterven martelaren
En eerstelingen van het zaad,
Dat uit uw bloed begint te groeien
En heerlijk tot Gods eer zal bloeien
En door geen tirannij vergaat.
Geef eene duidelijke verklaring van het gecursiveerde in de bovenstaande strophen uit een' der reien van Vondels Gijsbrecht. Van welk belang is het, dat er in de lagere school veel zorg gewijd worde aan het bestrijden van de taalarmoede der leerlingen? Over welke middelen kan de school daartoe beschikken?
7. Amsterdam 14 September 1887.
Europa van 1830-1848.
't Was vrede, maar die vrede een waggelend gevaarte,
Met elken nieuwen steen zijn storting naderbij!
Dan neen! zoolang de staf van Frankrijks heerschappij
Gevoerd wordt door het Hoofd der wakkere Orleanen
Geen nood! Dus meent de vrees zich zelve te vermannen
Die vrede (Algiers meldt Dog alleen van krijgsgeweld),
Broedt menigten alom, met klimmende angst geteld,
Slechts hier en daar gedund door koene landverhuizing,
En voorts, bij zwermen, met van onrust zwangere suizing,
Verstikkend opgetast in vesten Babelhoog,
't Is spanning, dreigende als de spanning van een boog!
Want aan die menigten, om werk en brood verlegen,
Benijdt het werktuig, aan des menschen plaats gestegen,
Den arbeid en zijn loon. De maatschappij gevoelt
Haar evenwicht verstoord. Haar lichaam kwijnt en woelt
Bij beurten; 't is de plaag van kankrend pauperisme,
Onredbaar evenzeer voor breinloos Communisme,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als voor Bespiegeling, die in fijn geweven taal Verdooving, sussing, maar geen heeling brengt der kwaal.
Verklaar nauwkeuring het gecursiveerde in bovenstaande regels. Men lette daarbij zoowel op de beeldspraak als op de bedoeling, in verband met de geschiedenis.
8. Amsterdam, 7 December 1887.
Geef eene duidelijke verklaring van de gedichten ‘Kennis en geest’, ‘Dialecten’, ‘Het Verledene’, ‘Comma Bacillen’ en ‘Meer niet Meerder’ van N. Beets.
9. Bassum, 17 September 1886. (2 uur) district Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elk zoekt geluk, maar talloos zijn de paden,
Waarlangs we zoekend grafwaarts gaan,
De zucht naar goud, naar weeld', naar macht, naar lauwerbladen,
Kiest onderscheiden baan.
Op onzen weg tweeft, lokkend, voor ons henen
Der kunsten en der muzen koor,
Met ons kwam liefde zich als tochtgenoot vereenen,
Houdt vriendschap 't eigen spoor.
In milden glans ontluikt voor onze treden
Een bloei des nijveren plukkers waard,
Wiens oog niet afgedwaald, voorbij 't genoeg van heden,
Op 't veel van morgen staart.
Dat zoo mijn vriend! dat zoo ons heil moog duren,
Dat ons erkentelijk offer geur'
Tot eens de jongste koom' van de ons bescheiden uren,
En de aardsche voorhang scheur'!
10. Kortenhoef, district Amsterdam, Juli 1887.
Indien het waar is, Mijne Heeren, dat men voor de studie van elken schrijver, die, volgens uwe begrippen, niet volstrekt zedelejknuttig is, moet waarschuwen, en haar, waar men kan, verbieden, dan zie ik niet, hoe gij drievierde uwer classici, hoe gij Arosto en Rabelais in uwe boekverzameling moogt dulden; dan zijt gij verplicht de schilderijen van Titiaan en Correggio ten vure te doemen; en Montaigne, en Bredero, en Hooft en Molière, de op eenige plaatsen alles behalve stichtelijke Moliére vooral, vliegen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uwe vensters uit, gevolgd door.... Doch waartoe zoude ik de naamlijst verlengen. welke zich, gij weet het, licht over drie bladzijden zoude uitstrekken.... (Potgieter).
11. 's-Gravenhage 1884. Nederl. taal (1½ uur). Met de werkelijkheid bedoelen wij de wereld, die inzonderheid door gemoedservaring tot onze kennis komt. Daar wij geen idealen kunnen vormen, dan naar de mate waarin we zoowel met de gebreken dier werkelijkheid bekend zijn als met de goede elementen die zij bevat en die als bouwstoffen2 voor onze idealen gebruikt kunnen worden, is het onontbeerlijk ons van die werkelijkheid2 een heldere voorstelling te maken. Aan haar toch moeten wij, gelijk uit het gezegde blijkt, alles ontleenen, wanneer onze idealen niet eenvoudig luchtkasteelen3 zullen zijn, het geheim van welker bewoonbaarheid tot nu toe nog door niemand schijnt gevonden. Veel4 is er dat zulk ean heldere voorstelling in den weg staat, met name van de gebreken der werkelijkheid. In de eerste plaats de verdoovende of afstompende kracht, die het gewoonraken aan toestanden, waarin wij voortdurend verkeeren, op ons pleegt uit te oefenen. Men leeft in een geheel ongemotiveerd optimisme5, waarvan men zich zelf nauwelijks bewust is, dat niet anders dan door de grootste hardvochtigheid10 verklaard zou kunnen worden, indien wij niet wisten èn dat gewoonte het onverdraaglijkste doet verdragen, èn niet minder, dat de onkunde vaak omtrent hetgeen in de naaste omgeving plaats grijpt bedroevend groot is. Gewoonte en onkunde zijn de beide peluwen van het rustig leven der meestens.6 Indien wij eens kersversch, maar niettemin op de hoogte der geestesontwikkeling, die wij thans bereikt hebben, onze intrede konden doen in de wereld, waarin wij het nu zoo betrekkelijk goed uithouden, wij zouden er ons in de hoogste mate over moeten verwonderen, dat zij, welke in die wereld leven, niet dagelijks, ja ieder oogenblik getroffen wordt door allerlei tegenstrijdigheden en wanklanken. A. Pierson. Een levensbeschrijving.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12; 's-Gravenhage, 6 September 1884. Taalwerk. (2 uren).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit: Carrara van C. Vosmaer.
Regel 1-5 Geef de verklaring dezer regels met eenige historische toelichting. Regel 2, 3 Wat is ‘bootsen’, wat ‘ciseleeren’ en in welke beteekenis worden die woorden hier gebruikt? Regel 4 ‘Zang’, ‘statig woord’. Waarom wordt deze onderscheiding gemaakt? Regel 8-12 Verklaar de figuurlijke taal dezer regels. Regel 11, 13, 14 Driemaal het woord ‘wier’. Geef van elk dezer drie woorden het antecedent op. Regel 16-20 Wijs in deze regels het zinsverband aan. Regel 23 Waarom ‘titans’? Regel 25-28 Wat beteekenen deze vier regels. Regel 31-34 Van ‘(uw) hand ...’ af redekundig ontleden. Regel 35 Wie is die ‘geweldige’? Vanwaar die naam? Aan welk woord, vroeger in dit gedicht gebruikt, herinnert hij? Regel 35-38 Van ‘Ook zachter kunst...’ af weergeven in proza.
13. 's-Gravenhage, 17 Januari 1887. (2 uur). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan den oceaan.Rol vrij uw tuimelende baren,
Gij machtige oceaan! toekomstig Vaderland!
Stuw vrij van oost naar westerstrand
De ontzaggelijke waterscharen.
5.[regelnummer]
Uw statig golvend pad is 't eenig pad op aard,
Dat voor geen schepter bukt, door menschlijk arm' geslingerd,
Waarheen 't verdelgend reuzenzwaard
De drieste dwinglandij, met bloedig loof oorwingerd,
Niet reikt. De zoon des stofs noemt zich in ijdlen waan,
10.[regelnummer]
De Heer der schepping, gij bespot zijn magtloos woeden,
Moog zijn vernielende arm heel de aarde in ketens slaan,
De grenspaal van zijn magt, is de oever van uw vloeden,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij moogt met onweerstaanbre kracht
Den tempel der natuur vernielen:
15.[regelnummer]
En ongevoelig zijn voor pracht.
Wat in zijn omtrek leeft ontzielen,
En waan zelfs uw geweld te teuglen op zijn kielen:
Gij trotst en fnuikt zijn magt.
Gij rolt zijn trotsche koningsvloten,
20.[regelnummer]
Wier zijden, zwanger van den dood,
Uw stranden sidd'ren doen, als brooze visschersbooten,
Te zaâm in uw onpeilbren schoot.
En zelfs de tijd, wiens vuist geslachten op geslachten,
Van dan de aarde wegvaagt, rotsen scheurt en bergen sloopt,
25.[regelnummer]
't Heelal met puinen overhoopt,
Spilt vruchteloos op u zijn krachten.
Van 's werelds eerste stonde af aan,
Zaagt ge aan uw overheerde stranden
Het worden, bloeien en vergaan
30.[regelnummer]
Der glorierijkste vorstenlanden.
Gij zaagt den diepen val van Suza's wereldkroon,
En Hellas strijdbanier op hars puinhoop blinken;
Gij zaagt voor d'achtbren voet van Rome's fieren zoon
Trotsche Alexanders kroon in 't stof der graven zinken.
5.[regelnummer]
Gij zaagt 't Kollossusbeeld der grootsche Tiberstad,
Dat in zijn' magtig' arm de wereld hield omvat -
Door 't lot geveld, wie naar den schepter durfde dingen;
Ge aanschouwdet de ebbe en vloed der aardscha wisselingen.
En gij? Nog rolt ge uw golf, gelijk de schepping 't zag,
40.[regelnummer]
Bij 't eerste morgenrood van haar geboortedag.
Ja onveranderlgk dezelfde
Blijft ge immer, wat gij waart of zijt,
Het beeld van 't eeuwige in den tijd.
Sints 't firmament u overwelfde
45.[regelnummer]
En onverbidlgk als de dood,
Acht ge aanzien, schatten nog bevelen;
Des helden kunstelooze boot,
Als trotsche Armada's zeekasteelen.
En toch - 't is grootsch langs uwe baan
50.[regelnummer]
Den wereldkring in 't rond te streven.
En onverschrokken pal te staan,
Daar, waar uw woede 't al doet beven.
En schoon voor uw geweld de zoon der aarde ook zwicht,
Dat vrij zijn overschot in 't golvend doodsbed dale,
Geen held - schoon ook zijn naam op 't duurzaamst marmer
prale, -
Dekt grootschar grafgesticht.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Geef in korte trekken den gedachtengang des dichters weer. 2. Geef de zinsontleding van regel 5-9 (Uw.... reikt). 3. Welke beteekenis heeft het woord waarheen in dezen zin? 4. Verklaar de uitdrukking: met bloedig loof omwingerd. 5. Wat beteekenen de werkwoorden in regel 18 en waarom zijn ze in deze volgorde geplaatst? 6. Wat is de beteekenis van regel 20 en 21, 1e helft? (Wier.... doen). 7. Geef, beknopt, de historische toelichting, noodig bij regel 31-36. 8. Ontleed taalkundig: onverschrokken en pal (regel 51). Wat merkt gij op omtrent de constructie van den laatsten zin: ‘Geen held dekt grootscher grafgeschrift.’ 10. Waar zou de ‘nieuwe’ spelling in bovenstaand gedicht wijziging aanbrengen en om welke reden?
14. 's-Gravenhage, (2 uur) 28 November 1887.
‘Aan mijn elzen’ uit Huygens ‘Hofwijck.’ Heilsaemen Elsen rack, wie soud u konnen derven? enz. (32 verzen).
15. Delft, district 's-Gravenhage. 11 Februari 1886, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij een hertenkamp.
Wat waant gij 't hert zijn lot getroost,1
Wijl 't grazend poost,
Trots2 onze blikken?
Ach! 't weet,
5.[regelnummer]
De kerkergracht is breed,
‘Staketsel hoog - gewend aan 't leed,
Verleerde3 't schuchter op te schrikken!
't Is of4 't welsprekend u verklaagt,
Als 't zich zoo onverschillig draagt,
10.[regelnummer]
Niet langer poogt5 de lucht te rieken;
De kudde, om gindschen, boom gegroept
Van verr' niet seint6, niet tot zich roept,
Niet voorzweeft op dier voeten wieken7!
De wreede band, waarin gij 't klemt,
15.[regelnummer]
Heeft tot verbastrens toe 't vervremd;
elaas! het spaat ter nood meer de ooren,
Als hoorn of buks hier schalt
En knalt;
't Heeft d'ingeschapen aard8 verloren:
Ziedaar hoe zwaar gevank'nis valt!
Potgieter.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16. Leiden, District 's-Gravenhage. 8 Juni, 1886.
Alles is waar, wat door mijne zinnen mij geleerd wordt, maar ook alles is waar, wat het inwendig gevoel mij getuigt. Men spreekt wel dikwijls van zinbedrog, maar men doet het ten onrechte. Het zijn nimmer de zinnen die ons bedriegen, maar het is altijd het verstand, dat óf tot valsche besluiten zich laat verleiden, óf de waarneming met vreemde bestanddeelen vermengt. Niet in de waarneming, maar bij den ovengang van de waarneming tot het oordeel beloeren den mensch, naar Göthes treffende uitspraak, als uit een hinderlaag al zijn inwendige vijanden, verbeeldingskracht, ongeduld, voorbarigheid, zelfbehagen, vooroordeel, lichtzinnigheid, grilligheid en wat namen zij al meer mogen dragen. Allen liggen zij hier in die hinderlaag verscholen en bespringen op het onverwachts den stillen waarnemer, die voor alle hartstochten beveiligd scheen. Zoo schuilt telkens in het verstand, vaak nadat het zich door het hart heeft laten omkoopen, de fout, maar nooit schuilt zij in de gewaarwording. En of deze door onze ongewapende zintuigen verkregen wordt, dan wel met behulp van een kunstig samengesteld instrument, is geheel onverschillig. Ook het instrument bedriegt nimmer, het is geheel onschuldig aan alles wat daaraan vaak ten laste wordt gelegd; niet de onwaarheid van het werktuig brengt ons ooit op het dwaalspoor, maar alleen de verkeerdheid van den mensch die het gebruikt, en met de wetten en de werking er van onbekend is. Opzoomer. Licht dit door voorbeelden toe, en doe daarbij de beteekenis der cursieve woorden duidelijk uitkomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17. Monster (Poeldijk), September 1886, district s-Gravenhage. Uit het gedicht: ‘De Pers.’ Gezegend1 zij2 de hand, die onder Haarlems wallen,
Den ruw3 gesneden vorm4 in 't mulle zand deed vallen;
Gezegend zij de blik, die al de grootheld mat
In 't schijnbaar kinderspel ver9 borgen en bevat5,
Die aan den klank6 den vorm, aan 't woord de letter7 paarde8,
Neen, iedren lettervorm weêr duizendvoud herbaarde
En 't woord een dienstmaagd gaf, die al zijn teederheid
Bewaarde en toch ver9 schiep voor de onvergankelijkheid!10
Breng bovenst. regelen in proza over, d.i. geef er eene omschrijving van, zoodat de bedoeling des dichters duidelijk uitkomt. Beantwoord daarna de volgende vragen:
Toegift: Is er op de laatste regels uit een taalk. oogpunt ook iets aan te merken?
18. Loosduinen, district 's-Gravenhage, 8 Februari 1887.
‘Bij het graf van Rhijnvis Feith’ van Staring. (29 verzen). 1. Gleef kort maar nauwkeurig den inhoud van dit gedicht in proza weer. 2. Wat leert het 3e couplet omtrent Starings waardeering van zijne eigen gedichten. 3. Waarop doelt de dichter in het 5e en 6e couplet? 4. Deel mede, wat er omtrent de vorming en de beteekenissen van ontslapen bekend is. - Waarom wordt dit werkw. met zijn vervoegd? 5. Moet qaf (regel 4) niet zijn qeef? Motiveer uw antwoord. 6. Welke steile top (reg. 12) wordt hier bedoeld? Licht de beeldspraak in dezen regel nader toe. 7. Verrichten mogen (reg. 3) en mogen (reg. 23) denzelfden dienst in den zin? Tot welke soort van werkwoorden zoudt gij het, aldus gebezigd, willen brengen?
19. Hazerswoude, district 's-Gravenhage (2 uur) 26 November 1887.
‘Op eene vervelende soirée’ van De Genestet vs. 10-vs. 47. De volgende vragen werden ter beantwoording opgegeven:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20. Gorinchem, district Dordrecht, 27 October 1883.
Paraphrase. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hagar, van Isaäc Da Costa.Wat wond'ren zaagt ge al niet, woestijn, vorstin van't Oosten!
een grond vereeuwigen, dien 's hemels vuren roostten
tot ééne onoverzienbre, één waterlooze zee
van golven, steen en rots, tooneel van schrik en wee,
verlatenheid en dorst en zonder leefnis sterven!
Wat hebt ge al in die lucht, die d'ademtocht doet derven
aan wat dáár adem zoekt, den stormwind vaak gezien
zich als aan ketenen ontwringend; niet slechts dien,
waarvoor de reiziger 't gelaat verbergt in de aarde,
totdat de gruiskolom, die wervlend zich vergaarde
bij 't loeien van den reus, voorbij gerold zal zijn!
Nog andere schuddingen bestookten uw woestijn,
aloud Arabië! 't Zijn zulken, die de scharen
opdreven uit uw schoot van landveroveraren.
Hier, langs uw noordergrens, trok Israël weleer,
omstuwd van teeknen Gods, naar 't erfland op en neer
de veertig jaren door; daar, twintig eeuwen later,
verhief de Saraceen met dweepend krijgsgeschater
zijn wapens, om aan de aard een half gekenden God
te brengen, en een keer in heel der volkrep lot.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21. Gorinchem, district Dordrecht, September 1887.
Opstel. ‘De taal is het voortbrengend werktuig der gedachte.’ Behandel deze stelling ook met betrekking tot het onderwijs.
22. Noordeloos, 27 Maart 1883. (1½ uur.), district Dordrecht.
23. Stellendam, 16 September 1886. (2 uur), district Dordrecht.
21. Hendrik-Ido-Ambacht, district Dordrecht, Juni 1886.
Geef met een enkel woord aan, in welke betrekking de door of en om ingeleide zinnen tot den hoofdzin staan. (Van ieder 10 zinnon uit het ‘Woordenboek’). Geef de tegenstelling van de cursief gedrukte woorden in: 1. Een onmiskenbaar voordeel. 2. Een onbekookt artikel in een dagblad. 3. Een onbesproken gedrag. 4. Een veeg teeken. 5. Eene letterlijke opvatting van het voorschrift. 6. Iets werktuiglijk doen. 7. Schoorvoetend zijne schuld bekennen. 8. Een netelige toestand. 9. De luchthartigheid van dien man. 10. Een afdoende maatregel.
22. Haarlem, 8 December 1883.
1. a. Ontwerp voor de hoogste klasse van een gewone lagere school eene leesles over een der volgende onderwerpen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeringen wekken, voorbeelden trekken. Honger is de beste saus. Rust roest. Nood breekt wet. Overleg is het halve werk. Haastige spoed is zelden goed. b. Geef de beginselen aan, van welke gij bij uw ontwerp zijt uitgegaan. 2. ‘Er was een tijd waarin het door zijn beleid geëerbiedigde, om zijn goud benijde en voor zijne kennis gevierde Holland door deze driedubbele kroon de rozen der kunst vlechten mocht; waarin het gehoor voor muziek, waarin het zin voor poëzie had en zich in beider liefelijke bloesems verlustigde; waarin het Europa's bewondering wegdroeg door zijne schilderschool, de oorspronkelijke, met zijnen strijd voor de vrijheid geboren, en die de helden van deze heeft veraanschouwelijkt en vereeuwigd:’ Potgieter.
26. Haarlem, 19 April 1884.
1. Wat dunkt u van de bewering, dat in de volksschool, bij behoorlijk onderwijs in lezen en schrijven, geen opzettelijk taalonderwijs noodig is? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Logica.Wat 's logica? - Een stijve leest,
Eerst afgevormd op 's menschen geest;
Die rechtheid, juistheid geeft aan 't denken.
Voortreflijk! Wordt zij wel beproefd,
En 't menschelijk brein niet aangeschroefd,
Om 't in dien echten groef te krenken,
Dien 't redelijk verstand behoeft.
De laars moet aan de enkels passen,
Het been niet naar de laarzen wassen.
Bilderdijk.
1. Geef van den inhoud dezer regels eene duidelijke omschrijving. 2. De dichter gebruikt geest, brein en verstand. Beteekenen zij hetzelfde? 3. Als hij naast rechtheid, juistheid en bij brein het bijv. nw. menschelijk evenals bij verstand redeijk voegt, maakt hij zich dan ook schuldig aan noodelooze herhaling en overtolligheid? 4. Welke practische les ligt er voor het taalonderwijs in de school opgesloten in de beide laatste regels? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27. Haarlemmermeer, district Haarlem September 1887. Fragment uit ‘Hagar’ van Is. da Costa. (2 uur.)
28. Middelburg, 23 Juli 1883, Nederl. taal. Heft dolle Tuimelzucht de Muitvaan op
Ontvlamd, voor 't geen zij morgen weêr verschopp'
Zoo grijpt het zwaard, gij Goden onder God;
Bedwingt met strengen arm het smaadlijk Rot!
Maar, gordt een Heldenschaar zich aan, ten pleit
Om wettig erf, te wrevel haar ontzeid,
Dan vlei geen iedle trots den Dwingeland;
Het Zwaard des Regts blinkt vruchtloos in zijn hand.
Hij, die zijns boezems inspraak schuldloos kent -
Die 't oog naar grootar goed dan 't leven wendt -
Die tart dat zwaard, voor hem geen Regtzwaard meer,
En vat gealten 't zijn, ten tegenweer.
Noord en Zuid, 11e Jaargang.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29. Middelburg (meisjesschool) 23 Juni 1886.
Potgieters Bronbeek IV Ontleden wat, wie en trots. Verklaren het 2e, 3e, 10e, 1e helft van 14, 16 en 17. Geef den zin van het geheel in ongebonden stijl weer.
30. Sluis, district Middelburg, September 1887. 't Gedicht Uit plicht
Gelukt niet licht,
Maar hinkt aan ijz'ren boeien;
't Heeft vier Noch zwier,
Noch bloei, noch tier
En kruipt in plaats van vloeien;
Maar brandt De hand
Die 't speeltuig spant,
Van 't innig boezemgloeien:
Geen toon Zoo schoon
Bij mensch en goôn,
Dan die het hart ontvloeien.
31. Arnhem, 20 December, 1882, geen taalwerk.
32. Arnhem, 17 Februari 1885.
Iets over volksgeest.
Hierover mogen wij, Nederlanders, spreken, omdat wij hem in te kleine mate bezitten, om niet onzijdig te zijn. Wij kunnen bijw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den heerschenden en kenschetsenden geest eener natie gissen, zooveel wij goedvinden, zonder dat wij er ons over behoeven te bekommeren, dat zij op hunne beurt ons met de beoordeeling van onzen volksgeest zullen lastig vallen. Te dezen opzichte mogen wij alle volkeren der aarde vrij uitdagen; want wij mogen ons verzekerd houden, dat zij op ons geen vat zullen hebben. Kinker.
33. Arnhem, 28 Oct. 1887 (2 uur.) Wat stormen! welk een reeks van nieuwe worstelingen,
Onvruchtbaar lang, zoo 't scheen, maar kiem van groote dingen!
Ziel 't Westen werpt zich op het Oosten bij den kreet,
Van Clermont uitgegaan! ‘God wil het!’ leus en eed
Dier in gestalte en hart onovertroffen Ridderen,
(Voor wie de Bondgenoot het eerst moest leeren sidderen!)
Gekleed in ijzer, en van ijzer zelf. Naar 't graf
Des Heil'gen trekken ze op, het zwaard voor pelgrimsstaf
Geheven, om dien grond, vóór 't rijpen van Gods tijden,
(Bij- tegen wangeloof!) van d'Islam rein te strijden!
Ai! zoek den Levende niet bij de doôn! noch wacht
Van 't ijdel zelfgekwel, van de ijzren heldenkracht
Triumfen, die alleen Gods waarheid kan behalen.
Het Oosten staat u nog. Uw negen tochten falen!...
God had iets beters voor u weggelegd, Euroôp!
In Zijner mogendheën aanbiddelijken loop:
Der talen sleutel weer-, de Drukkunst uitgevonden,
De Schrift der waarheid van haar windselen ontbonden,
Het Woord des levens op het aardrijk wijd verspreid,
Van 't aardrijk te gelijk de grenzen uitgebreid....
Uw tijden gaan terug, uw geestdriftvlammen kwijnen,
Een tering schijnt allengs uw krachten te ondermijnen,
Mohammed! wien ge ook nog (een jongste flikkerschijn
Van stervend nachtlamplicht!) ontzachlyk dreigt te zijn.
Constantinopel vall', sinds eeuwen reeds zieltogend,
Den Muzelman in d' arm! die arm werd onvermogend
In Spanje. Brenge straks, een enkel oogenblik,
Aan Weenen en Euroop het Turksche kromzwaard schrik!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gij negentiende reeks van dubbele jubeljaren!
Getuigt gij, wat er werd van 't rijk dier Oostbarbaren.
(da Costa, Hagar).
Geef eene doorloopende verklaring van de laatste 16 regels. II. Dat hij ga! Laat hem gaan! Laat hij gaan! Wat valt er op te merken aangaande bovenstaande zinnetjes en kunt gij telkens den derden persoon door den eersten en den tweeden persoon vervangen? III. Van vele woorden is de beteekenis in den loop der tijden veranderd. Hoe verklaart gij dit verschijnsel? Wat valt er dienaangaande op te merken omtrent de volgende woorden: achterdochtig, wereld, ellendig, tuin, slecht, bisschop? IV. Ontzenuwen, bolwerk. Verklaar de figuurlijke beteekenis dezer woorden en gebruik ze in een paar flinke zinnen.
34. Harderwijk, 28 October 1886. (2 uur). district Arnhem. De stroom der menschelijke kennis, denk- en werkkracht is sedert het einde der vorige eeuw breeder dieper en ontzaglijk veel sneller geworden. Een jaar wisselt in maatschappij, staat, volkenomgang en wetenschap zooveel af als te voren tien of vijftig. J.R. Thorbecke.
35. Wageningen, 10 Juli 1882. Geen Taalwerk. 36. Nieuwe Pekela, district Winschoten, 23 November 1883. Nederlandsche taal (1½ uur).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
37. Pekela, district Winschoten, 27 Augustus 1887. De Zee, fragment uit Childe Harold van N. Beets. Rol, Oceaan, uw donkre golven uit, enz. 10 verzen.
38. Ten Boer en te Thesinga, Aug. 1887. (1½ uur.) distr. Winschoten. De winter is geweken -
Met gouden vingertop
Ontdooit de zon de beken,
Ontplooit de zon den knop;
En op een straal gedragen
Van zuiveren morgengloor
Rijdt lentes zegenwagen
De groene dreven door.
3.9 Midwolde (Meerland), district Winschoten, 17 September 1887.
40. Oude-Pekela, 12 October 1887. District Winschoten. Nederlandsche taal (1½ uur.)
1. Hoe zoudt ge aan vergevorderde leerlingen duidelijk maken, dat de aantoonende wijs juist acht tijden heeft, en de aanvoegende wijs maar vier tijden? (Het begrip wijs en wijzen wordt aanwezig ondersteld.) 2. Breng het volgende fragment uit ‘de Planeten’ van J.J.L. ten Kate, den dichter op den voet volgend, in proza over. Waarom, o zonen Van 't zelfde Huis! Nog burgeroorlog
En krijgsgedruisch? Wat meet ge elkander Vergramd van ver',
Den naam benijdend Dier Roode Ster, Met vlammende oogen
En tandgeknars De vaan ontplooiend Van d' ouden Mars!
Bij plaats voor allen En brood voor elk, Wat leegt de Hebzucht
Den zwijmelkelk, Totdat zij, dronken Van overmoed,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den greep durft wagen In 's broeders goed? Waarom der Lafheid
Den moed geborgd, Waarmee de schakel De lamm'ren worgt?
Is 't staal de Waarheid, Die 't plet beslecht? Staaft zeker Onrecht
't Onzeker Recht?... Waar boos beginsel Den Krijg bereidt,
Daar wijkt de Tucht voor De Oneerlijkheid, Waar schaamtlooze
Eerzucht
De vaandrig is, De Wraaktrompetter Aan 's legers spits, -
Zijn alle Driften, vergroofd, ontaard, Het trosgeboefte
Van 's legers staart! Zie, achter Caesar, die 't zwaard ontbloot,
Op valen klepper Altijd - de Dood! Verwoesting slaande
Met d' eigen vlerck Gods schoone Schepping En 's menschen werk;
Kartouwen, flikkrend Van bliksemglans, Den maatslag gevend
Ten Doodendans; De kogels, vallend Zoo dicht als snel
De dobbelstenen Bij 't vreeselijk spel, Dat duizend levens.
Bedwelmd, verwoed, Te zamen spelen Om 's harten bloed.
41. Groningen, 2 Juli 1887. Ned. taal en letterkunde. (1½ uur.) Geef het onderstaande met eigen woorden zoo duidelijk en schoon mogelijk weer. Sluit voor begeerte uw graag gezicht:
zij loert, zij loert om in te varen,
Sluit de oogen, vensters van het licht,
Indien gij wilt uw hart bewaren;
Want, zoo begeerte eens binnensluipt,
Zal zij bederf en jammer baren,
Dat eeuwig smart en eeuwig druipt.
De dingen zijn niet, als ze schijnen,
De worm zit binnen lekker ooft,
Een levend' kleur bedekt venijnen,
Hij doolt zeer licht, die licht gelooft.
In paradijzen nestlen slangen,
De slangen hangen boven 't hoofd,
Daar Boude en blozende appels hangen;
Dies wacht uw vingers, wacht uw hand,
Nog vat de dood niet met uw tand!
J. v.d. Vondel.
Vergelijking tusschen Da Costa en De Genestet. (¾ uur.) De beteekenis van een woord als rededeel heeft dikwijls kleinere en grootere wijzigingen ondergaan, waarvan een gevolg is, dat dezelfde klank in de grammatica soms twee of meer namen ontvangt. Licht de overgangen in taalkundige beteekenis bij de volgende woorden zoo duidelijk mogelijk toe: (¾ uur.) het aanw. voorn.w. dat en het voeges. dat; het pers. vnw. (genitief) mijn en het bezit. vnw. mijn; het bijv. nw. wild en het zelfst. naamw. wild; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bijv. nw wit en geel en de werkwoorden witten) en gel(en); het deelw. aangaande en het voorz. aangaande;
42. 't Zand, district Groningen, 11 September 1886.
I. Wat is ontwikkeling? Hoe zult gij in eene dorpsschool uwe leerlingen ontwikkelen tot menschen, geschikt om in de maatschappij te leven? Is gew. lager onderwijs der gewone lagere school daartoe voldoende? Wat is er meer noodig en waarom?
II. o Friso! voedsterling dier Staats- en Oorlogshelden, Waarop de Fransche trots stutte en terug moest treên;
Held voor dezelfde zaak en op dezelfde velden
Met Hessen, Ouwerkerk, en Marlb'rough en Eugeen!
Doorluchte Prinsentelg, wien op vergankbre goederen
Het erfrecht werd betwist, dat aan uw stamnaam kleeft
Maar nimmer op den roem dier twee verheven broederen,
Wier naam, wier bloed, wier ziel, in U vereend herleeft
9. Gij, wien het moordend lood bij 't hachelijk Oudenaarde, 10. Voor Rijsel, bij het schoon, maar bloedig Malplaquet, 11. In 't nooit ontzien gevaar vergeefs ontzag en spaarde! 12. De diepte des Moerdijks strekte U ten eerebed. Moest dan ook Gij zoo ras aan Neêrlands hoop ontvallen? Da Costa.
Verklaar het versje uit een geschiedkundig oogpunt. Wat hebt gij aan te merken op de constructie der beide eerste regels? Ontleed den 9en tot en met den 12en regel redekundig. Vergelijk eer, naam en roem met elkander.
43. Uithuizerpolder, district Groningen, 23 October 1886.
Wat mag me een vleiend vers als tweeden Vondel loven Ach! weinig zegt die lof, hoe ze anderen blink' in 't oog, De ware dichter gaat wat voor hem was, te boven, En 't voorbeeld dat hij geeft, is wie hem volgt, te hoog. Neen, 't kunstlicht zal geen zon, geen middag evenaren, Al blindt de flikkerglans wie op de nachtlamp staren.
44. Norg, 8 December 1886. district Assen. Een dwaze hang, met gierige oogen,
Aan roem of macht of goud of eer;
Tevreên in 't lot, haar toegewogen,
Knielt stille wijsheid dankend neer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't Geluk is veil, voor zweet noch zorgen;
't Ontvlucht hem, die naar honger staal;
Maar toeft, in 't schuilend dak verborgen,
Als huisgenoot bij middelmaat.
45. Eelde, 11 December 1886. district Assen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de stad Parijs. (Staring.) In Maart 1815.Waart Gij het niet, die, breinloos uitgespat,
Den mijter en de kroon in 't slijk vertradt,
Die 't zaad des oproers zaaidet, wijd en breed;
Die voor den Corzikaan in 't bloedperk streedt
Tot de overwinning, daar uw trots van zong,
Snel rugwaart in uwe eigen muren drong?
Gij waart het! En als gij, bleek en bang,
Nu 't vonnis toefdet van uw ondergang,
Doorsneed het staal, tot uw verderf ontbloot
Den band, waarin 't Geweld uw vrijheld sloot;
Behieldt gij uw prooi, vergaderd van alom;
Het siersel van paleiss en heiligdom;
Vergode kunst, te schendig saamgehaald:
Een krijgstrofee, waarvan de lauwer faalt!
46. Enschede, district Deventer, 1 December 1886. Nederlandsche taal (2 uur).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
47. Hengeloo, 3 Februari 1887. (1½ uur.) district Deventer. Verklaar in beknopten vorm de beteekenis der volgende aphorismen:
48. Lonneker, 31 Maart 1887. (1½ uur). district Deventer. Verklaren voor kinderen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De beurs te Amsterdam.O vruchtbre akker, grond van steen,
Die zich ten oorbaar pan 't gemeen
Laat alle middagen bezaaien
Met koopzaad êel en mild van aard,
Dat goude' en zilvre oogsten baart;
Daar duizenden genot van maaien;
Het gansche jaar is uur seizoen.
Verklaar onderstaande synoniemen en breng ze in goede zinnen te pas: rechtmatig, rechtvaardig, billijk - bezorgd, bevreesd, bekommerd.
49. Hoorn, 9 Juni 1887. (½ uur.) Behandel de les ‘Storm op Zee’ (zie Leopold Leesboek voor de Volksschool 5de deeltje) met eene klasse, waarvoor gij ze geschikt acht.
50. Zaandam 1 uur, 27 Maart 1882. district Hoorn. Wat hebt gij aan te merken op de volgende uitdrukkingen:
51. Beemster, 18 September 1886. (2 uur.), district Hoorn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52. Schellinkhout, district Hoorn, 22 September 1887 (2 uur.) Bij de onthulling van Thorbeckes standbeeld (1876) (13 verzen) door Schimmel.
53. Zwolle, 20 November 1886 (2 uur.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. Verkeerd effect.Gij meent het goed, maar 't werkt verkeerd.
Voor de ondeugd wilt gij afschuw wekken,
Maar beeldt haar af met zulke trekken,
Dat zij zich zelf bewondren leert.
Fier, dat gij 't zijt, die haar wil malen,
Komt zij zich zien in uw verhalen,
Komt zij zich spieglen in uw lied,
En denkt: ‘'k ben nog zoo leelijk niet.’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Gods borduurwerk.Wat God borduurt, door lief en leed,
In 't weefsel van eens Christens leven,
Vertoont een werk, waar niemand weet
Gewisse duiding aan te geven.
Aan deze zij schijnt lijn bij lijn
Dooreen te weemlen en te warren;
Aan de andre zal 't een bloemstuk zijn,
Omgeven met een krans van starren.
Geef van bovenstaand vers eene verklaring in flink proza. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Kring van denkbeelden.Een kring van denkbeelden! Wat is 't,
Dan een denkbeeldige kring?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar is 't niet zonderling?
Denkbeeldige kringen zijn tusschen ons
Juist de allerwerkelijkste cordons;
Er in of uit te komen -
De proef wordt niet genomen.
54. Kampen, December 1886, district Zwolle. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wees man.Wees man en houd u recht; buig nooit en buig voor niemand -
Dan voor de Waarheid, bruid der eeuwen, geest van God.
Zie! rond uw voeten krielt een kruipend slavenrot....
Ontstijg dien modderpoel! dan zit ge u-zelf, zijt iemand,
Zijt vrij, zijt groot, zijt reus: grijp - koen en onversaagd -
Het schild, waar 't Kwaad vergeefs zijn zwadderschicht op jaagt.
De Waarheid zij de rots, waarop uw vrijdom steune:
Wie op de Waarheid steunt, wordt rotse met die rots,
Onwrikbaar, kalm, trotseert hij 't raadloos strijdgebots.
Des - hoordet gij 't gebriesch der helle rond u dreunen,
Of 't heelal op uw hoofd verbrokkeld nederviel, -
Wees man, en houd u recht met onverschrokken ziel!
55. Achtkarspelen, 16 Dec. 1886, district Leeuwarden. Elk heeft zijn stokpaardje. Overlang
Is die liefhebberij in zwang;
't Gebruik heeft haar tot recht verheven.
Onze oud'ren gunden zich de pret,
Door s't voorgeslacht zich reeds gegeven:
Geen mensch dan ook, die 't aan hun neven
Met schijn van goeden grond belet.
Daar moeten we ons nochtans voor wachten,
Dat nooit 't paardje aan 't hollen gaat
En ons vervoert waar wij niet dachten;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook zorg men, zoo het bijt of slaat,
Gauw 't weg te doen, eer 't iemand schaadt,
Een rustig beestje kan geen kwaad.
56. St. Anna Parochie, distr. Leeuwarden, 37 Aug. 1867. (1½ uur.) 't Zegt weinig, goed en bloed en leven
Ten offer aan den plicht te geven;
De ware braaf held eischt nog meer.
Geen smaad, geen schandvlek doe haar beven,
Wanneer die 't weldoen aan moet kleven,
Geen uiterlijk gemis van eer.
De brave vraagt niet, welk vermeten
Een blinde wereld goed moog heeten,
Of wat zij even roekloos doem';
Hij legt zijn reden aan geen keten:
Die alles veil heeft voor 't geweten,
Die acht het boven naam en roem.
57. Noordwolde, Januari 1887. Nederlandsche taalkunde (2½ uur).
Maar wat nevel dekt deez' stranden?
Bloedrood bergt de zon het hoofd,
Vrijheid, fiere hemeldochter,
Zwerft, gejaagd, van schut beroofd,
Dobbrend op de woeste baren;
Tiranmie met ijz'ren voet
Trapt de welvaart op het harte,
Plast in edel burgerbloed!
't Stond geschreven: niet aan d'Amstel
Daagt het gouden morgenrood;
Elders kampt de burgere
Voor haar recht tot in den dood:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De IJstad ligt in smaad gebogen
Onder Alva's looden hand,
Baatzucht, vuig het onrecht dienend,
Pleegt verraad aan 't vaderland!
58. Workum, 10 Juni 1886. Taal (2 uur). O, hoe vaak in later dagen, Wolken! wandelaars der lucht!
Zal het kind der aarde ontroeren, dat u naoogt in uw vlucht.
Beven zal hij bij uw dreigen, juichen bij uw rozerood,
Tuchtiging of zegen wachten, dood of leven, uit uw schoot
Dichters zullen u begroeten, als des hemels voorraadschuur,
Als het tuighuis der verwoesting, als de schatzaal der natuur.
Schilders zullen u bespieden, wanschand, voor één enkle maal,
't Machteloos penseel te doopen in uw rijken vervenpraal.
Ballingen op vreemden bodem, pelgrims, dobbrend op de zee,
Geven u, gewiekte boden, groeten voor hun dierbren mee.
Door de traliën des kerkers lokt ge een zucht van jaloezij,
En gebed en vloek smelt samen in dat ééne woord van: ‘vrij!’
(Ten Kate, Schepping).
59. Sluisterveld, 23 Februari 1887. (2 uur. Opstel als proeve van taal en stijl. Geef den indruk weer, dien het lezen van eenig litterarisch product op u gemaakt heeft.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
60. Herxen, (Overijse!) Juni 1887.
61. Breda, 11 Juni 1887. (1½ uur.) Gelooft gij in het woord, dat vlammend van uw lippen
In 't uur van zielennood als zielelied kwam glippen,
Toen Aboe Beker sprak bij 't barnon van het lot:
‘Wij zijn getweeën slechts!’ - ‘Daar is een derde, God!s’ -? -
Gelooft gij in het woord, dat werelden van weelde
Voor 't water speurend oog der moede krijgers teelde,
Dat door het brandend bloed in 't midden der woestijn
De Houris hupplen deed bij 't schuimen van den wijn?
Gelooft gij in de wet, die menachelijke daden
Durft met den vloek des doods, de onvruchtbaarheid beladen
En die als pleisterbeeld der menschen levend kneed?
Gelooft gij in uzelv', gij heerschor en profeet?
Schaepman, Aya Sofia.
N.B. Het taalwerk wordt hier altijd gedicteerd.
62. Weert, 21 Februari 1882. district Roermonde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Olijftack aen Gustaef Adolf.'t Wilt voghelkyn dat zingt, dear 't onbeknipt is:
Al d' opa lucht is myn:
Noch steent het om te zyn
By 't lieve nestje, daer het uitghekipt is.
Ick meed', hoewel myn blyde geest vaart speulen
Daer draeiboom sluit noch heck
Een heimelycke treck
Verleit het hart naer myn geboortstad Keulen.
J.v.d. Vondel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
63. Zierikzee, district Goes 1885. Onder de opgaven goor Nederlandsche taal vindt men ook:
64. Maten, 15 December 1886. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weerhaar-wijsheid.‘De ware wijsheid is, zich naar de omstandigheden
Te schikken’. Dat's een spreuk van Romes redenaar.
Dies diende voor een tijd Pompejus aangebeden,
En Cesar na diens val verheerlgkt, dat is klaar. -
Nu 't is ook veiligst bij den winnaar; en in zegen
Wordt immers liever dan in nederlaag gedeeld?
Een kroontje lacht het hart wel eens zoo aardig tegen
Als traan of schaamteblos, die door de wangen speelt.
De zon gaat op! Bid aan! Zie, zie haar hoogar stijgen,
Kraai, al wat kraaien kan, haar morgenglorie uit!
't Is avond en zij daalt. Zwijg! wijzen voegt het zwijgen.
Zij zinkt, gaat onder! - Foei, nu dient zij uitgefluit.
Geef den inhoud in goed proza terug en verklaar, wat naar uw inzien verklaring behoeft. Ontleed redekundig regel! en benoem taalkundig de cursief gedrukte woorden Wat beteekent ‘de huik naar den wind hangen.’
66. Utrecht, November 1883, Nederlandsche taal (2 uur). O Leman, vorstlijk meir! hoe effen
Zijn niet uw waatren, blauw en diep!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als zou geen golfje zich verheffen,
Wanneer 't de orkaan ten strijde riep;
Het schoonst zijt ge onder de Alpenmeiren,
En de indruk van uw majesteit
Doet u als machtig rijksvorst eeren,
Maar wijkt uw lieflijkheid.
Want lieflijk schoon zijt ge om te aanschouwen,
Gij, die Savoyens voeten kust,
En toch met jeugdig zelfvertrouwen
Aan 't hart der Moeder-Alpen rust!
66. De Bildt, 15 Februari 1884, district Utrecht.
‘Er ligt te weinig poëzie in dien toestand, dan dat hij den onbevangen blik der jeugd zou kunnen aanlokken.’ ‘Er valt niets op hem te zeggen, dan dat hij lui is.’
Arnhem, 20 December 1882, geen taalwerk.
Blauwkapel, 17 Nov. 1883, district Utrecht.
Rekenen 9½-11 Opvoeding 11-2½. Geschiedenis 1½-2½. Maak een leerles voor goed ontwikkelde leerlingen van 12 à 13 jaar over ‘Eerre waterleiding.’ Hiervan werd gezegd: Nederl. taal 2½-3½ uur.
Soest, 16 Februari 1884, district Utrecht, geen taal. Smada. |