aantrekkelijk in: een aantrekkelijk landschap,
verleidelijk in: een verleidelijke drank,
aanstekelijk in: een aanstekelijke kwaal, enz. zijn bijvoegl. nw., die, naar het mij voorkomt, in vorming op één lijn staan met ontvankelijk in: Een ontvankelijk gemoed, hart enz. Genoemde bijvoegl. nw. drukken alle iets actiefs uit: Een vermakelijke spraakkunst toch is een spraakkunst, die vermaakt of van vermaken; een besmettelijke ziekte is een ziekte, die licht besmet; een bekoorlijk plekje zal zeer zeker een plekje zijn, dat de geschiktheid heeft te bekoren enz.
Waarom is nu een ontvankelijk gemoed niet een gemoed, dat gemakkelijk ontvangt, d.i. zonder veel moeite in zich opneemt?
Het is duidelijk, dat ik in bovenstaand lijstje geen adjectieven heb willen opgeven als: behoorlijk, behaaglijk, sterfelijk, smartelijk enz., alhoewel ze de mogelijkheid kunnen uitdrukken om de werking te verrichten: men zou mij kunnen opmerken, dat ze niet gevormd zijn van transitieve werkwoorden.
In den zin: ‘De eischer werd niet ontvankelijk verklaard in zijn eisch’ (bij Van Dale opgegeven) komt dit woord natuurlijk in passieven zin voor, doch is daarvoor aangetoond, dat men er zich voor te wachten heeft het actief te gebruiken? Is het vorige niet geheel bezijden de waarheid, dan volgt er uit, dat ontvankelijk nu eens de mogelijkheid uitdrukt om de handeling te verrichten en dan weer om de werking te ondergaan. Ditzelfde merkt men immers ook op bij verachtelijk in: ‘Een verachtelijk mensch’ naast: Een groot man hoort beleedigingen aan met een verachtelijk stilzwijgen. En is het niet evenzeer met: aannemelijk, begrijpelijk enz.?
Nog eens, ik veronderstel, dat ik dwaal, maar toch gaat het niet aan, dunkt me, het woord te veroordeelen, omdat: gebruikelijk beteekent ‘gebruikt kunnende worden’, onbeschrijfelijk ‘niet beschreven kunnende worden’ enz.
Rosendaal, 4 Februari '87.
M.A. Mercx.