den Gheytschen ram en den Scepter eel alsdan verzwakt en verlamd wordt.
Dr. J. Van Vloten verandert Van, 't eerste woord van den laatsten regel, in Dan, en zegt: ‘Zoo lees ik, voor 't onverklaarbare van.’
't Moet gezegd worden, door die verandering wordt de zin verstaanbaar. Maar, wat noch de heer Van Lennep, noch de heer Rau, noch de heer Van Vloten bemerkten, de zin is duidelijk zonder eenige verandering. Men oordeele:
't Gesprek tusschen Pharao, Aäron en Mozes wordt voorafgegaan door eene alleenspraak van den Pharao, welke ons licht kan verschaffen.
Pharao, die erkent, dat er eene macht boven de zijne is, daagt eerst den hemelkoning uit en spreekt dan verder:
Vs. 1169, volg.
Oft ghy al schoon d'Hebreen die mijnen Scepter druct
Van hunnen halse scheurt, en Pharao ontruct
'T joc van hun dienstbaerheyt, werwaerts wilt ghyse brenghen
Dat sy de hoornen van u altaren besprenghen?
Sy raken elders licht in dieper slaverny,
Oft onder een ghebiet van strengher heerschappij.
Vs. 1179.
Gaen sy hun by den Moor oft Etiopier voeghen,
Die heeft noch 't meeste deel wel van syn Rijc te ploeghen;
Oft hyse schoon ontfanght, en loopt se al int ghemoet,
D' wtheemsche als een Slaef syn ackers bouwen moet.
Den ruyghen Barbaros ooc binnen syn limiten
Gheen vreemdelinghen lyt, noch Meden, nochte Sciten,
Noch over onsen vloet, noch over de Jordaen
En zal de Philistyn ooc gheen Hebreen ontfaen.
Den vrecken Arabier sy passen op hun stukken,
Is ooc ghenoech bekent noch om syn oude tucken,
Hy vilt, besteelt en pluct wie in syn handen raect,
En die hij borgher zalft hy eyghen Slave maect.
Noch daer den Assyrier der Koninghlijcker staten
Toneel eerst bouwen dorst, by 't stroomen der Euphraten,
Noch nerghens waer het licht de duysternis verdooft,
Oft d' inghezeten is der vremden overhooft.
Pharao weet niet, waarheen de Israëlieten zich willen begeven, doch welk land het doel van hun tocht zij, overal zullen zij in slavernij geraken.
Nu komen Mozes en Aäron meedeelen, dat zij naar Kanaän, hun door God beloofd, willen trekken.
Dit wekt in hooge mate de verbazing van den Pharao. Hoe, zij zouden Kanaän veroveren, het machtige Kanaän?