Vraag.
In V. Lennep's Vondel II, 144, wordt de vraag gesteld; of het onmiddellijk aan die blz. voorafgaande gedicht Tot lof van St. Agnes van Vondel zelven zij, of blootelijk aan hem toegeschreven, of wel door hem nagezien en verbeterd geworden, en waarin niet veel meer van het oorspronkelijke aanwezig is gebleven dan in den beroemden lierzang ‘Aan den Rijn’ van Borger. Hoe moet ik dit laatste opvatten? Is ‘Aan de Rijn in de lente van 1820’ niet van Borger zelven? Door wien dan ‘nagezien en verbeterd’?
Péha.