Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
Nachtelijk, nevenschikking, verkapt.De redactie van Noord en Zuid stelt mij in de gelegenheid bovenstaande kantteekeningen terstond te beantwoorden. Vooraf een woord van dank aan den Heer C.J.V. Ik stel zijne aanmerkingen op prijs, niet alleen om den heuschen toon, maar ook om de belangstelling in mijn werk, waarvan zij blijk geven. Het doel van mijne Taalpolitie is, de lezers van dit tijdschrift tot zelfstandig onderzoek te prikkelen door hunne aandacht te vestigen op eenige belangrijke vraagstukken van taal en stijl; niet om hun mijne meening als de eenig juiste op te dringen. Hoe meer mijne opmerkingen stof geven tot kritiek en bestrijding, des te aangenamer zal het mij dan ook zijn.
De eerste bedenking van den Heer C.J.V. betreft het woord nachtelijk. In mijne Taalpolitie heb ik daaromtrent het gevoelen van Bilderdijk en dat van Prof. De Vries medegedeeld; de eerste verwerpt het onvoorwaardelijk, de tweede laat het alleen toe in de beteekenis van ‘aan den nacht gelijk.’ Ik geloof met den Heer C.J.V., dat Bilderdijk te ver gaat. Volstrekt te verwerpen is, dunkt mij, het woord niet. Als ik in een der jongste nommers van Eigen Haard lees: ‘Was zij [eene oude burcht] in den nachtelijken schoot der oudheid uit kracht van een zeker natuurrecht ontstaan?’ - dan heb ik met het woord, in dezen zin gebruikt, vrede. Niet echter als er gesproken wordt van nachtelijk rumoer, van nachtelijke rustverstoring, nachtelijk burengerucht, nachtelijke afzondering van gevangenen, tenzij er met dit laatste niet eene afzondering bij nacht bedoeld wordt, maar een verblijf in een donker cel, waar de veroordeelde in diepe eenzaamheid zijne dagen voortsleept. Eene nachtelijke overrompeling zoude er misschien door kunnen, maar dan toch alleen voor eene zoodanige overrompeling, welke geschiedt met een stilte, aan die van den nacht gelijk. De Heer C.J.V. ontleent een voorbeeld van nachtelijk aan het middelnederlandsch. In Floris en Blanchefloer, vs. 1984, komt dit bijv. nw., inderdaad, zij het praedicatief, voor. Edoch het wordt daar niet gebezigd als tijdsbepaling, maar het doelt op eene eigenschap van den nacht, nam. de duisterheid, waardoor het reizen lastig en gevaarlijk wordt. Dit schijnt in onze middelnederlandsche litteratuur de eenige plaats te zijn, waar nachtelijk als bijvoegelijk naamwoord voorkomt. Opmerkelijk is het daarentegen, dat terwijl nachtelijk bij ons nooit anders dan als adjectivum gebezigd wordt, het middelnederlandsch een bijwoord nachtelike (nachtelijc) = bij nacht, kent.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 137]
| |
Dat nachtelijk (bij nacht) niet geheel op ééne lijn te stellen zoude zijn met vuurlijk en zonnelijk - gesteld dat deze woorden bestonden en de beteekenis hadden van ‘van het vuur, van de zon afkomstig’ - geef ik gaarne toe. Intusschen had Bilderdijk geen ongelijk, toen hij opkwam tegen het misbruik, dat reeds in zijne dagen van de bijvoegelijke naamwoorden op lijk gemaakt werd. Terwijl het Hoogduitsch tuk is op het smeden van nieuwe bijvoegelijke naamwoorden (hiessig, jetzich, staatlich enz.), gaat het Nederlandsch daarin veel bedachtzamer te werk. Dr. Nassau - die, naar ik hoop, voor geen der lezers van dit tijdschrift een onbekende is - heeft meer dan eens tegen het smeden of het onoordeelkundig gebruiken van adjectieven op lijk gewaarschuwd. ‘We plachten’ - zegt hij - ‘stadsontvangers te hebben, gemeentebesturen, land- en kerkgemeenten, honderd dergelijke; maar de schrijfwijze van hen, Die woorden lang van klank met eerbied hooren, geeft ons nu hiervoor: stedelijke ontvanger, stedelijke secretaris, gemeentelijke besturen, kerkelijke lasten, enz. enz. Welhaast kan het den eenen of den anderen staathuishoudkundige in den zin komen, in gangbaar Hollandsch te schrijven: “Onze landelijke en stedelijke bevolkingen zuchten beklagelijk onder den dagelijkschen druk van landelijke, stedelijke, gewestelijke, gemeentelijke en kerkelijke lasten, in hunne avondlijke uren en nachtelijke stonden. Ze roepen hiertegen goddelijke, koninklijke, menschelijke hulp in.” - Lam, onwelluidend is deze wijze van uitdrukken, ze beleedigt de zucht naar kortheid, der taal aangeboren. En 't geen niet minder jammer is, ze vernietigt kostbare elementen van synonyme uitdrukkingen en onderscheidingen, die hier, onmiskenbaar zelfs voor 't natuurlijk gevoel, in de taal liggen. Dat gevoel zegt, dat moederliefde en moederlijke liefde niet gelijk zijn.’Ga naar voetnoot1) - Nu erken ik, dat men de grenslijnen door Dr. Nassau getrokken reeds lang overschreden heeft en det terugkeeren zeer moeilijk is, maar dat ontheft ons niet van de verplichting, te zorgen dat het hier gewraakte misbruik niet verder voortwoekere. Mijn slotsom is: dat er tegen nachtelijk (mits oordeelkundig gebruikt) geen bezwaar bestaat. Ik zoude er echter dezen raad willen bijvoegen: Gebruikt het niet te vaak - althans in den gemeenzamen stijl - en overweegt alvorens het te bezigen, of gij het ook kunt vermijden, want al moge het niet bepaald verwerpelijk zijn, fraai is het niet en - het dient gezegd te worden - is de | |
[pagina 138]
| |
taal zooals zij leeft in den mond des volks, hoort men het, dunkt me, zelden of nooit.Ga naar voetnoot1)
De tweede aanteekening betreft neven. - ‘Verdienen’ - vraagt de Heer C.J.V. - ‘nevenschikking en nevengeschikt, wanneer neven zonder s toch ook in nevenman en nevenbuur wordt toegelaten, niet de voorkeur boven bijschikking en bijgeschikt.’ Vooreerst is het de vraag of nevenman en nevenbuur kunnen worden toegelaten. Zonder ze bepaald in bescherming te nemen, had ik gezegd, dat tegen die woorden minder bezwaar bestaat, dan tegen nevenbedoeling, nevenzaak enz., omdat neven hier niet een bijkomend, ondergeschikt begrip uitdrukt. Van Lennep verdedigt nevenman; het is van ouds in gebruik, zegt hij, en had zeer goed een plaats in de Woordenlijst van De Vries en Te Winkel verdiend; neven werd vroeger wel voor nevens gebruikt,Ga naar voetnoot2) en vooral de dichters maakten nooit eenige complimenten om, als 't zoo in 't rijm te pas kwam, daarneven te schrijven.Ga naar voetnoot3) Van Dale geeft nevenman op. De derde druk van de Woordenlijst doet het echter evenmin als de eerste. Is het werkelijk, zooals Van Lennep beweert, een oud woord, dan zoude ik het niet uit de taal willen verbannen. Wat nevenbuur betreft, dit woord is noch bij Van Dale noch in de Woordenlijst opgenomen. Naar het mij voorkomt, kunnen wij het zeer goed missen, daar wij hen, wier woningen aan de onze grenzen, ‘onze naaste buren’ plegen te noemen. | |
[pagina 139]
| |
Ten aanzien van nevenschikking en nevengeschikt heb ik gemeend, niet beter te kunnen doen, dan het gevoelen in te winnen van den man, die onder onze taalkundigen de eerste plaats bekleedt en dus het meest bevoegd is in dezen te beslissen - evenals een agent van politie zich in een moeilijke aangelegenheid tot zijn commissaris wendt. De Hoogleeraar De Vries - en ik stel er prijs op zijn meening te dezer zake hier te mogen mededeelen - keurt nevenschikking en nevengeschikt ten stelligste af. ‘De uitdrukking nevenschikking’ - zoo schrijft hij mij - ‘kan ik alleen verklaren als het schikken van neven. Vraag ik b.v. een tiental neven ten eten en weet ik niet recht, hoe ze aan tafel te plaatsen, dan kost mij die nevenschikking eenige moeite. Maar in de grammatica ken ik alleen bijschikking. In het Woordenboek spreken wij altijd van bijschikkende voegwoorden, enz. Dat woord drukt de gedachte volkomen juist uit, en is zuiver gevormd, terwijl nevenschikkend gevormd is van een niet bestaand woord, en in een verkeerden zin.’ Op mijne vraag of men misschien nevenschikking, nevenschikkend met dubbele s zoude kunnen schrijven, luidde het antwoord: ‘Nevensschikkend zou zeker beter zijn, doch nevens is niet gewoon samenstellingen te helpen vormen.’ Na dit strenge vonnis, door een alleszins bevoegd rechter uitgesproken, staat mij als een gehoorzaam dienaar der openbare macht niets anders te doen, dan nevenschikking en nevengeschikt in gezelschap van nevenzaak en nevenbedoeling, nevenzin en nevengedachte, nevengebouw en nevenproduct als gevaarlijke indringers over de grenzen te zetten.
Verkapt blijf ik - in spijt van hetgeen door den geachten kantteekenaar daaromtrent is opgemerkt - als een germanisme beschouwen. Vermomd is ons oud onbetwistbaar eigendom; waarom zouden wij dat prijsgeven voor een woord, dat in de spreektaal onbekend is en alleen nu en dan in dagbladen en tijdschriften gevonden wordt? Vermomd heeft eene uitgebreide familie in ons land; het is de verleden-deelwoordsvorm van vermommen, waarvan vermomming is gevormd, en welks wortel mom gebezigd wordt in een zin, die volkomen aan dien van vermomd beantwoordt. Verkapt daarentegen heeft wel is waar den schijn van een Hollandsch woord - de meeste germanismen hebben dat, en dit juist maakt ze zoo gevaarlijk - maar als het zinsverband het niet aanwees, of onze kennis van het Hoogduitsch ons niet te hulp kwam, zouden we het niet begrijpen. Wat zoude een moeder antwoorden, als haar kind haar eens vroeg: ‘mama, verkapt, wat beteekent dat?’ Het antwoord zoude of zijn: ‘ja, kind, dat weet ik niet,’ of er zoude iets in voorkomen van een kapper, die in iemands haartooi verandering brengt. Inderdaad, van eene tooneelspeelster, die in het laatste bedrijf het haar op eene andere wijze moet dragen dan in het eerste, kan men zeggen, dat zij | |
[pagina 140]
| |
in de pauze verkapt is; of men haar echter ooit eene verkapte tooneelspeelster zal noemen, is dan nog de vraag. Opmerking verdient het ook, dat verkapt (= vermomd) nooit anders dan attributief gebruikt wordt; nooit praedicatief. Als verleden deelwoord treedt het nimmer op. Geheel anders met vermomd. Men vervange in de volgende voorbeelden vermomd door verkapt en lette er dan eens op hoe zonderling en dwaas het laate woord klinkt. Dit is mijn loon, die met my zelven te bezwaren,
Tot heil der Griecken heb geslaeft soo veele jaren......
Den schalck, vermomt met schijn van godtsvrucht en van heiligheit
Ontdeckt, en Pelops hof en 't Landt herstelt in veiligheit.
Vondel, Palamedes I-I.
Op dit rampzalige voorbeelt van Lucifer.... volghden sedert.... de wederspannige geweldenaers, waer van oude en jonge historiën getuigen, en toonen hoe gewelt, doortraptheit, en listige aenslagen der ongerechtigen, met glimp en schijn van wettigheit vermomt, ydel en krachteloos zijn, zoo lang Godts Voorzienigheit de geheilighde Maghten en Stammen hanthaeft. (dez. Opdracht van Lucifer.)
Gewetens-beulen, die vermomt in rechters rocken,
D'eenvoude Godsdienst plaegt met moort-geweer en stockken
(dez. Bede aen de oppervijanden van de voorstanders der Vryheyt tot Leyden.) In het laatste voorbeeld zoude vermomd in rechters rocken dan toch zeker moeten vervangen worden door verkapt met rechters mutsen!! Uit deze voorbeelden blijkt dunkt mij reeds, dat vermomd bij ons zoowel in overdrachtelijken als in eigenlijken zin gebezigd wordt. Het zoude ook kunnen blijken uit de volgende:
Vermomde loghenkunst
Heeft zijn gezagh verkleent door 't langh en stadigh knaeghen.
(Vondel, Palamedes, II-II.)
‘De menschen, die het meeste deel licht geloovigh en onwetende zijn, en op menschen steunen,... laten zich licht en los misleiden van vermomde en bedrieghelijcke voorgangeren.’ (dez. Berecht aan Palamedes Begunstelingen.) Het zelfde is met mom het geval: men pleegt eene laaghartige daad onder de mom van vroomheid; de huichelaar dekt zich met de mom van braafheid. - Spreekt men in dien zin ooit van kap? - Mr. Van Doorninck heeft een woordenboek van naamlooze en vermomde schrijvers uitgegeven; wij begrijpen dadelijk, wat we onder de laatsten te verstaan hebben, al bezigen we doorgaans het Grieksche woord; hoe vreemd zouden we echter opzien bij het verschijnen van | |
[pagina 141]
| |
een woordenlijst van verkapte schrijvers! We spreken van eene belasting, die als eene vermomde protectie werkt, van eene vermomde uitvoerpremie, van een vermomde schenking - en ieder begrijpt wat wij bedoelen. Waarom dan ook niet gesproken van vermomde republikeinen? Wil men dit woord niet - welnu, we kunnen ons nog zeer goed behelpen, zonder onze toevlucht tot verkapt te nemen. Hebben we niet onze ‘stille dienders’ en onze ‘geheime politieagenten?’ Een stille republikein, een geheime republikein is, dunkt mij tienmaal beter dan een verkapte republikein. Ten slotte wil ik nog mededeelen, dat Prof. De Vries mij verklaard heeft, dat z.i. verkapt een ruw en plomp germanisme is, een woord dat bij ons niet bestaat en geen zin heeft, omdat kap in het Nederlandsch volstrekt niet de zelfde geschiedenis heeft als kappe in het Hoogduitsch; en dat van Cats af tot op onzen tijd vermomd in de overdrachtelijke beteekenis de gewone uitdrukking geweest is.Ga naar voetnoot1) Hiermede meen ik te kunnen eindigen. Ik dank den heer C.J.V. voor de gelegenheid, die hij mij gegeven heeft mijn gevoelen nader toe te lichten, en den lezer voor zijn geduld. 's-Gravenhage, 26 October 1886. Mr. C. Bake. |
|