heeft zij ook woorden als heisig, dortig, jetzig, gestrig, abermalig, ja zelfs links- en rechts-rheinisch. Wij behoeven op deze neiging om de taal te verfraaien, door verbuigbare woorden in de plaats van onverbuigbare te stellen, niet met minachting neer te zien, gelijk de Heer B. doet, maar hebben integendeel reden om den Duitschers het gemak, waarmede zij de taal tot hunnen dienst dwingen, te benijden.
Ten slotte wijs ik den Heer B. er op, dat de door hem aangehaalde antoriteiten, in plaats van zijne voorstelling te bevestigen, juist de mijne ondersteunen. Terwijl toch Prof. de Vries het woord nachtelijk in de gewraakte beteekenissen afkeurt, omdat het als adverb niet bestaat, wijst Prof. Verdam er op, dat ‘het Mnl. een bijwoord nachtelijc = bij nacht, kent.’ Zoo het dus den heer B. of mij gelukt, voor het laatste de noodige bewijsplaatsen te vinden, dan is daarmede de kwestie opgelost en behoeft niemand zich meer geweld aan te doen om een woord te vermijden, dat in eene werkekelijke behoefte voorziet en dan ook algemeen ingang heeft gevonden, zij het ook voornamelijk in de schrijftaal.
Aan het woord verkapt zal ik niet veel woorden meer verspillen. De gevallen, waarin men het, om de geringe afwijking in beteekenis van vermomd, zou willen gebruiken, zijn slechts zeldzaam en bovendien kan men het dan gemakkelijk door heimelijk vervangen. Over nevenschikking echter wensch ik nog een woordje te wisselen. Het Woordenboek kent slechts bijschikking, maar onze beste spraakkunsten, als die van De Groot, Cosijn, Terwey, hebben alle nevenschikking. Wat kan die heeren bewogen hebben hunne benaming in weerwil van het Wdb. te handhaven? Het antwoord is, dunkt mij, eenvoudig. Wanneer bij het voorvoegsel van een zelfst. nw. vormt, dan geeft het daaraan meestal de beteekenis van eene minderheid in rang, verg. bijzaak, bijblad, bijgebouw, bijplaneet, bijschrift, bijbedoeling. Zoo is het volkomen in den haak, dat men onder bijzin een ondergeschikten zin verstaat. Gebruikt men nu het woord bijschikking op de wijze, zooals Prof. De Vries verlangt, dan komt men in het geval, dat een bijgeschikte zin de tegenstelling tot een bijzin vormt, en verzwaart zoodoende voor beginners noodeloos de toch reeds moeilijke zinsontleding. In 't Duitsch bestaat reeds dezelfde moeilijkheid: daar is ein nebengeordneter Satz de tegenstelling tot Nebensatz hetgeen volstrekt geen navolging verdient.
Ook op de vorming van 't woord is m.i. geene aanmerking te maken. Nevens is door middel van de bijwoordelijke s uit neven ontstaan en dit weder uit en (= aan, in) even. Hoe dikwijls gebeurt het nu niet, dat een woord en eene samenstelling een later verouderden vorm heeft behouden! Men denke slechts aan averechts, waarin ave het verminkte woord aven, avan is, dat zich later in