Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAnticritiek.Wij danken den heer Recensent De Beer om zijn welwillend oordeel over onze Nederlandsche Spraakleer (Noord en Zuid, 9e jaarg. blz. 368). Echter zij het ons toegelaten ten nutte van 't algemeen hier enkele aanmerkingen te maken. Wij meenen dat de geachte Rec. het doel van ons werkje wel wat uit het oog heeft verloren. Op den omslag staat: ‘Voor meer gevorderd lager en voor middelbaar onderwijs’. Wij beoogen dus een dubbel doel; om die reden hebben wij de kunsttermen op twee wijzen aangeduid: in zuiver Nederlandsch en in 't Latijn. Wij denken, evenals de heer Rec., dat men in 't Middelbaar Onderwijs best de Latijnsche kunsttermen bezigen kan, omdat men dan bij de verschillende talen altoos dezelfde termen kan gebruiken; maar in 't Lager onderwijs moet men Nederlandsche benamingen bezigen en wel hoe eenvoudiger hoe beter. Heer Rec. vreest, dat de kinderen eene letterlijke beteekenis aan die termen hechten zullen; maar wat kwaad is daarin gelegen, wanneer de term juist zegt, wat hij zeggen moet? En daarheen hebben wij gestreefd; zijn wij niet volkomen gelukt, dan verzoeken wij alle taalkundigen van Noord- en Zuid-Nederland ons te willen behulpzaam zijn.Ga naar voetnoot1) De ondervinding heeft ons geleerd, dat men door het gebruiken van eenvoudige Nederlandsche benamingen en met zich tot het streng noodzakelijke te bepalen, bij kinderen der lagere scholen zeer goede uitslagen bekomt.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 111]
| |
Bij de laatste openbare prijskampen, in Aug. 11. gansch België door gehouden, hebben de leerlingen der vrije lagere scholen van Antwerpen zich bijzonder onderscheiden in de moedertaal. Op 144 mededingers (jongens) bleven slechts 24 beneden de helft der punten aan een volmaakt werk verbonden, een groot getal leerlingen kwamen boven de ⅔ en velen zelfs boven de ⅚: de proeven bestonden in een dictaat, eenige vragen van spraakkunst en een opstel. - Van 300 meisjes, die aan proeven van gelijke moeilijkheid werden onderworpen, waren er slechts 30 (zegge dertig), die de helft der punten niet bereikten. Wij schrijven die schoone uitslagen grootelijks toe aan ons vereenvoudigd stelsel van spraakleer en onze Nederlandsche benamingen. - Met alle gemak verbuigen onze leerlingen van elf à twaalf jaar oud de persoonlijke voornaamwoorden in zinnen (zij bezigen daarbij de termen: onderwerpsvorm, voorwerpsvorm, bezitsvorm, doelvorm) en weten reden te geven van alle moeilijkheden in de spelling. Het is geene zeldzaamheid na een dictaat van dertig regels de helft der leerlingen te vinden zonder eene enkele fout. Die uitslag mag zeker voldoende heeten. - En voor spraakleer hebben die kinderen slechts een boekje van 43 bladz. met de daarop toegepaste oefeningen. (Zie de beoordeeling dezer Oefeningen, Noord en Zuid, 9de jaarg. bl. 308). In dit boekje is van onderverdeeling der naamwoorden en der werkwoorden geen sprake. Ook in de hier besprokene spraakleer hadden wij die bijzonderheden liefst weggelaten; maar wij zijn verplicht rekening te houden van de al te uitgebreide officiëele programma's en van de eischen, die er gesteld worden in de wedstrijden. Doch, ondanks het behoud veler oude benamingen, geeft onze rangschikking der woorden in zes klassen eene groote vereenvoudiging. Bij het spreken over het onderwerp, het voorwerp, enz. moeten wij geen onderscheid maken tusschen naamwoorden en voornaamwoorden; wij zeggen enkel dat die zindeelen worden uitgedrukt door een zelfstandig woord. Een bijvoeglijk woord is zelfstandig gebruikt, wanneer het de waarde heeft van een zelfstandig woord. Het betrekkelijk voornaamw. verwijst steeds naar een zelfstandig woord. Een bijzin, die de waarde heeft van een zelfstandig woord, heet zelfstandige bijzin. - Is dit alles geene vereenvoudiging? En om de buigingsuitgangen der bijvoegelijke woorden te leeren, hoeven wij niet te spreken van lidwoorden, hoedanigheidswoorden, telwoorden, bezitswoorden, noch aanwijzingswoorden; dit alles wordt in eens onder den naam van bijvoeglijk woord samengevat en tegelijk beoefend. Van bezittelijke, aanwijzende en onbepaalde voornaamwoorden is er geen sprake meer; dit zijn slechts bijvoeglijke woorden, zelfstandig gebruikt. - Is dit niet eene groote vereenvoudiging? De vereenvoudiging bestaat dus veel meer nog in de methode onzer spraakleer, dan wel in de benamingen zelven, Wat de nieuwe benamingen betreft, heer Rec. schrijft er ons toe, waarvan wij het vaderschap niet kunnen aannemen. De term middelwoorden voor onechte stammen komt voor in de spraakleer van den Eerw. Heer Roucourt, en verzelfstandigingsnamen zijn aldus genoemd door leeraar Jan van Beers.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 112]
| |
Om dien laatsten term te verklaren, hebben wij het noodig geoordeeld de zinsnede bij te voegen, welke onze geachte Rec. duister vindt en, zoo 't schijnt, zelve niet goed verstaan heeft. Wij zeggen: ‘Verzelfstandigingsnamen zijn namen van hoedanigheden, toestanden en werkingen. Deze bestaan niet op zich zelven, maar slechts in of aan andere wezens.’ Onzes dunkens is het duidelijk, dat deze hier de hoedanigheden, toestanden en werkingen beduidt en niet de namen. Derhalve is er geene sprake van woorden, ‘die als op zich zelven bestaande worden beschouwd,’ maar wel van hoedanigheden, enz. En als wij zeggen, dat die in of aan de wezens bestaan, hebben wij toch wel het algemeenste woord gebruikt. Wezen beduidt immers al wat bestaan heeft, dus zoowel zaken als dieren en personen. Kan de besprokene zinsnede wat moeilijkheid aanbieden voor den leerling, zij zal gemakkelijk genoeg verstaan worden door eenigen uitleg van den leeraar. Een handboekje voor den leerling moet toch niet bestudeerd worden, zonder dat de leeraar eerst ter opheldering zijne lessen geve. Naar ons bescheiden oordeel moet het handboek slechts den zeer korten inhoud bevatten van het levende woord des onderwijzers. Derhalve is het ook noodig, dat de onderwijzer telkens meer, ja veel meer voorbeelden geve, dan er in het boekje worde aangehaald. Op die voorwaarde alleen zal het taalonderwijs waarlijk practich, levendig en oprecht vruchtdragend wezen. Wat wij rechtzinnig betreuren is, dat de Noord-Nederlanders zoo hardnekkig houden aan het uitsluitelijke paard, zwaard, hart, smart, enz. Verscheidenheid van klanken geeft immers rijkdom en strekt derhalve tot versiering. De a-klank is er reeds al te menigvuldig in; waarom dan welluidendheidshalve dezen klank, waar het pas geeft, niet door ee of e verwisseld?Ga naar voetnoot1) Hetzelfde zeggen wij over 't gebruik van 't ontkennend partikel en. Dit en is toch niet te versmaden. Het bevordert menigmaal de vloeibaarheid der uitdrukking; en hoe menigen dichter trekt het voor de versmaat niet vaak uit den slag. De taal verrijken is immers een volstrekt goed werk, een bonum absolutum, zegt de heer Franken, van Utrecht; en dit stemmen wij ten volle bij. Antwerpen. Frans Willems. |
|