| |
Multatuli. (Eduard Douwes Dekker.)
Eduard Douwes Dekker werd in Maart 1820 te Amsterdam geboren, van waar hij zeventien jaren later, in Juni '37, naar Java vertrok, om aldaar volgens den wensch zijns vader, als civiel ambtenaar te worden opgeleid. Slechts weinige bizonderheden zijn bekend, omtrent zijne huiselijke omgeving en de opvoeding, die hij genoot, voor dat de ambtenaarsloopbaan werd aangevangen. Zijn vader was koopvaardij-kapitein en zoo ook twee zijner broeders, terwijl een derde bestemd was, voor doopsgezind predikant. Zijne moeder, die hij tot het einde met kinderlijke vereering aanhing, en zijne eenige zuster verloor hij tijdens zijn verblijf in Indië.
Van de Amsterdamsche school, door hem bezocht, weten wij slechts dat de naam van zijn onderwijzer Meskendorff was en, ofschoon geen enkel officieel gegeven voorhanden is, mogen wij aannemen, dat deze buitengewone bekwaamheden bezat. Dekker's getuigenis is hier zeker afdoend genoeg, steeds sprak hij met groote achting en genegenheid van zijn leermeester en kende hem ongewone verdiensten toe. Waarom de schitterende aanleg, dien Dekker bezat, niet reeds te Amsterdam langs den gewonen weg verder is ontwikkeld, is raadselachtig. Er blijkt sleehts, dat zijn vader hem eerst voor den handel bestemde en ‘een koopmanskantoor zijn prak- | |
| |
tische Hoogere Burgerschool is geweest’. De hechte vriendschap tusschen hem en den talentvollen Abraham des Amorie van der Hoeven Jr., toen student bij het Seminarie der Remonstranten, die reeds op zeven en twintigjarigen leeftijd overleed, heeft ongetwijfeld invloed op zijne vorming gehad.
Intusschen scheen de handel te Amsterdam niet de gewenschte vooruitzichten te openen; de vader besloot ten minste zijn zoon Eduard naar Indië mede te nemen, teneinde hem daar de kundigheden te doen verkrijgen, die voor den Indischen landsdienst noodig zijn. Want in 1838 bestond de Delftsche Akademie nog niet en was de eenige weg, om zich voor Indisch Ambtenaar te bekwamen, zich in Indië zelf op de studie der inlandsche talen toe te leggen. Daarvoor was eene aanstelling bij het binnenlandsch bestuur noodig, liefst ver van de hoofdplaats. Dekker begon echter te Batavia, als commies bij het departement van financien, waaraan gewoon Europeesch kantoorwerk verbonden was. Eerst later werd hij bij het binnenlandsch bestuur geplaatst.
Het algemeen oordeel over den jeugdigen ambtenaar luidde, dat hij bekwaamheden bezat, die hem boven allen deden uitblinken. De hartelijke welwillendheid, waarmede hij zijn kennissen van dienst was, wanneer zij zijn hulp bij een of andere gelegenheid noodig hadden, maakte hem bovendien zeer gezien, als vriend. Toen reeds had hij veel geschreven of in schets gebracht, hetgeen hij echter zorgvuldig verborgen hield. Tusschen de jaren 1843-45 schreef hij een verhaal, dat ten titel droeg: Jongelingsdroomen, losse bladen uit het dagloek van een oud man, waarin geschetst wordt, hoe de mensch, met geestdrift in het hart, met heerlijke idealen voor oogen, het leven aanvangt, zich tot het verrichten van iets grootsch voorbestemd gelooft en hoe weinig de uitkomsten daaraan beantwoorden, hoe die droomen der jeugd in den dagelijkschen sleur van het leven, langzamerhand verflauwen en in de platste proza-wenschen verkeeren.
Multatuli zegt in eene noot: ‘Dit is geschreven in een oogenblik van bittere moedeloosheid; en al beweert de verzamelaar der Losse Bladen [hijzelf] dat het geen paskwil is op den ouden man, ik Dekker, die den ouden man toch ook gekend heb, ik geloof dat het wèl een paskwil is.’ Toen hij deze aanteekening maakte, was hij zijn een-en-dertigste jaar reeds ingetreden en achtte hij dan ook den tijd gekomen, om zijn vleugels uit te slaan.
Omstreeks dozen tijd werd hij voor de eerste maal buiten Java aangesteld en wel in Juli 1842, door den gouverneur-generaal Merkus, als controleur 2de klasse, ter Westkust van Sumatra en
| |
| |
daarna door den generaal Michiels, toen civiel gouverneur van dat gewest, te Natal geplaatst. Herhaaldelijk werd hij overgeplaatst, zoo, in het begin van 1845, weder naar Batavia en in 1846 naar Poerworedjo, in Bagelen. De zeer gunstige gezindheid van den resident van Bagelen, dank zij de uitgebreide kennis en de aangename omgangsvormen, die Dekker bezat, bezorgde hem in 1851, nadat hij twee jaren secretaris van Menado was geweest, de aanstelling tot assistent-resident te Amboina, tevens magistraat en kommandant der schutterij. Multatuli bleef tot in het begin van 1852 deze betrekking bekleeden, en keerde toen met tweejarig verlof, voor de eerste maal naar Nederland terug.
In 1855 bevond hij zich weder op Java en een jaar later werd hem de functie van assistent-resident in Bantam, afdeeling Lebak, opgedragen. Zes weken na deze benoeming vraagt hij, om de redenen, die hij in zijn Max Havelaar zal aangeven, zijn ontslag uit 's lands dienst, keert thans voor good naar Europa terug en wordt in Nederland de geniale strijder voor de rechten van den Javaan. Al was het tijdvak, dat hij in Indië doorbracht, betrekkelijk kort, in de zeer afwisselende betrekkingen, die hij vervulde, had hij ruimschoots gelegenheid, de ondervinding en de kundigheden toe te passen verzameld op Java en elders.
Busken Huet zegt in zijn uitmuntende levensschets van Multatuli, omtrent diens verblijf in de tropen o.a. het volgende:
‘In sterke mate, dit spreekt, moest het leven in zulk eene aziatische omgeving, het waarnemen van zulke toestanden, het bekleeden van zulke ambten, de zelfbewustheid gaan bepalen van een jong Hollander met genialen aanleg, vol denkbeelden, ongemeen weetgierig, maar dien de omstandigheden tot een onvrijwillig autodidakt gevormd hadden, en dien men van zijn geboortegrond had losgemaakt op een leeftijd, waarop voor zijne jonge evenknieën in het moederland het hooger en het hoogste onderwijs nog aanvangen moest.’
Herhaaldelijk hield Dekker in het buitenland verblijf. Zoo heeft hij eenigen tijd te Brussel als dagbladschrijver doorgebracht, waar hij o.a. aan de Indépendance Belge medewerkte. In den zomer van 1866 vertoefde hij, bij het uitbreken van den Pruissisch-Oostenrijkschen oorlog te Keulen en te Koblentz, van waar hij in de Haarlemsche Courant, toenmaals onder redactie van Busken Huet, de indrukken, die hij ontving en hetgeen hij daar in de gelegenheid was, met eigen oogen te aanschouwen, meedeelde. De objectiviteit, die het Haarlemsche blad voor zijn buitenlandsch nieuws gewoon was strong in het oog te houden, en die het dus
| |
| |
ook van zijn partikulieren verslaggever eischte, kon hij onmogelijk steeds in acht nemen, zooals voor iemand van zijn karakter zeer natuurlijk was. Wel deed hij getrouw verslag van al de beschouwingen en mededeelingen omtrent den oorlog, die de Kölnische-, de Vossische-, de Kreuz- en de Frankfurter-Postzeitung bevatte, maar soms werd het hem te machtig en dan bracht hij den Mainzer-Beobachter zijner vinding te pas, die, zooals Huet in zijn Levensschets zegt, voor den ziedenden stoomketel zijner subjektiviteit eene geschikte veiligheidsklep bood.
Zijne laatste levensjaren bracht hij te Nieder-Ingelheim door, waar hij in betrekkelijke afzondering leefde. Jaren lang leed hij aan een kwaal, die in den laatsten tijd veel verergerde en hem in zes-en-en-zestig jarigen leeftijd het moede hoofd deed neerleggen.
De vreeselijke aanvallen van benauwdheid en de hoestbuien, waaraan hij leed, herhaalden zich in de laatste dagen vóór zijn dood met groote hevigheid, en toch had men niet verwacht, dat het einde zoo spoedig zou komen.
Het lijk is naar Gotha vervoerd en daar, volgens de ‘wilsbeschikking’ van den gestorvene, verbrand.
* * *
Terwijl het courantengeschreeuw luider dan ooit weerklonk, waanen wanpoëten onzinnige liedjes aanhieven en het hersenloos deel des volks, dat steeds gretig het oor leent aan hen, die het hardst schetteren, met zijn valsche juichtonen ons trommelvlies onaangenaam aandeed, sloeg de laatste ure van een der weinige waarlijk groote dichters en staatburgers, die de 19e eeuw voor Nederland heeft opgeleverd. Door den een verguisd, door den ander vergood, en door slechts weinigen begrepen, deelde hij het lot van elken wegbereider voor hem. Jezus werd gekruisigd, en elk, die ‘in geest en in waarheid’ diens taak heeft willen voortzetten, was den marteldood beschoren. Multatuli vierendeelde men op negentiende-eeuwsche manier. Zoo ging het met elken grooten geest, met elken strijder voor waarheid en recht, die den moed had, de leugens van zijn tijd aan te tasten of tegen de ongerechtigheden der machthebbende op te komen.
De zaaier, die zich Multatuli noemde, meet veel geleden hebben, nergens het zaad door hem uitgestrooid, te zien ontkiemen. Maar eenmaal zal het zeker vrucht dragen en er een tijd komen, dat men met minachtend medelijden over de verdwaasdheid van het vroegere geslacht zal spreken, waar het Multatuli betreft. Een standbeeld zal dan voor hem worden opgericht, wellicht met het opschrift: ‘hij was een der beste der burgers’, om intusschen den
| |
| |
reformator, die dan zijn stem zal verheffen, als er in de toekomst nog hervormers van die kracht in ons land zullen opstaan, met een ‘steenigt hem’ te begroeten.
En dat is volkomen begrijpelijk. De gedenkwaardige woorden van Mr. Vosmaer aan Multatuli luiden:
‘De zongod Samson vond het ezelskaakbeen,
Waarmede hij 't Filistijnenheir versloeg. -
Er zijn maar weinig Samsons; des te grooter
't Getal van ezels en van Filistijnen,
Oneindig vruchtbaar beiden; maar men vindt
Geen ezels dood meer langs den weg, wier kaak
Een nieuwen Samson 't wapen geeft; zij leven
En staan hem in den weg; - men klaag dus niet
Als deze om 't Filistijnendom te vellen,
Eerst, om hun kaak, soms ezels dood moet slaan.’
De voornaamste werken van Multatuli zijn:
1860, Max Havelaar of de Koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij, (waarvan in 1881 bij de Uitgevers-maatschappij ‘Elsevier’ een vijfde druk is verschenen). - 1861, Minnebrieven, (zevende druk). - 1862, Over vrijen arbeid in Nederlandsch-Indië en de tegenwoordige Koloniale agitatie, (vierde druk); Ideeën, 1e bundel, (zesde druk). - 1864, De bruid daarboven, Tooneelspel in vijf bedrijven, (vijfde druk); Ideeën, 2e bundel (zesde druk). - 1870, Ideeën, Nieuwe bundel, (3e deel). - 1871, Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten. - 1872, Ideeën, 4e bundel, (tweede en derde druk); Millioenen studiën. - 1873, Ideeën, 5e bundel, (tweede druk); idem 6e bundel, (tweede druk). - 1874, Ideeën, 7e bundel (tweede druk). - 1875, Vorstenschool, Drama, (overgedrukt uit Ideeën, bundel IV) tweede druk.
|
|