Nachtelijk, nevenschikking, verkapt.
Het zij mij vergund, in N. & Z. een plaatsje te vragen voor een paar kantteekeningen op het stuk ‘Taalpolitie’ van Mr. C. Bake in afl. 5 van dezen jaargang [1886]? De Schr. keurt daarin o.a. het gebruik van nachtelijk in de uitdrukkingen nachtelijk rumoer, nachtelijke aanval af, die volgens Bilderdijk ongeoorloofd zijn, omdat men in 't andere geval ook zou mogen schrijven een vuurlijke gloed, een zonnelijke glans. Vuurlijk en zonnelijk zou echter beduiden: afkomstig van het vuur, van de zon, terwijl met nachtelijk bedoeld wordt gedurende den nacht: dus geheel iets anders. Verder beweert Bilderdijk, dat dit woord nieuw gesmeed of wel van het ‘verbasterd’ Hoogduitsch overgenomen is. Hij kan daarin gelijk hebben, maar in elk geval heeft het vroeger ook reeds bestaan: men vindt het o.a. in de Floris ende Blancefloer vs. 1984: Hets ons te nachtelic te porne vort, hetgeen wil zeggen: het is ons al te zeer nacht om nog verder te trekken.
Toen kwam het dus in elk geval als predicat. adj. voor: hoe geleidelijk was niet de overgang geweest, zoo die niet werkelijk heeft plaats gehad, tot het attrib. gebruik in eene uitdrukking, als: ene nachtelike aventure! En geeft dit ons geen recht het thans nog, of weer, te schrijven? Ten overvloede zou men nog het woord tijdelijk als analogen vorm kunnen aanhalen, welk woord hier zeker beter te pas komt, dan een denkbeeldig zonnelijk!
2o. Bij de behandeling van het woord neven in samenstellingen maakt de Schr. geene melding van de woorden nevenschikking en nevengeschikt. Verdienen die, wanneer neven zonder s toch ook in nevenman en nevenbuur wordt toegelaten, niet de voorkeur boven bijschikking en bijgeschikt? Bij beteekent niet anders dan in de nabijheid van, en met nevengeschikte zinnen bedoelt men zinnen van denzelfden graad, welk begrip, ook volgens den heer Bake, juist door nevens wordt uitgedrukt.
3o. Op blz. 274 staat: ‘Verkapt voor vermomd verdient volstrekt geene aanbeveling.’ Waarom mogen wij dat niet even goed gebruiken als de gelijk gevormden: vermomd en verbloemd? Het kan van de valkenjacht afkomstig zijn, waarbij men den vogel, zoolang hij geen dienst deed, een kap over den kop wierp; of anders aan de monniken doen denken, die zich door hun kap gemakkelijk onkenbaar konden maken. Bovendien voldoet het aan eene werkelijke behoefte, gelijk het voorbeeld van den heer Bake leert: een ‘verkapt Roomschgezinde’ is heel iets anders dan een vermomd Roomschgezinde. Juist omdat wij vermommen alleen in eigenl. beteekenis bezigen, kunnen we het woord verkapt niet missen.
C.J.V.