die, belangrijk aangevuld als een afzonderlijk 8o deel van 160 bladz. het licht deed zien.
Dat zijn werk inderdaad een reuzenwerk mag heeten, zal ieder toestemmen, als hij den Inhoud heeft ingezien.
Reeds waren door prof. Verdam in de Nederlanclsche Klassieken bewerkt: Costelick Mal, Voorhout, en Een boer; zoomede door denzelfden Cluyswerck, de Zeestraet was toegelicht door Bilderdijk en Stellwagen en Oogentroost door Bilderdijk en Van Vloten. Nu stelde Eymael zich ten taak, die uitgaven te vergelijken met wat hij zelf had gevonden, ten einde aan te wijzen, wat hij, steeds den inhoud en de taal des dichters op verschillende plaatsen met elkaar in overeenstemming brengende, had aantevullen en te verbeteren. Het resultaat was, dat we begiftigd werden met Huygens-Studiën, waardoor op de meeste plaatsen, wat de behandelde stukken aangaat, het laatste woord over den tekst en de verklaring daarvan gesproken is. We kunnen er bijvoegen, dat dit eigenlijk het eerste deel is, dewijl reeds in het volgend no. van dit tijdschrift uittreksels zullen voorkomen van den tweeden bundel, waarin andere stukken zullen behandeld worden.
Eymael verklaart alles, wat verklaring behoeft en verbetert zijne voorgangers, waar het noodig is.
Was dr. Kollewijn twee maal met anderen opgetreden, ook alleen ondernam hij een arbeid, die niet van de gemakkelijkste was.
In 1883 ondernam hij uit te geven ‘eene reeks van merkwaardige en moeielijk te verkrijgen litterarische producten’ met inleidingen over den dichter en diens werk, terwijl hij in de eerste plaats voor een goeden en zuiveren tekst zorgde, verder ‘ophelderingen’ gaf nl. verklaring van eigennamen en moeielijke volzinnen en eindelijk een Woordenlijstje - ‘niet voor den man van het vak, maar alleen voor den leek of den leerling, die de poëzie van een onzer.... dichters ter hand mocht widen nemen,’ - bevattende de verklaring van woorden, die in den loop der tijden van beteekenis veranderden. Het eerste werkje bestond uit J. van Broekhuizen's Nederlandsche Gedichten.
De opmerking ligt voor de hand: ‘Wat hebben we aan Broekhuizen, naar diens verzen vraagt men niet op 't examen!’ Dat is waar. Maar het is ook waar, dat de taal van Broekhuizen is de taal van de laatste helft der 17e eeuw en dat de studie van deze 62 bladz. postf. de studie van de andere dichters uit dien tijd aanmerkelijk gemakkelijker zal maken; gelijk de Shakespeare-lezers weten, dat hij, die eén stuk van Shakespeare van woord tot woord bestudeert, wat aangaat woordenkeus, vormverandering, woordschikking, zinsverbinding, geschiedenis, zeden en gebruiken enz. enz. de meeste moeielijkheden in de andere heeft overwonnen.
Op Broekhuizen volgde P.C. Hooft's Granida op gelijke wijze uitgegeven, met dit eene verschil, dat ‘ophelderingen en woordenlijstje’ vervangen zijn door voetnoten, waarin hetzelfde voorkomt. Ze zijn niet te talrijk en eenvoudig duidelijk en helder.
Een ander stout bedrijf vangt Heemskerk aan te wagen,
of beter, van Moerkerken, de terecht veel geprezen bewerker van Vondels Meesterstukken.
Gelijk we vroeger zeiden, die ‘Meesterstukken’ hebben eene geschiedenis en de uitgaaf, die hij op de eerste liet volgen, toen reeds de tweede omgewerkte herdruk van de eerste verschenen was, doet vooral niet onder, noch voor zijn eigen eerste, noch voor anderer derde.
Maar
Es wächst der Mensch mit seinen höhern Zwecken
en Moerkerken waagde zich aan de ‘Keur uit Hooft en Huygens.
Over dien bundel hebben we van zeer bevoegde hand een uitvoerig artikel te wachten, waarin vooral de tekst en de noten zullen besproken worden; hier wenschen we alleen bij de inrichting van het boek stil te staan, omdat die in den waren zin des woords voorbeeldig mag heeten.
De schr. begint met eene Levensschets van Hooft, veelal woordelijk, geput of althans steeds toegelicht uit Hooft's eigen werken of uit brieven of gedichten van tijdgenooten. De daarop volgende bloemlezing is natuurlijk ‘naar tijdsorde gerangschikt’ maar daarmede is nog niet alles gezegd. Het is zeker zeer gewenscht, dat de lezer wete of Vondel's Altaergeheimenissen na of voor den Gysbreght geschreven zijn, al was het maar alleen