samen met beuck in een beuck hebben = een slag van den molen weg hebben. Het w.w. bocken, voorkomende bij Van der Schueren, beduidde: cloppen, slaan, smijten. Beuck of bok zal n.l. door de genoemde spreekwijs, behalve die van slag, tik, ook allengs de beteekenis van gekheid, dwaasheid hebben aangenomen’, en daarna, nevens de uitdr. ‘een beuck of bok maken’ voor ‘een gekheid, een dwaasheid doen’, zijn in zwang gekomen. Doch toen de woorpen beuck en bok voor dwaasheid weinig meer in de wandeling waren en 't woord bok hoe langer hoe minder werd begrepen, toen zal het zijn gebeurd, dat men in bok een diernaam zag en men niet alleen meer een bok hebben of maken; maar beter nog, er een schieten kon.’
‘De beteekenis en het ontstaan der uitdr. is ons dus na deze mededeeling niet vreemd meer’ schrijft de heer Hartman. De lezer zal echter met mij gelooven, dat de woorden waarin zij vervat is, nog al voorzichtig gekozen zijn.
Helpt mij dus de heer Hartman niet aan eene juiste afleiding der uitdr., dan begrijp ik niet, hoe hij zoo apodictisch van ‘mijne verkeerde beantwoording der vraag’ durft spreken.
De heer Hn. te Utrecht, reeds gedeeltelijk door den Heer Meerwaldt ingelicht, verwijs ik verder naar het 2e deel van ‘Practische Taalstudie door Bogaers en Koenen, uitg. Wolters.’
In Winschotens Zeeman, door van Lennep verbeterd, staat op pal het volgende:
‘Pal - eikenhouten pen, aan het eene uiteinde met een cirkelboog voorzien, en met het andere op het dek vast gebout en dienende om een kaapstander het omzwaaien te beletten. De pallen inzetten = hun uiteinden tusschen de tanden van een kaapstander steken.
Pal staan = vast staan. Iemand pal zetten = iemand vastzetten, het zwijgen opleggen.’
Vgl. ‘pal’ in een horloge?
H. Febr. '87.
H.J. Stads.