| |
| |
| |
Te lang stelden we uit, het artikel voort te zetten, dat we na de verschijning van Wazenaar's Vlaamsche jongen begonnen. Van dat boek, dat zooveel opzien baarde, verscheen een tweede druk, waarin wijzigingen waren aangebracht. Indien echter enkele woorden door andere zijn vervangen, het is niet, omdat die woorden in Zuid-Nederland niet meer gebruikt worden; we meenen dus voor ons doel ons geheel te moeten houden aan de taal van den 1en druk (1879).
Het is onze vaste overtuiging, dat grooter taaleenheid tusschen Noord en Zuid moet ontstaan en daartoe is het noodig, dat we weerkeerig kennis maken met de woorden, die aan deze of aan gene zijde van den Moerdijk gebruikt worden, maar noch slechts bij uitzondering aan deide zijden worden gehoord en verstaan. Wij zullen onzerzijds in dit opstel alleen de verstaanbaarheid van het Vlaamsch beoordeelen, moge weldra een der Zuidelijke taalbroeders opstaan om ons te vertellen, wat taal wij schrijven, die men te hunnent niet verstaat.
Onze vroegere aanteekeningen (4e Jaarg. bl. 36) vervolgende, beginnen we op bl. 142:
bl. 142. |
baanhof = station van den spoorweg. Het Duitsche woord Bahnhof is hier niet gebruikelijk en dewijl we den spoorweg nooit baan (Bahn, Eisenbahn) noemen, is er ook niet veel kans, dat het woord in onzen taalschat zal worden opgenomen. Waarom het kortere spoorweg in Z.ned. nog niet het woord ijzeren weg (chemin de fer) heeft verdrongen, is ons onbegrijpelijk. De weg is zeer zeker niet van ijzer. |
143. |
toog = toonbank; toog is hier onbekend. |
|
boerken = een soort ‘pistolet’ (fr.) grof broodje, kadetje of (Amst.) vierduits-broodje. |
|
hespe = ham. |
|
statie = station. |
|
met zeven haasten hunnen druppel pakken = met grooten haast hun borrel drinken; bij druppel vergelijke men fr. prendre la goutte; ook ‘zeven haasten’ zal wel fr. zijn. |
|
staar = cataract; het hgd. Staar is bekend, maar zelden gebruikelijk; toch wordt het nu en dan gehoord. |
|
over-joar = verleden jaar. |
144. |
Daer was 'n jongen trommelier bij: peis 'ne kéér wel = Er was een jonge tamboer bij; denk eens goed na. - 't Woord trommelier is aardig gevonden, maar een analoge woordvorm is niet bekend. Wel hangt peis met peinzen samen, maar 't is niet gebruikelijk. |
| |
| |
|
iverziteit = universiteit, platte uitspraak der boeren. |
|
de Byloke = Gentsch hospitaal. |
|
Ze sloeg heure handen tegader = Zij sloeg hare handen tesamen, ineen of in elkaâr. |
|
gasthofdisch = table d'hote; een gasthof heeft nooit den zin van hgd. Gasthof, te minder omdat gasthuis = hospitaal voor burgers (niet-militairen); ook disch komt niet druk voor in plaats van tafel. Bij Tollens Het feest op Elzenstein: |
|
|
Hij slaat een aanblik langs den disch |
|
En zucht om wat geworden is, |
|
Van wat kon zijn geweest. |
|
bl. 145. |
uit menschelijk opzicht = om de menschen te believen, voor het oog van de menschen; vgl. hgd. in menschlicher Hinsicht. |
147. |
pomperijen der wereld = bedrieglijkheden (listen en lagen), of wel van fr. pompe = glans, weelde. |
|
tuischer = ruiler (ronselaar). Bij Breeroo komt 't woord voor; hgd. Rosstäuscher van täuschen = ruilen. |
|
welstellenden = welgestelden; gelijk hgd. wohlhabend spreekt men in Z.ned. van een welhebbend en een welstellend man, waar wij van welgesteld spreken, d.i. van iemand, die in een ‘goeden doen’ geplaatst is, niet, die zich of een ander daarin stelt. |
|
aangekleefd = toegenegen, heet N.ned. verkleefd; het woord aangekleefd zou aan kleven, plakken, maar niet aan de figuurlijke beteekenis doen denken. |
|
Mastelle = rond koekje, te midden ingedrukt. Men spreekt bij ons van mastelijnenbrood en van bestellen, o.a.v.d. Hoop Jrsz. in de Daguerreotypen: ‘Minnemelk, melk van bestellen’ (Het twaalfde). |
151. |
kluiten = stukken van 5 centen; N.ned. stuivers. |
153. |
heillooze patiente = ongeneeslijke zieke. Heilloos is wat geen heil aanbrengt of ook onheil aanbrengt. Dit heil is van hgd. heilen d.i. iemand genezen; 't zou dan onheelbaar moeten zijn, wat bij ons alleen op wonden betrekking heeft. Onze gymnasten hebben ons het onzinnige woord heilgymnastiek op den hals gehaald. |
154. |
omwinden = bepraten. |
|
d'auitveirt = de uitvaart (waarmede uitsluitend de plechtigheid in de kerk bedoeld wordt). Bij Jonkvr. de Lanoy in de beteekenis van begrafenis: |
|
|
Maar zoo de booze nijd ten grafkuil werd gedragen |
|
Ik zou in feestgewaad daarmee ten uitvaart gaan. |
|
155. |
aflijvige = overledene; gewest. in gebruik. |
158. |
Een rijk dokter had in een huis van de gebuurte zijner ouders houden staan = beweerd, staande (vol-)gehouden, vgl. fr. soutenir; gebuurte = de buurt. Te Leiden heet echter de wijkmeester (Amst. buurtmeester) nog ‘heer der gebuurte’. |
159. |
taterde Stien Putmans van het schaapgoed aan de boeren = stotterde Stien Putmans van de schapenboerderij tot de boeren. Tateren zegt men alleen van kleine kinderen. Goed in den zin van boerderij is buiten samenstelling ongebruikelijk. Vgl. riddergoed, landgoed e.a. |
bl. 160. |
onbegoed = zonder goed, arm (geen eigendommen bezittend), |
| |
| |
|
onbemiddeld; het woord zou aan een verbogen begoeden part. past. begoed doen denken; vgl hgd. begütert. |
|
druppels = borrels, fr. goutte. |
161. |
te teerlingen = dobbelen; (verouderd) teerling komt nog voor in de uitdrukking: ‘de teerling is geworpen’, anders ongebruikelijk. |
|
speelden met de bolle = kegelden (hier wellicht beugelen); N.ned. heeft bol en bal. |
162. |
deden er vele hunne pet af = zett'en vele hunne pet af, afdoen wordt gezegd van het ‘goed’ d.i. van overgoed, overjas, mantel enz. |
|
de verknochte moeder = de lief hebbende moeder; verknocht komt praedikatief voor en hoogst zelden attributief, maar dan nog steeds met eene bepaling. |
165. |
De klinkaards brokkelden = de klinkers (harde steenen) brokkelden. De uitgang -aard komt alleen bij personennamen voor. |
|
de weegjes van den groenseltuin = de voetpaadjes van den moestuin; weg heeft wegje maar beteekent minstens een voetpad door een weiland, een pad van een dorp naar een bijgelegen boerderij, maar nooit een pad ter lengte van éen tuin. - Groensel voor groente is ook niet verdedigbaar, vgl. haksel, schraapsel enz. waarbij afleidingen van werkw. |
|
de nooit zeer gekunstelde vader = de eenvoudige (gekleede) vader, gekunsteld vertoont zich in woorden, handelingen, bewegingen, ook in onnatuurlijke uitingen van kunst; het laatste geval zegt men veelal gemaniëreerd. |
|
zoo zeer was zijne aandacht opgeslorpt in = zoo zeer was zijne aandacht uitsluitend gevestigd op... opslorpen komt alleen bij vloeistoffen voor; de spons slurpt het water op. |
166. |
briefdrager = bode, brievenbesteller, postlooper enz. Hgd. Briefträger; dragen heeft alleen betrekking op kleeren of aan het lichaam behoorende zaken (bril, stok, paraplu) of op zware voorwerpen. Men brengt een brief naar de post. |
|
bracht maanbrieven van gemelijke schuldeischers = bracht maanbrieven van knorrige of ongeduldige schuldeischers; gemelijk is bijna geheel verouderd; deze soort ontevredenheid vertoont zich meer in de uitdrukking van het gelaat en den toon van spreken. slokachtige eischers = inhalige schuldeischers (alles verslindende schuldeischers). |
|
En die zulken voetkogel, als onafwerpelijke schuld, voortzwoegend sleepen kan en flink moed en geduld houdt; voetkogel = blok aan het been; onafwerpelijke schuld = schuld, die men niet in staat is te betalen; wij zouden spreken van menschen, die onder den druk van schulden of met schulden bezwaard, moed en geduld houden. |
167. |
Hij herkende aldra het stuursche spraaktuig van een plompen beerschipper = ruwe stem; stuursch is eene eigenschap van 't karakter, een gemoedsstemming, eene uitdrukking der oogen, die 't een en 't ander verraadt; 't heeft niets met geluid te maken; spraaktuig is onbekend: vischtuig, rijtuig, paardentuig hebben geen van alle tuig zooals hier in de beteekenis van werktuig, in welken zin het ook niet voorkomt. Beerschipper zou N.ned. een man zijn, die vloeibare meststof vervoert. De hier bedoelde verkoopt vetwaren. |
| |
| |
bl. 168. |
zwadder = ongebruikelijk; kwam bij Helmers en zijne tijdgenooten veel voor, maar nooit dan in dichterlijken stijl. |
|
onderbreekt = afbreken, eindigen, hgd. unterbrechen. |
|
Het is, dat hij plots een lawijd hoort = Het komt, omdat hij eensklaps een lawaai (een leven) hoort; plotz is wel hgd. maar N.ned. kent alleen plotseling of eensklaps; lawaai is plat, in 't plat-Amsterdamsch ook (hebr.) roeach. |
|
met wijd opgespalkte oogronden = met wijd geopende oogen; men spalkt de oogen op, als werden de leden door spalken van elkaar verwijderd gehouden; de oogronden zullen wel de appels zijn, die natuurlijk niet open gaan. |
170. |
Maar ook heilig werktuig in vroede handen = Maar ook heilig werktuig in wijze (verstandige) handen; oudt. in vroedschap en heden ten dage schertsend in vroede mannen voor leden van den raad, eindelijk in vroedvrouw (fr. sage-femme) in Overijs. wiezemoer; men zegt nog wel heelmeester, maar vroedmeester hoort men niet meer. |
171. |
waar zulke worgende schamelheid heerschte = waar zulke doodelijke armoede heerschte; men spreekt nog van doodarm. Alleen bij dichters komt schamel voor: |
|
|
Schamel hutje grijs van dagen, |
|
Half beroofd van dekkend riet, |
|
Half gesloopt door tijd en vlagen |
|
'k Schaam mij uw bewoning niet. |
|
|
Bij Hazeu komt 't voor: |
|
|
Papa liet aanstonds kleertjes koopen |
|
Daar 't schamelst kind |
|
Zich schamen zou om mee te loopen. |
|
|
in den zin van arm hoort men alleen nog enkel spreken van ‘de schamele gemeente’. |
|
En wat zou er daarna den uitgespannen boer en zijn gezin overblijven = En wat zou er dan van den van have en goed verdreven boer en zijn gezin worden. De paarden kunnen uitgespannen worden. |
|
uitschudding = gedwongen verkooping, verkooping bij executie; iemand uitschudden. |
|
Vliermans en zijne gemalin namen sneller af = Vliermans en zijne gemalin vermagerden sneller. |
173. |
Wat gezichteinder! = Wat een vooruitzicht! |
|
die hem zouden bijschieten, die hem eenig geld zouden leenen, mits interest, na deugdelijke schulderkenning op zegel = die hem ter zijde zouden staan, die hem tegen interest en eene deugdelijke schuldbekentenis op zegel eenig geld zouden leenen. De ‘erkenning’ der schuld is 't abstracte, de schuldbekentenis het bewijs daarvan, het concrete nl. 't stuk papier waarop daarvan melding gemaakt wordt. |
173. |
Hij had hem de dapperheid gepredikt om zijn eigen leed te dempen, om alle onderwerpelijkheid in de kunst af te schudden = Hij had hem moed ingesproken om zijn eigen leed te verzachten, om alle slaafschheid in de kunst af te schudden. In 't spreekwoord zegt men: Als de vos de passie preekt, boer pas op je ganzen. Zoo spreekt men ook van: ‘deugd, gelatenheid, |
| |
| |
|
onderwerping enz. prediken’ d.i. iemand dat alles aanprediken of aanraden; daarbij is alleen sprake van passieve, niet als bij dapperheid, van actieve deugden. Noordned. kent wel onderworpenheid analoog met waarheid, schoonheid enz. ‘onderwerpelijkheid’ zou hier te lande beteekenen ‘de eigenschap van een persoon om onderworpen te kunnen worden. |
bl. 176. |
drong de student er op aan bij zijnen hoogst aanzienlijken briefwisselaar = drong de student bij den hoogst aanzienlijken persoon, met wien hij in briefwisseling (correspondentie) was, er op aan (briefwisselaar, laat zich zeer goed verdedigen voor correspondent.) |
177. |
welk het uitwerksel zijn moest van die kriebelende pennestreek = wat het gevolg zijn moest van dat tergend schrijven. |
|
Maar die stomheid = maar dat zwijgen. We houden stom voor de eigenschap van hen, die niet kunnen spreken en ‘verstommen’ komt dan voor ter aanduiding van den toestand van hen, die door vrees, ontsteltenis of angst voor een oogenblik schijnbaar 't vermogen der spraak verloren hebben. In minder gekuischte taal is stom = dom, onhandig of onwetend en een heer kan in zijn toorn tot zijn knecht zeggen: ‘Die stomheid van jou is niet langer uit te houden!’ |
|
Bloediger kwetsuur had nooit de jongeling in zijne teederste hartvezelen ontvangen = Grooter hartzeer had de jongeling nog nooit ondervonden. De ‘kwetsuur in de hartvezelen’ is zeer plastisch; figuurlijk wordt hier nooit kwetsuur gebruikt, wel wonde. Hij is gaandeweg hersteld door de ijzerartsenij zijner beproefde wilskracht = Hij is langzamerhand hersteld door den ijzeren wil, die hem na alle beproeving, het beste geneesmiddel werd. |
178. |
Het voor al nu meest pramend gevaar werd afgeweerd = Het voor als nu meest nijpend (priemend van priem, praam) gevaar werd afgeweerd. Het ww. pramen is ons onbekend geworden. Kil. (Cur. v. Hasselt) acht in 1777 reeds eene aanteekening bij dit ww. noodzakelijk |
|
Deze werd geschoord door ootmoediger vriendschap = Deze werd gesteund (onderschraagd) door ootmoediger vriendschap. ‘Schoren’ en ‘schoor’ worden alleen in den letterlijken zin gebruikt, als namen voor onderdeelen van eene stelling, stutten voor een huis, dat hersteld, van eene brug, die verbouwd wordt. |
181. |
en ontzag zich niet aan dat bewijs van Constant's offerzucht voor zijne ouders het uitzicht eener aftroggelarij te geven = en ontzag zich niet, dat bewijs van Constant's hulpvaardigheid jegens zijne ouders het voorkomen van oplichterij te geven (als afzetterij te brandmerken.) Voor offerzucht kon ook mildheid staan. Offerzucht wordt hier niet gehoord. Offervaardig is gebruikelijk, n.l. waar sprake is van geldelijke offers voor godsdienst of staatkunde of liefdadigheid op groote schaal. Uitzicht komt voor in: Hij had geen uitzicht op hulp meer. Uit mijne kamer heb ik een heerlijk uitzicht over grazige weiden. Aftroggelen doen kinderen door vragen of vleien, baatzuchtigen door klagen, smeeken of onwaarheid spreken, maar het komt nooit anders dan schertsend of zeer plat voor. Guldenbergh wil hier Constant als een misdadiger doen beoordeelen, hij brengt dus de menschen in |
| |
| |
|
den waan, dat hij (door onware voorstellingen) geld heeft afgezet, dat hij een afzetter (escroc) is, of wel, dat hij hem (door sluwe praatjes) voor eene zekere som heeft opgelicht. |
|
Hij voegde er bij dat zijn oudkameraad die tarra geërfd had van zijne moeder = Hij voegde er bij, dat zijn oudkameraad die ondeugd geërfd had van zijne moeder. (Tarra, afval, iets, wat niet deugt). Alleen in den handel komt het woord tarra voor; men bedoelt daarmede het gedeelte van de koopwaar, dat niet in rekening gebracht wordt. |
bl. 182. |
Het is gebleken uit Guldenberghe's eigene mededeelingen aan zijne al te relzieke vertrouwelinge = babbelachtige, babbelzieke vertrouwelinge. Het ww. rellen is zeer plat en heeft geen samenstellingen, het subst. is gerel, dat vroeger nog wel in eenvoudigen stijl voorkwam, zonder dat 't plat werd geacht. |
183. |
die het zoo hoog met hem scheen op te hebben = die hem zoo scheen te hoogachten, of: die zoo veel met hem scheen op te hebben. |
183. |
was weldra kond geraakt = was weldra wereldkundig geworden, bekend geworden (geraakt.) |
|
Constant had zich niet meer op de gemeente durven vertoonen = Wij zeggen op het dorp, in de stad, in de gemeente en buiten (niet zooals men in Z.-Ned. zegt: op den buiten = à la campagne.)) in het gevaar van den eenen of anderen plomperd te ontmoeten = in het gevaar van den eenen of anderen nijdigaard te ontmoeten. Een lomperd is iemand met slechte manieren, plomp is de man, die ongemanierd is in voorkomen, doen en spreken, en lomp iemand, die zich òf dom, òf onhandig gedraagt. Plomperd is onbekend anders dan als weinig gebruikelijke afleiding van plompen = met geraas in het water vallen. |
184. |
om ou fernijnige tote mee toe te sloân = om jou venijnigen mond mede te sluiten. Vrij plat is toet, dat in de kindertaal evenwel ook voorkomt, ook in samenstellingen: suikertoet, strooptoet. |
185. |
dat ging over zijn hout = dat was al te erg (dat ging te ver.) |
186. |
vlaskutsers = vlasopkoopers. |
|
mutse 'stelsters = buitenmodiste, die mutsen stijft, verstelt. |
187. |
de stommeling der stemmen = mengeling der stemmen, verward geluid van stemmen; door het rijden konden de woorden niet geregeld geuit worden, vandaar de stommeling der stemmen of de dikwijls afgebrokene stemgeluiden. Een stommeling is zeer plat uitgedrukt: een dom, onhandig mensch; het gestommel is 't geluid dat gemaakt wordt, wanneer harde voorwerpen op een onbekleeden grond ruw worden neergezet of heen en weer bewogen. Zonder curieus te zijn, kefte een klappei = zonder nieuwsgierig te zijn, sprak een babbelaarster. Klappei is oud en plat, keffen wordt gewoonlijk alleen van jonge honden gezegd; plat wordt het in enkele vormen gebruikt, vooral als subst. Dat keffen, dat gekef hindert mij geweldig, geducht. Wat heb jelui toch te keffen. Hij (zij) kefte maar voort (d.i. stond te schelden, te razen enz.) |
bl. 188. |
maar rês dóód = maar nauwelijks, even dood. |
|
Zijn hart bonsde tegen zijne ribben en het soesde hem in de hersens = zijn hart klopte hevig en het suisde hem in het |
| |
| |
|
hoofd We zeggen wel ‘Het hart bonst (mij)’ (maar nooit: tegen de ribben); ook het hart zat mij in de keel; mijn hart bonsde. Met soezen, dat in de studentaal gebruikelijk is, maar anders voor plat geldt, bedoelt men: ‘verward denken,’ tijdelijk 't geheugen missen, domheden doen vb. ik soes = ik ben in de war; de kerel soest = weet er niets van, praat maar voort enz. De ‘hersens’ blijven er buiten. |
190. |
kwol zich met de weinig waarschijnlijke gedachte = kwelde zich enz. oudt. sterk, nu zwak. Eene ‘weinig waarschijnlijke gedachte’ zal moeten zijn: de dwaze veronderstelling, de ongegronde meening. |
191. |
nooit was ze naar eene kermis geweest dan op dorpen waar het te zelfder tijd beeweg is of Kruisenommegang = Nooit was ze naar eene kermis geweest dan op dorpen, waar tezelfder tijd bedevaart of processie gehouden werd. Beeweg is geheel onbekend, bedevaart is 't deftige woord voor deze handeling, (soms beevaart): |
|
|
Al moest hij voor ontelbre dagen |
|
Een bedevaart naar Mekka wagen. |
|
|
Omgang bijv. der Leprozen was in de 17e, 18e eeuw zeer gebruikelijk, thans hoort men processie voor kerkelijke, en optocht voor nationale of andere feestelijkheden ‘Een omgang voor iemand doen’ beteekent nog: Eene collecte voor iemand doen, geld voor hem bijeenzamelen. |
192. |
gansch verslonden in gebed = geheel verzonken, verdiept in gebed. |
|
eindelijke bestemming = alleen ‘bestemming’; als ze daar aankomt is zij aan het einde van de reis. |
|
Haar nog weeke boezem, door de natuur opgerond voor fluweelzachte omvatting, nu door het heilige keurslijf plat geperst, popelde zoo jachtig onder den scapulier. Week is niet syn. van zacht of teer en boezem voor borst komt alleen in poezie voor: |
|
|
het naamloos boezemprangen (Bild.) |
|
zijn boezem zwol op dat gezicht (id.) |
|
De raafzwarte hairvlecht bij 't boezemsneeuwwit (id.) |
|
|
ook: een zucht in zijn boezem smoren. |
|
|
Maar wel: Die bleeke borst alleen bedekt met lompen |
|
Zwol weeldrig eens in gaas en zij. (Tollens) |
|
|
Daarentegen: golvende boezem en hijgende borst. |
|
Opgerond zou men alleen van de hedendaagsche kunstborsten kunnen zeggen, anders zou 't heeten: gevormd, (gewelfd.) Fluweelzacht heette eerder de borst, dan de omvatting (beter omarming); wij zouden zeggen: teedere omarming, innige omarming (de dichters spreken dan van minneweelde). Keurs of keurslijf is thans vervangen door corset (dikwijls uitgesproken: corchet, wat men voor.... Fransch houdt). Geperst worden alleen: oliezaad, hooi, papier, lijnkoeken enz. Popelen (als de bladen der popels, peppels, populieren) het hart jaagt of klopt, de mensch popelt |
| |
| |
|
van ongeduld. Jachtig is ongebruikelijk: het hart klopte zoo ontstuimig. |
bl. 193. |
Onze Lieven Heer is gaarne vereerd met versterving en smart = versterving: kruisiging des vleesches, zelfverloochening en derg. Versterven doet eene gevoelige plaats aan 't lichaam, versterf is de nalatenschap. Hij kreeg f 10,000 van zijn moeders versterf. |
|
En zoo ristten zij beurtelings een heelen reesem ontegenzeglijke leerspreuken aaneen = En zoo voegden zij beurtelings een reeks van wijze lessen samen, waartegen niets was in te brengen. Reesem is al sedert 't begin dezer eeuw in onbruik; bij Kil. komt 't nog voor als voor uien gebruikelijk, waarvoor men nu nog rist uien hoort, zoo ook rist vinken; zoo worden kralen aangerist en bessen (beziën) van de steelen afgerist; met aaneen samengesteld heet het: aaneenrijgen. We hebben verder ongezeglijk van kinderen, die zich niet laten gezeggen, d.i. naar geen verbieden hooren; ook 't adv. ontegenzeglijk = zeker, stellig, onloochenbaar; als adj. komt 't niet voor, dan met het woord waarheid, hoewel zekere waarheid, onomstootelijke waarheid, onloochenbare waarheid, (vooral het tweede) veel meer voorkomen. |
195. |
botste 't arglistig antwoord uit = uitbotsen (ongebr.) uitstooten hier: klonk of luidde. |
|
Hij heeft niet weinig verdriet gemaakt = Hij heeft niet weinig verdriet getoond, misbaar gemaakt, niet weinig getreurd platter: niet zoo'n beetje aangegaan). |
196. |
De medezusters fézelden tot malkander = De medezusters fluisterden tot elkander. Fezelen wordt nog van zeer oude menschen gehoord. |
198. |
Verzuchtingen vóór de communie, die overgekookt schijnen uit aardsche minnedolheid = die schijnen te ontstaan uit aardsche verliefdheid. Samenst. met dolheid als minnedolheid, franschdolheid, komen hier alleen schertsend niet voor; overgekookt schijnt voor overgehaald (gedistilleerd) te staan. ‘Overkoken’ doen de aardappels, de soep, de melk enz, als 't vuur te heet is en 't kooksel over den ketel heenloopt. |
|
Het was hare beurt het onbekenbaar verdriet te verkroppen; onkenbaar = wie of wat niet te kennen is, niet gekend kan worden; onbekenbaar is ons vreemd; lees: het niet te bekennen verdriet; het verdriet, dat zij niemand kon bekennen; waarvan zij niet kon spreken. |
200. |
Met de krap afgepegelde hulpmiddelen = met de karig toegemeten hulpmiddelen. Krap is volkst. vb. Ze hebben het krap (armoedig); het is krap an (nauwelijks genoeg); die jas is wat krap (nauw); pegel werd peil en komt alleen bij de bepaling van de hoogte van land en water voor, ook figuurlijk: de onpeilbare liefde Gods; liefde boven maat en peil. Gew. bet. in verheven stijl: peillooze afgronden; het peilloos diep. |
202. |
De eenigen waarschuwden hem tegen het barnend gevaar = De eenigen, die belang stelden in zijn behoud, waarschuwden hem tegen het dreigend gevaar. Lees: De weinigen enz.; eenigen komt nooit in bepaalden zin als antecedent voor, wel aldus: Eenigen, die nog hoop koesterden, het dreigend gevaar te ontkomen, hielden zich krampachtig aan touwen en zeilen vast. |
| |
| |
|
Barnend voor brandend is in de gewone taal onbekend geworden. De dichters gebruiken nog barnen: |
|
|
Hier stond bij 't barnen der gevaren |
|
Oranje aan 't hoofd der dapp're scharen. |
|
|
Het ‘God bewôâr' ou’ had eene vervaarlijke beteekenis = had eene geduchte, of onheilspellende beteekenis. Vervaarlijk (ongebr.) zou moeten beteekenen: wat ons vervaard d.i. bang kan maken; 't woord komt alleen als adv. voor bij groot of als adj. in de beteekenis groot en leelijk. |
bl. 203. |
De onzienlijke verdelger komt = De onzichtbare verdelger komt. Onzienlijk noemt men alleen het Opperwezen. |
204. |
Jonge bruid, dit was niet de sponde, waarop u de eerste huwelijksmaan beschijnen moest = Jonge bruid, dit was niet het bruidsbed, waarop u het licht van den eersten huwelijksmorgen beschijnen moest. Men spreekt in verzen van huwelijkssponde en van stervenssponde en sponde, maar nooit in dezen zin: Huwelijksmaan (lune de miel, honey-moon, Honigwochen, Flitterwochen) is ons onbekend: wittebroodsweken. |
206. |
De klopping van heur hart is zóó verflauwd dat haar verslenste vingertippen het vuur niet meer gewaar werden van zijn klemmenden handdruk = Het kloppen van haar hart is zoo verflauwd, dat haar verdoofde vingertoppen het vuur van zijn krachtigen handdruk niet meer gevoelden. Klopping alleen in samenstelling: hartklopping nl. de ongesteldheid, niet de aandoening. Verslenst is onbekend, verflenst wordt van bloemen en planten gezegd. Tip is de punt van een doek of 't zichtbaar wordend gedeelte van een voorwerp in de verte. Gewaar worden wordt alleen gebruikt van waarnemingen door middel van het oog of van het onderzoekings- of speurhonden-talent; vandaar fig. gewaarwording syn. aandoening. |
208. |
doodkaarten rondsturen en schikkingen nemen voor de begrafenis = doodberichten rondzenden en maatregelen nemen (alles in orde brengen) voor de begrafenis. |
210. |
Hij kon haar voorhoofd niet bereiken om haar nog eens te zoenen voor de allerlaatste maal. - Men heeft zoen een teeken van vriendschap, kus een teeken van liefde willen noemen. In de spreektaal is de naam zoen meer gebruikelijk, 't ww. beter kussen; zoenen is platter en past vooral niet hier, waar een man een afscheidskus wil drukken op 't voorhoofd zijner overleden vrouw. De cholera levert dit bedrieglijk verschijnsel op, dat de lijken harer slachtoffers traagzaam killig worden en verstijven = De cholera levert dit bedrieglijk verschijnsel op, dat hare slachtoffers langzaam koud worden en verstijven. Traagzaam is verouderd. Hofdijk gebruikt het in De zoon eens Dorpers, een drama, dat in de middeleeuwen speelt. ‘Traagsaam dier’; maar in den zin van lui, langsaam, vadsig. Killig is in gewonen stijl kilachtig, koudachtig. |
211. |
O, wat raadselachtige verholenheden in het eeuwig probleema van leven en dood! = O, wat raadselachtige verborgenheden in het eeuwig vraagstuk van leven en dood. Verholen komt bij dichters voor, maar zonder daarvan afgeleid subst. |
212. |
landziekte. De bedoeling is eene ziekte, die het geheele land |
| |
| |
|
teistert, eene epidemie. Landziekte komt soms voor als ‘heimwee’ en landziekig is een schertsend woord voor ontevreden, gemelijk, knorrig. |
|
Och arme! maain deutske van e' menneke = Och arm! mijn schat van een manneke. (Deutske = sulleke). |
|
Van en lêêr gevallen oep de kassaai = van een ladder gevallen op de kassei. Men verstaat kassei al niet beter dan kassaai van chaussée en overdrachtelijk de steenen van de chaussée. |
bl. 215. |
den duivel, die nu naar den gefopten eenen neus zet = den duivel, die nu met den gefopten engel den spot drijft. |
227. |
Anders blijft de ziel van het onleefbaar schepsel immers beladen der erfzonde, en zendt haar Gods rechtvaardige gramschap naar het voorgeborchte der hel, waar ze beroofd is van het zicht zijns aanschijns = Anders blijft de ziel van het niet levensvatbaar schepsel immers belast met de erfzonde en zendt Gods rechtvaardige gramschap haar naar het voorportaal der hel, waar ze beroofd is van het licht zijns aanschijns. Eetbaar = wat gegeten kan worden, onuitstaanbaar = wat niet uitgestaan kan worden; niet doorleefbaar komt niet voor, maar zou vertolkt worden; wat niet doorleefd kan worden; N.ned. beladen met erfzonde; voorgebergte = kaap (bijv. de Goede Hoop); zicht is een handelsterm: ‘Drie dagen na zicht gelieve UE. te betalen’ enz.; zicht ook = zeis of zeissen; letterlijk: het zien (het aanschouwen) van zijn aanschijn. |
228. |
Ik zal mij veroorloven u eenen enkelen toestand in die buitengemeene kraamplaats te laten afspieden = Ik zal mij veroorloven u een enkelen toestand in dat buitengewone gasthuis voor kraamvrouwen te laten zien (aanschouwen, bespieden). Afspieden onbekend. |
229. |
De ingevallen oogbollen turen starlings en verglaasd tusschen de uitgepinkte wimpers weg = De ingevallen oogappels staren strak en verglaasd tusschen de droge oogleden weg. Starlings is onbekend, staren is gebruikelijk. Uitgepinkte wimpers, wat zijn dat? met een onderbroken gesnak = met een herhaaldelijk afgebroken snikken. Onderbreken wordt door velen een germanisme geacht, hoewel, N. en Z. IX, door Franken verdedigd. In Brab. en Limb gebruikelijk. Snakken = naar iets verlangen: ‘Mijn boezem snakt naar lucht.’ - ‘Ik snak naar drinken.’ |
230. |
die daar lam neerligt = zij, die daar als verlamd nederligt. Men is lam geboren of lam geworden; een beroerte heeft iemand verlamd en sedert is hij altijd lam gebleven. |
|
Het is enkel 't geflodder van de mouwen der opstaande non = Het is alleen het golven van de mouwen der non, die opstaat. Geflodder is gemors met water. |
|
|
Hypokreen vloeit overal, |
|
Maar dat ijselijk geflodder |
|
Maakt het halve land tot modder |
|
En ik vrees tot varkensstal. (Bild.) |
|
|
‘Madame Flodder’ of ‘Floddermadam’ is de platte scheldnaam voor iemand, die slordig en armoedig gekleed en getooid is. |
|
En het aanraken met den gloeienden brandknop? Gloeiende |
| |
| |
|
brandknop, een koperen knop, die door wrijving op wol warm gemaakt wordt en waarmede de proef wordt genomen. |
bl. 231. |
de opgereten vliezen. Opgereten van rijten, scheuren, is 't hier niet, 't is hier gesneden. |
|
|
's roovershand in dolle woede |
|
't Zilvergaas aan flarden reet. (Schimmel.) |
|
|
Men rijt zich los, rijt zich (in zijn smart) het kleed vaneen. |
|
het levendmakend doopselblad dat ongeboren lijkje! Doopselblad komt niet voor, wel in verheven stijl bad der wedergeboorte, maar gewoonlijk doop of doopsel. |
|
Meer dan vijftigmaal is die operatie, tijdens de onderhavige ziekte in dat gasthuis gepleegd = Meer dan vijftig malen heeft die operatie, tijdens deze ziekte in dat gasthuis plaats gehad. Onderhavig is al eindeloos veel malen bestreden. Men pleegt eene misdaad, volbrengt, volvoert eene kunstbewerking. |
232. |
Jongens, zeer vlaamsch gezind, niet het minst waar het op dubbel ‘inzet’ aankwam. Inzet = soort van inlandsch bier. |
|
noch Franschhatend in zake Bordeaux, Bourgogne en Champagne telden nog onder de idealen eener wolkige toekomst = behoorden nog tot de idealen eener omnevelde (nog niet ontsluierde) toekomst. |
238. |
en meest bij ongelukkige meisjes, met schaamtelijke krankheid besmet = met geheime ziekten, d.i. ziekten, waarvoor men zich schaamt. Krankheid alleen in deftigen stijl. |
|
-
voetnoot1)
- Men bedenke wèl, dat we niet beweren, dat ons Noord-Nederlandsch beter is; we willen alleen aanwijzen, welke woorden en zinswendingen in Zuid-Nederland gebruikelijk, in Noord-Nederland niet, of moeielijk verstaan worden.
|