Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||
Kleingoed.I. Een gallicisme?In De Gids van Mei 1887, blz. 300, lees ik: ‘Stel die vraag (,) en gij kunt u verwachten op een tiental volstrekt tegenstrijdige antwoorden.’ Is dat ‘zich verwachten op’ geen gallicisme, Fr. s'attendre à? Over de door mij voorgestelde komma achter vraag, zie beneden, II, 4, blz. 367-371. | |||||||||||||||||||||||||||
II. De puntjesGa naar voetnoot1) op de i.1. Het voorzetsel a.Het getal dergenen, voor wie het Groote Woordenboek (hiermede bedoel ik, zoo 't gezeid behoeft, het Woordenboek der Nederlandsche Taal, door Prof. De Vries c.s.) eene aangename lectuur is, schijnt niet bijzonder groot te zijn. Dit verschijnsel is te verklaren uit verschillende oorzaken, onafhankelijk van de hooge waarde van het standaardwerk. Ook maakt de compresse druk het boek niet zeer aantrekkelijk. Een en ander doet ons begrijpen, dat het Groote Woordenboek door velen bijna uitsluitend gebezigd wordt, om eens iets na te slaan. En het gevolg daarvan is weer, dat menig fraai stuk uit het Nederlandsch Taalmonument ongelezen, dat menig nutte wenk, die tot eenheid in de taal leiden kon, onopgemerkt blijft. Ik denk hier aan eene kleine kleinigheid: het voorzetsel a. Dat wordt nog maar altijd door elk en een iegelijk met het Fransche accent (à) geschreven, ofschoon Prof. De Vries reeds in 1864 of '65 daaromtrent aanteekende: ‘Spelling. Ofschoon uit het Fransch ontleend, is het voorzetsel a zoo algemeen bij ons in gebruik, dat het beschouwd moet worden als geheel in de taal opgenomen. Er is geene reden meer om, door het schrijven van een Fransch accent, gelijk velen doen, het woord als een vreemdeling aan te wijzen. Men schrijve dan niet à maar a, gelijk Van Effen reeds in 1732 deed.’ Woordenboek der Ned. Taal, I, kolom 11. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Het deelteeken.Het Deelteeken duidt aan, dat een enkelvoudige klinker met samengesteld letterteeken niet als zoodanig, maar gescheiden moet | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||
uitgesproken worden. Ook wordt het in enkele andere, minder gemakkelijk te omschrijven gevallen gebezigd, om den lezer de scheiding van een woord in lettergrepen gemakkelijk te maken, bijv.: zooëven, zeeën, industriëelen, zoölogie, coïncident, coïonneeren, judiciëel, caffeïne, dertiendeëeuwsche, naäpen. De enkelvoudige klinkers nu met samengesteld letterteeken zijn: ie, eu, oe. Men schrijve derhalve met het deelteeken: a. woorden als beziën, oliën, photographieën, anomalieën, genieën, geniën, Alexandrië, België, en dergelijke; b. woorden als petroleüm, museüm, colosseüm, extraneüs, Te Deüm, reünie, reüsseeren;Ga naar voetnoot1) c. woorden als poëzie, Joël, Goël, coëfficiënt. Daar in sommige talen ae als een enkele klinker wordt uitgesproken, is het voor de duidelijkheid bevorderlijk, het deelteeken te bezigen, waar de ae gescheiden wordt uitgesproken, als in Israëliet, aërolithen, aëronaut. | |||||||||||||||||||||||||||
3. Asschepoester, staatsrechtelijk, meteorologie.a. Bovenstaande woorden treft men even vaak verkeerd als goed geschreven aan. Voor het eerste leest men al te dikwijls een der beide gebrekkige vormen Asschepoetser en Asschepoetster. De naam zal wel door middel van het achtervoegsel er samengesteld zijn uit het substantief asch en poest, stam van het gewestelijke werkwoord poesten, d.i. blazen; vandaar ook poester, d.i. blazer; blaasbalg, inzonderheid om het vuur aan te blazen. Bovenstaande foutieve vormen hebben waarschijnlijk hun ontstaan te danken aan de bijgedachte aan poetsen. b. Staatsrechtelijk is door middel van het achtervoegsel lijk gevormd van het samengestelde substantief staatsrecht, en beteekent overeenkomstig het staatsrecht. Ik heb de omschrijving van Van Dale letterlijk overgenomen, ofschoon mijne uitgave (1e druk) ook, tot mijne verwondering, den vorm staatsrechterlijk heeft, die wel is waar bijna dagelijks in dagbladen, vlug- en tijdschriften aangetroffen wordt, maar toch m.i. op geen goede gronden te verdedigen is. c. Voor meteorologie, van meteoor, heb ik wel eens bij schrijvers, die het zeker goed weten, als het er op aan komt, metereologie geschreven gezien. Op den gebrekkigen vorm te wijzen is voorzeker voldoende om hem voorgoed te bannen. | |||||||||||||||||||||||||||
4. De komma vóór het voegwoord en.Schrijvers, vooral die van den tegenwoordigen tijd, schijnen zich niet steeds bewust van den plicht, om het den lezer gemakkelijk te | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||
maken. Om thans niet te gewagen van de massa's vreemde woorden, die ze onvertaald opdisschen, willen wij hier alleen wijzen op het verschijnsel, dat bij vele schrijvers van den nieuweren tijd geen komma geplaatst wordt vóór het voegwoord en. Blijkbaar maakt men geen onderscheid tusschen de verschillende diensten, die het bedoelde partikel in de rede kan vervullen. Toch is het wenschelijk en doenlijk tevens, goed te onderscheiden. Vooreerst vervangt en van nature, had ik bijna gezegd, de komma, wanneer het optreedt als verbinding tusschen twee veelvoudige deelen van een enkelvoudigen zin. | |||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden.1. Zij hadden bij hunne wijze van leven inwendigen vrede, omdat hetgeen zij genoten en bespaarden niet met hetgeen zij gaven en deden in eene verhouding stond, die beschamend moest heeten. Chonia, in Neerl. Bibliotheek V, 276.
2. De invloed, welken de geest en handelwijs der moeder op hunne kinderen moest uitoefenen, maakte hem dikwerf bezorgd. Id., in id., aldaar 277.
3. Helaas, een wanklank scherp en schril en snijdend zweeft
Den heilgen koepel rond en komt door de echoos varen,
De schreeuw des roofgiers in het lied der adelaren.
Aya Sophia, (Tweede druk) blz. 85.
Ten tweede is de komma veelal onnoodig bij zulke samengestelde zinnen, die in vele spraakkunsten samengetrokken zinnen genoemd worden, als bijv. twee zinnen het onderwerp gemeen hebben. Als voorbeeld diene de bovenstaande zin uit Aya Sophia, (natuurlijk het tweede van het drietal verzen), benevens de volgende:
1. Toch verzette haar trots zich tegen het denkbeeld, dat zij tot Eduard Lange haar toevlucht nemen en zich mogelijk van hem afhankelijk maken zou. Chonia, in Neerl. Bibl. V, 287.
2. Plotseling hielden eenige jongens met knikkeren op en liepen in vollen draf naar het winkeltje van ‘kromme Jan’. De Portefeuille, 9e jaarg., 251.
Maar de komma is wel noodig, zoo vaak het voegwoord en twee volledige nevengeschikte zinnen verbindt. Wordt hier de verbinding (van twee enkelvoudige zinnen tot één geheel: den saamgestelden zin) door het voegwoord bewerkt, die verbinding mag niet luchtdicht afsluiten: ten gerieve van den lezer moet het klaar in het oog vallen, dat dat geheel bestaat uit twee afzonderlijke.... geheelen: eene twee-eenheid derhalve. Dat is het, wat door de meeste hedendaagsche schrijvers geheel over het hoofd gezien wordt. Van- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||
daar dat uiteraardkristal heldere zinnen menigmaal eerst bij de tweede lezing duidelijk worden. | |||||||||||||||||||||||||||
Voorbeelden.1. Daar rijst hij in den gloed der stralende legende,
Die 't licht der waarheid dooft (,)
En der gerechtigheid, wier blik zich toornend wendde,
Een huldeblijk ontrooft.
Napoleon, door H.J.A.M. Schaepman, blz. 15.
2. Stel die vraag (,) en gij kunt u verwachten op een tiental volstrekt tegenstrijdige antwoorden. De Gids, Mei 1887, 300.
3. Wat nu de historische stof betreft, die onze dichter behandelt (,) en die hij met de lotgevallen van Couchi en zijne beminde in verband brengt, daarin is hij met de meest mogelijke vrijheid te werk gegaan. Tijdschrift voor Nederl. Taal- en Letterk., 7e Jaarg., 120.
4. Dat werd hoe langer hoe erger: ik verloor langzamerhand de zalige kalmte mijner jeugd, mijn appetijt, mijn slaaplust, alle dominopartijen, die ik speelde (,) en een voor een al mijn foulards in de wasch. Neerl. Bibl. V, 69.
5. Duizende(n) van werelden dreven dan als dun stof voor mijne oogen (,) en zij alle bezaten geen enkele(n) droppel zaligheid voor mijn ligdend hart. (Feith.) Aldaar, blz. 70.
6. De natuur werd nacht om mij henen (,) en ijskoud breidde ik mijne armen naar het graf uit, en mijn boezem hijgde naar het gewormte. (Feith) Aldaar, 70.
7. Tot zóó ver kwam ik dus altijd met mijne luchtkasteelen (,) en dan vielen ze in elkander als kaartenhuizen. Aldaar, 71.
8. Zulke regelingen hebben ten gevolge, dat de arbeiders zich één gaan gevoelen met de zaak, waaraan zij verbonden zijn (,) en in het kapitaal niet langer een vijand zien, maar een vriend, een bondgenoot. Mr. N.G. Pierson, De sociale quaestie, 32.
9. Zeer talrijk echter zijn nog de fabrieken en werkplaatsen, waar niets van dien aard bestaat (,) en de arbeider eenvoudig als een werktuig wordt beschouwd, waarvan men zooveel mogelijk partij trekt. Aldaar, 32.
10. Ik herhaal het, in menige fabriek heeft men dit beginsel reeds toegepast (,) en ik heb nog nimmer gehoord, dat men zich daarover heeft beklaagd. Aldaar, 33. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||
11. Gelooft gij in de wet, die menschelijke daden
Durft met den vloek des doods, de onvruchtbaarheid, beladen (,)
En die als pleisterbeeld der menschen leven kneedt?
Aya Sophia, 65.
12. Al dichter en dichter drongen zich de kinderen om Mejuffrouw Spoogt heen, hare pogingen om van hen bevrijd te worden mislukten, haar herhaald verzoek: ‘Kinders, laat me asjeblieft verder gaan,’ bleef zonder gevolg (,) en naarmate hare verlegenheid zichtbaarder werd, nam de vrijpostigheid der knapen toe. De Portefeuille, 9e Jaarg., 251.
Dat men geen vasten regel volgt bij het plaatsen of weglaten van de komma, moge hieruit blijken, dat dezelfde schrijvers, die mij de stof verschaften voor bovenstaande minder juiste punctuatie, in hetzelfde stuk vaak te dezen opzichte medelzinnen leveren. Als zoodanig wijs ik op:
1. Dit voorspelt een noodlottigen afloop, en die zal wel denkelijk geen andere geweest zijn dan in den Franschen roman. Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde, 7e Jaarg., 120.
2. Al is de dichter ook nog zoo met beiden ingenomen, al schildert hij hun beeld met de liefelijkste kleuren, toch waagt hij geene poging om hunne schuld te loochenen of zelfs te verbloemen, en de wraak van den beleedigden echtgenoot, hoe afschuwelijk ook in de uitvoering, is toch eenigermate gerechtvaardigd. Aldaar, 126.
3. Het is met vele fouten als met menige ziekte. De oppervlakkige beschouwer neemt maar enkele symptomata waar, zonder den eigenlijken aard der krankheid te kennen; hij bevroedt niet, hoe diep het levensbeginsel is aangetast, en ziet alzoo het gevaarlijke dier verschijnselen geenszins in. Neerl. Bibl. V, 276.
4. In gezelschap leerden de kinderen geheel iets anders zeggen en zich geheel anders voordoen, dan zij waarlijk meenden en gevoelden, en zoo werden de eerste zaden van onoprechtheid en veinzerij gestrooid. Aldaar, 277.
5. Uit vluchtigen sluimer ontwakend, rekt hij en spant hij zijn leden en spieren. Krachtig heft hij zijn ijzeren armen omhoog, en - wanneer hij ze heft, dan grijpen zijn vingers in stang en in drijfwiel; dan stampen zijn voeten op kammen en staven; dan wielen en keeren ontelbare raders; dan snort het en gonst het en bonst het alomme, en trilt er zijn stem als met dondrende klank: voort, raderen, voort; schept haastig den menschen uit ruwe wol | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||
een kostlijken draad ten koesterend dekkleed. En 't snort en het dreunt en bonst er nog sterker, en altijd die stem: Voort, raderen, voort! J.J. Cremer, Fabriekskinderen; in Neerl. Bib. V, 43.
De heer Beckering Vinckers, die in zijne Nederlandsche bewerking van Whitney, getiteld Taal en Taalstudie steeds, voor zoover ik heb kunnen nagaan, de door mij boven geformuleerde regels met zorg schijnt toe te passen (om der beknoptheid wille onthoud ik mij van verdere aanhalingen) lijkt mij minder nauwgezet in het plaatsen der komma vóór het voegwoord of. Toch zijn daarop, als ik wèl zie, volkomen dezelfde regels toe te passen, als op en. Eén voorbeeld daarvan ten slotte. Onze dagelijksche omgangstaal wemelt van dusdanige samenstellingen, en het ontstaan daarvan gaat zoo ongevoelig in zijn werk, dat wij omtrent vele uitdrukkingen in twijfel staan (,) of wij ze als erkende samenstelsels in één woord moeten schrijven (,) of als minder nauwe woordkoppelingen door een bindstreep aaneenhechten, of wel geheel onverbonden naast elkaar moeten schrijven. | |||||||||||||||||||||||||||
III. ‘Genaturaliseerde Vreemdelingen.’Dit is de titel van ‘een leesboekje voor de hoogste klasse der volksschool, bevattende vele vreemde woorden, die dagelijks voormen, door A.A. Ter Haar, Hoofdonderwijzer. - Tiel, D. Mijs, 1887.’ Het ligt niet in mijn plan, eene beoordeeling van dit boekje te schrijven. Daartoe ken ik het niet genoeg. En ofschoon het in verscheidene week- en maandbladen, aan het onderwijs gewijd, gunstig is beoordeeld, aarzel ik het in mijne school in te voeren, zoolang een bezwaar, dat ik tegen het gebruik van dit boekje heb, niet uit den weg is geruimd. Evenals duizenden mijner ambtgenooten, streef ik er dagelijks naar, mijn leerlingen een gedeelte van den rijken schat onzer moedertaal eigen te doen worden. Zonder overdreven purisme leg ik er mij op toe, hun zuiver Nederlandsch te leeren, hun afkeer in te boezemen voor die duizenden ‘basterdklanken’, die onze schoone taal ontsieren. Waar ze in het lees- of leerboek voorkomen, bespreek ik natuurlijk de indringers, maar stel er, zooveel mogelijk, goede inboorlingen voor in de plaats. Nu bekruipt mij de vrees, dat het gebruik van het werkje van den heer Ter Haar eer van dit doel af, dan er heen leidt. Zouden onze leerlingen - gelet op de ziekelijke voorliefde van ons volk voor al wat uitheemsch is - waar wij de vreemdelingen opzettelijk de school binnenvoeren, er | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||
niet al te gemeenzaam mee worden? Zouden zij zich niet bij voorkeur van de vreemde woorden gaan bedienen? Ik vrees het zeer. De ‘Genaturaliseerde Vreemdelingen’ doen mij denken aan het Trojaansche Paard. Iets anders ware het, indien wij het werkje van den heer Ter Haar als een vertaalboekje konden bezigen. Maar daarvoor ontbreekt, m.i. de tijd. Aangenaam zal het mij zijn, op dit punt door mijn ambtgenooten ingelicht en - gerustgesteld te worden. Ik knoop hieraan eene aanmerking vast, die ik op den titel heb. ‘Genaturaliseerde Vreemdelingen’ heet het daar. Nu vraag ik: wat zijn genat. vreemdelingen? Het antwoord geeft Dr. L.A. Te Winkel in de Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling, § 214, alwaar wij lezen: ‘Die vreemde woorden vervallen vanzelve in drie klassen: 1. de zoodanige, die geheel Nederlandsch geworden, met het volle burgerrecht begiftigd, als het ware genaturaliseerdGa naar voetnoot1) zijn; 2. de woorden, die geheel vreemd zijn gebleven; en 3. de woorden, die tusschen deze beide soorten in staan, d.i. de eigenlijk gezegde bastaardwoorden.’ Als voorbeelden van de 1e soort worden o.m.a. opgegeven: ark, beest, beurs, boei, bres, brief, feest, fraai, gom, graad, inkt, bijbel, duivel, engel, fakkel, kamer, kamfer, enz. Dat zijn alzoo de genaturaliseerde vreemdelingen. Al de woorden, bijeenverzameld in het werkje van Ter Haar, zijn òf vreemde, òf bastaardwoorden. Mogen zij het steeds blijven! Mogen de vereende pogingen van al de Nederlandsche onderwijzers, gesteund door de machtige pers, die blijkbaar den goeden weg op wil, en door een steeds aangroeiend getal van beschaafde sprekers en schrijvers verhoeden, dat zij ooit, tenzij bij uitzondering, door een ontwikkeld taalgevoel en den goeden smaak te bepalen, genaturaliseerd worden! Zij zijn de Staten-Generaal der gemeenlandsche sprake. Op hen berust de taak, om de wettelijke naturalisatie te verleenen, of - te weigeren. | |||||||||||||||||||||||||||
IV. Brabantsche centen.Ga naar voetnoot2)‘Als ik het wèl considereer,
Vind ik het Hollandsch détestabel;
't Klinkt dégoutant, abominabel.’
- ‘“Ja zeker.... in uw mond, Mijnheer!”’
P.G. Witsen Geijsbeek.
Velen zullen zich herinneren, hoe tot vóór weinige jaren de Belgische centen vrijen toegang tot ons land hadden, en hoe daar- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||
aan van overheidswege een einde is gemaakt. Thans vertoonen die munten zich enkel nog in de grensplaatsen der Zuidelijke provinciën, waar ze niet goed geweerd kunnen worden; met dien verstande, dat ze aan de ontvangkantoren geen wettig betaalmiddel zijn, en niemand verplicht is ze als zoodanig aan te nemen. Nu weet ik wel, dat het gemakkelijker is uitheemsche munten te weren dan vreemde woorden; en evenwel schiet men ook met deze een heel eind op, als men maar wil. ‘Waar een wil is, is ook een middel’,Ga naar voetnoot1) zegt de practische Engelschman. Het middel nu, dat ik wensch voor te stellen aan de lezers van dit Tijdschrift, is, geschikte vertalingen op te sporen voor de vreemde woorden, die we op onzen weg ontmoeten, en den Redacteur van Noord en Zuid te verzoeken, zich met de openbaarmaking er van te willen belasten. Ik heb het woord geschikte onderstreept, omdat ik mij overtuigd houd, dat een overdreven purisme tot niets zal leiden. Men wachte zich voor overvragen. In een land als het onze, waar het gebruik van bastaardwoorden altijd tot de eigenaardige zwakheden van den volksaard heeft behoord, hoede men zich in dezen voor radicale middelen. Die zouden slechtweg de zaak belachelijk maken, in plaats van haar te dienen; en men weet het: ‘geen doodelijker wapen dan spot.Ga naar voetnoot2) Wie, om een voorbeeld te noemen, mocht trachten, om eene bruikbare vertaling te leveren voor radicaal in mijn voorlaatsten volzin, zal, denk ik, vergeefsche moeite doen. Zoo heb ik nog, een paar zinnen hooger, den vreemdeling purisme in zijn eigenaardige kleedij gelaten, omdat hij verkleed er stijf en houterig uit zou zien. Of wat dunkt u van zuiveringsbejag? Dat woord is, m.i., te zwaar op de hand, en daarom ongeschikt. Ik zou onvertaald wenschen te laten: a. alle of althans de meeste technische benamingen; b. veleGa naar voetnoot3) woorden, die niet dan door omschrijving weer te geven zijn; c. alle woorden, wier vertaling onwelluidend is. Daarentegen zou ik wel wenschen te vertalen veel woorden uit het dagelijksch leven, die we zelden aantreffen dan in vreemd gewaad, en waarvan men de verhollandsching blijkbaar niet aandurft, omdat zij oogenschijnlijk te dwaas klinkt. Daar hebt ge het woord presenteeren, vooreerst in den zin van iemand aan een ander voorstellen, en ten andere in de meest alledaagsche beteekenis van aanbieden. ‘Ik heb hem een glas wijn gepresenteerd. - Wel, en wat hebben ze je gepresenteerd? - Ik presenteerde haar mijn arm. - Mijnheer, wat mag ik u presenteeren?’ -Vervang in bovenstaande | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||
en honderd dergelijke zegswijzen presenteeren door aanbieden. Vindt ge de gedaanteverwisseling stijf? Ik geloof het gaarne. Toch zijn de vormen aanbieden, bood aan, aangeboden bepaald niet onwelluidend, niet hard. Uw weerzin tegen de vertaling laat zich alleen zielkundigGa naar voetnoot1) verklaren uit de kracht der gewoonte. Een voorbeeld tot staving: Een mijner kennissen, tot vóór de invoering der Wet van 17 Augustus 1878 op het Lager Onderwijs ambtshalve ‘Hoofdonderwijzer’, na dien datum ‘Hoofd eener school’ geheeten, kon zich met den nieuwen titel maar niet verzoenen, en bleef zich bij voorkeur hoofdonderwijzer noemen. Maar op den duur kon hij niet tegen den stroom oproeien: zijne overheden en ambtgenooten, minder kieskeurig, noemden hem beurtelings ‘hoofd’, ‘hoofd der’, ‘hoofd eener’ school, en, nu de man er aan gewoon is, vindt hij in den nieuwen beroepsnaam niets stuitends meer. Zoo gaat het ook met de goede vertalingen der bastaardwoorden. Ik heb het bij ondervinding, en raad ieder welmeenend vaderlander aan het te beproeven. Hier volgt mijne eerste verzameling van Brabantsche centen:
Opmerking. Ik maak geen aanspraak op het vaderschap van alle vertalingen, die ik hier voorstel. Ik vind mijn gading overal.Ga naar voetnoot2) Zoo heb ik no. 2 te danken aan een geruimen tijd geleden ingezonden stuk in de N.R.C. - Deze opmerking gelde eens voor al.
Opmerking 1-5. Ons volk houdt van verkleinwoorden, als, had ik bijna gezegd, als geen ander volk ter wereld. Waar heeft men verkleinwoorden als strakjes, flusjes, netjes; tangsjes (bij Bredero)? Denk ook aan blauwtjes voor blauwe postzegels; en aan een blauwtje voor een blauwen scheen loopen.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||
Opmerking. Mijn voorstel komt als mosterd na 't maal: 't kind heeft eenmaal zijn naam. Toch verbasteren de onverbasterde boeren, burgers en buitenlui uit Scheveningen en omstreken hem tot Koerhuis. - Voor 't overige is er, m.i., niets tegen badhuis, dan alleen zijn gemis aan voornaamheidGa naar voetnoot1), een gemis, dat veeleer als eene verdienste is aan te merken. Ons volk is te klein om er twee talen op na te houden. Is er onderscheiding noodig, ik weet goeden raad: laten de beschaafde lui zich onderscheiden door gekuischte taalvormen en zuivere uitspraak. - Er is m.i. niets tegen het woord badhuis, als naam van het groote hotel in te brengen. Heet van alle sociale quaesties het arbeidersvraagstuk niet de sociale quaestie? (Zie de inleiding van de aldusgenoemde nutslezing van Mr. N.G. Pierson). Heet het groote Woordenboek van Prof. De Vries c.s. niet kortaf Het Groote Woordenboek? (Niet? Dan verdiende het althans zoo te heeten.) En zoo kan men, in onderscheiding van de talrijke koffiehuizen aan het Scheveningsche strand, het grootste en fraaiste van alle gerust het badhuis noemen. Trouwens Kurhaus is evengoed een gemeen z.n.w. als badhuis.
| |||||||||||||||||||||||||||
V. Domenies-muddechje.In Noord en Zuid, VIII, 387, wordt een kort overzicht gegeven van hetgeen De Navorscher vermeldt aangaande den oorsprong van de spreekwijze: Dominee, brand je bekje niet. ‘Intusschen is het wel waarschijnlijk,’ dus luidt het t.a.p., ‘dat | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||
de verklaring der spreekwijze moet gezocht worden in de sentimenteele, soms bespottelijk overdreven oplettendheid, waarvan dominee het voorwerp was. Dat blijkt uit de eerbiedige stilte, als er een dominee voorbijging. Een bijzonder goed stuk der geslachte koe heette een dominees-stuk.’ Als tegenhanger daarvan diene het domenies-muddechje. Er is een streek in ons vaderland, waar de bewoners niet lijden aan een overdreven eerbiedsbetoon jegens predikanten. Evenals elders worden ook daar aardappelen, boomvruchten, steenkolen en ettelijke andere koopwaren meer afgeleverd per opgehoopte maat (met een kop). Wie echter niet zorg draagt, zelf bij het meten tegenwoordig te zijn, of een vertrouwd persoon ter plaatse te hebben, die een oogje in het zeil houdt, die loopt bij sommige leveranciers gevaar, een domenies-muddechje, d.i. een maat zonder kop, te krijgen. | |||||||||||||||||||||||||||
VI. Die 't niet weet, mag 't niet zeggen.1. Dertiendeëeuwsche Wijsheid.In een leesboekje voor Herhalingsscholen en Burgeravondscholen vindt men onder het opschrift: Dertiende-eeuwsche wijsheidGa naar voetnoot1) het volgende: Ledichede es vrome negheen,
Aerbeit vint vier in den steen,
Daerbi ontsteect dat droghe.
J.V. Maerlant.
In hedendaagsch Nederlandsch overgebracht: Ledigheid (luiheid) is den edelen mensch onwaardig.
Arbeid vindt vuur in den steen,
Waardoor 'tgeen droog is, verbrandt.
Met andere woorden: Wie den naam van een waar man, van een edel mensch dragen wil, die veracht de traagheid. - - - - - - - - - - - - - - - - - - Tot zoover het Leesboekje. Mij komt het voor, dat de bewerkers hier den bal deerlijk misslaan. Weten de schrijvers niet, dat Middelned. vrome voordeelig, nuttig, profijtelijk beteekent, van waar het werkwoord vromen, (vramen), voordeel hebben, baten, profiteeren; dat uit die beteekenis | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||
zich langzamerhand die van kloek, dapper ontwikkeld heeft, welke we bij de zeventiendeëeuwsche schrijvers aantreffen? Een paar voorbeelden uit Bredero's Moortje (uitgave Gebrs. Binger) ten bewijze: vs. 869, 870. Oft vreest de vrijer nu dat sy hem van de vromen
En stoute Kapiteyn zal werden nu ontleydt?
vs. 2290, '91. Daer an sietmen u vromicheyt, maer u wijsheyt boven allen,
Dat ghy de plaetsen schuwt daer de slaghen vallen.
vs. 2335, '36. Sou sy haer u geven? ick ra u so vroom niet, o ghij gast,
Dat ghy haar eens een vingertjen, of een hangtjen antast.
vs. 2850, '51. Wel wien is doch so vroom, so stout, en onbedwonghen,
Dat hy sou durven doen so grooten overdaat?
Uit die laatste beteekenis nu is de hedendaagsche, vroom = godsdienstig voortgekomen. En negheen zou onwaardig beteekenen? Waar men dat gevonden mag hebben? - Negheen = geen, niemand. De eerste regel beteekent derhalve: ‘Ledigheid is niemand tot voordeel’. Nu komt ook de beteekenis van vs. 2 en 3 beter tot haar recht: ‘Arbeid (daarentegen) slaat (zelfs) vuur uit den steen, waardoor 'tgeen droog is, verbrandt. | |||||||||||||||||||||||||||
2. Veil.Ik ben thans niet in de gelegenheid na te slaan, in welke der jongste afleveringen van ‘School en Studie’ de boekbeoordeeling voorkomt, waarin het gebruik van bovenstaand woord, als zijnde Onhollandsch, gewraakt wordt. Blijkbaar heeft de beoordeelaar het voor een Germanisme aangezien. Maar hebben wij dan niet sedert jaar en dag, behalve het adjectief veil in verschillende beteekenissen ons werkwoord veilen; houden de kooplui geen veilingen, en geeft V.D. niet nog verscheidene andere afleidsels op? Een paar bewijzen.
1. Ghy waart alleen mijn raat, mijn hulp, mijn heul, mijn heyl,
Dien oydt was meest de wech tot mijnen boesem veyl.
Bredero, Moortje, vs. 173, 174.
2. Hij is uyt Spangien voort met dit opset ghevaren,
Om haar te veyllen bij de Turcken of Barbaren.
Aldaar, vs. 231, 232.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||
3. Lodewijk Philips heeft een deel van zijn vermogen veil, ter aanvulling der kunstzalen van Versailles. Potgieter, Proza, 327.
4. Hoe vurig heeft de ontluikende, de in de dagen zijner jeugd nog onbeschaafde dichtkunst, de gunsten, welke Frederik Hendrik haar bewees, hem bij tijdgenoot en nakomelingschap dank geweten; hoe honderdvoudig heeft hij alles, wat hij voor onze letteren veil had, weder ingeoogst,.... Aldaar, 330. | |||||||||||||||||||||||||||
VII. Eene duistere plaats in Potgieter's Rijksmuseüm.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||
en den staatsman (O.), was het u dan ooit te moede, alsof de geest van den grondlegger onzer vrijheid en die van den voorstander van Spanje en van Rome ze omzweefden? Wij verbeeldden het ons bij wijlen. Granvelle lachte, Oranje zuchtte. Doch reeds leenden wij het oor aan beider gesprek, en weigerden in te stemmen met den bisschop, dat het beter ware geweest het juk der onderwerping te blijven dragen, en vonden rust bij het gevoelen van den Vader des Vaderlands, dat er stormen vereischt worden tot zuivering van het zwerk.’ Hierbij nu sluit zich de boven afgeschreven volzin aan. En indien wij thans, in 1844, tevreden zijn met het oog op staatkundige aangelegenheden, we zijn het toch niet (zooals in 1820) dewijl alle verschil van gevoelen is ondergegaan in traagheid van geest. Neen, om eene geheel andere reden zijn wij tevreden: dewijl het hoe langer hoe zeldzamer wordt dit verschil van gevoelen door het zwaard te zien beslissen, ook bij hemelsbreed verscheidene begrippen over de toekomst van Kerk en Staat; dewijl de meening veld mint, dat niet hij tot de slechtste burgers behoort, die op velerlei gebied eene andere meening dan wij is toegedaan; maar hij, die naar de bevrediging der behoeften des volks, naar den vooruitgang van allen ter goeder trouw niet streeft. Ik meen met deze verklaring tusschen de regels door te kunnen volstaan. | |||||||||||||||||||||||||||
VIII. Een Goocheltoer.
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||
IX. Een ‘volledige’ stilte, en nog wat.Raadpleegt men Van Dale, dan beteekent volledig geheel, volkomen; voltallig. En dat is dan ook waar. Natuurlijk met dien verstande, dat het lang niet altijd aangaat, om òf geheel, òf volkomen, òf voltallig door volledig te vervangen. Elk woord verricht zijne eigenaardige diensten, doorgaans min of meer in overeenstemming met zijne afleiding, maar altijd vastgesteld door he gebruik. Het meest komt volledig overeen met voltallig, in zoover men bij het eerste steeds denkt aan het volle aantal leden, waaruit een ding bestaat (eigenlijk: een volledig boekwerk, woordenboek, servies, stel, zin), of waaruit een zaak gedacht wordt te bestaan (figuurlijk: een volledig antwoord, een volledige bekentenis); terwijl dit ook bij voltallig het geval is, maar bij dit laatste woord toch meer het tellen, het getal naar den voorgrond dringt. Vandaar wederom, dat in zinnen als: de vergadering was voltallig; ons gezin is nu weer voltallig, - het bijvoeglijknaamwoord niet te vervangen is door volledig. Nu had ik onlangs, een stijloefening van een mijner leerlingen verbeterend, aanmerking gemaakt op de uitdrukking: een volledige stilte omringde haar. Maar hij beriep zich op Van Dale, aan wien hij den zin ontleend had. En inderdaad vond ik, hoe ongelooflijk het mij ook scheen, bij Van Dale op het woord omringen o.m.a. ook den gewraakten zin. Ik gaf mij nu bijna overwonnen, maar was niet overtuigd. Daar valt mijn oog op de betrekkelijk groote uitgebreidheid van Van Dale's artikel omringen met zijn rijkdom van voorbeelden. Een inval. Zou het Groote Woordenboek ook wellicht aan Van Dale grondstoffen verschaft hebben? Ik sla het bewuste artikel op, en vind daar inderdaad denzelfden volzin: ‘een volledige stilte omringde haar,’ maar geteekend met den naam Conscience. Nu was de zaak in orde. Bekend is het, dat onze Zuidelijke broeders nogal eens Nederlandsche woorden bezigen in een beteekenis, die bij ons niet gangbaar is. Dit nu was hier het geval. Mijn V. Dale is de eerste druk. Ik ben buiten staat na te gaan, of de uitgave, door den heer Manhave bezorgd, in dezen wellicht wijziging ondergaan heeft. Maar zeker is het, dat het boek aan betrouwbaarheid, en daardoor aan bruikbaarheid, winnen zou, indien bij een mogelijken nieuwen druk de aan schrijvers ontleende zinnen, die tot toelichting moeten dienen, met den naam der schrijvers geteekend werden. J.V. Boxmeer. |
|